Otto Dijk
Bestormbare stellingen met betrekking tot de verhouding schrijver-uitgever
1. De samenleving berust op economische principes. Er wordt gedacht in geld. Geld is macht. De gedachte dat ideeën een macht zouden kunnen vormen is ridicuul. De aanspreekbaarheid van de mens beperkt zich tot de aanspreekbaarheid van zijn economische positie.
2. Geestelijke waarden zijn niet te taxeren. Zij worden gewaardeerd in de mate waarin zij te gelde te maken zijn. Uitgevers maken van geestelijke waarden economische waarden, onteigenen ze daarmee aan hun doel, gebruiken ze zelfs vaak ter handhaving van het systeem waartegen zij gericht zijn, en leven vaak riant van de aldus verworven pegulanten. De gedachte dat men in dit land niet van literatuur zou kunnen leven geldt niet voor uitgevers, drukkers, binders, boekhandelaren.
3. Uitgeverijen zijn instellingen om geld te verdienen. Zij moeten zich, willen zij aan dit doel beantwoorden, ‘positief’ opstellen tegenover de maatschappij waarin zij hun produkten moeten slijten. Elke maatschappelijke verandering is voor hen een verslechtering. Een wijziging zou nl. het economische systeem kunnen verstoren, de kanalen der verkoop kunnen verstoppen of hun winsten kunnen reduceren, waardoor het instituut als zodanig in het bestel onmogelijk wordt gemaakt. Uitgevers zijn derhalve principieel legaal, hetgeen wil zeggen dat zij omwille van hun bestaan vrede hebben met het economische systeem waarvan zij onderdeel vormen. Zij zijn dus behoudend, dus rechts.
4. Literatuur is onmaatschappelijk of anti-maatschappelijk, omdat zij voortkomt uit de spanning tussen maatschappij en maker. Literatuur is in haar beste vorm illegaal. Het verspreiden van literatuur, van illegale geschriften, via legale kanalen reduceert deze geschriften tot estheticisme en werkt dus het niet-functioneren in de maatschappij van de verbreide ideeën in de hand.
5. De persvrijheid is in de praktijk een economische vrijheid. Wie over geld, en dus over het apparaat beschikt om uit te geven, mag uitgeven (behoudens ieders verantwoordelijkheid etc.). Wie niet over geld beschikt, wordt gedwongen niet uit te geven of zich te wenden tot hen die over geld en macht beschikken. De vrijheid van de schrijver is theoretisch: hij is in de praktijk de slaaf van zijn uitgever.