tracht kunst te maken volgens de wetten en maatstaven die in Europa golden, de resultaten ervan kennen wij hier nauwelijks, en ze hebben dan ook zelfs binnen Amerika zelf nooit die verkoopbaarheid en beleggingswaarde van de europese kunst gehaald. De producten kwamen neer op een mindere kwaliteit regionale kunst, even ver van de nieuwste stromingen verwijderd als die van de socialistisch-realistische scholen in Oost-Europa. Europese kunst werd (en wordt nog steeds) geïmporteerd en duur verhandeld, de amerikaanse koper bepaalde de internationale markt.
En daar brak rond 1940 opeens een nieuwe periode aan: er bestond een eigen amerikaanse kunst die niet voortgesproten was uit bestaande traditie, europese noch amerikaanse, en die zich met de kracht van een gezonde boreling manifesteerde. De esthetische haarkloverij, de verfijnde kleurtjes, de principes van vormen, kleuren, materialen, onderwerpen, het werd alles door de jongens in Amerika overboord gegooid. En er was feitelijk niets te gooien, want de hele bagage van traditie en erfenis waarmee elke europese kunstenaar al komt hij uit een a-artistiek en a-intellectueel milieu zich altijd meer of minder belast voelt, bestond voor de amerikaanse kunstenaar niet.
Het begon met Action-painting, en daarop volgde de Hard-Edge, de Pop-art, de toepassing van ieder materiaal. Het werden de jongens die vanuit eigen omgeving het eigen levensritme op volledig nieuwe en vrije wijze overbrachten. Opnieuw dus de werkelijkheidsweergaven, maar op andere nog niet gekende grondslag die zich van het tot dusver bestaande geen zier aantrok. Harde vlakken kleur, balken, strepen, golven spatten perspectieven die bereikt werden met scherpe punten, rechthoeken, in primaire kleuren. Neonbuizen of opgeplakte plasticvoorwerpjes, alles deed mee. Geen afstammelingen van een decadent verfijnd geslacht zoals de europese abstractelingen, maar New-born, brutale jongens die met niemand rekening hoefden te houden omdat ze de eersten waren. Geen overheid die ze kon vergelijken met erkende traditionele kunstenaars en een stro in de weg leggen; de amerikaanse overheid hield met de schilderkunst en de macht ervan geen rekening, terwijl de barbaren van Hitler wel degelijk wisten dat de Entartete Kunst een zekere politieke althans intellectuele betekenis had, en die feilloos wisten te herkennen.
De pop-kunstenaars van de 60-er jaren zijn alweer ouderwets geworden bij de nieuwste stromingen, maar Warhol hoort nog bij hen. Hij toonde met zijn volstrekt natuurgetrouwe vergrotingen van het bewuste Campbell-soup-blik, een Marilyn Monroe-foto of een pak Brillo aan dat de reclame-ontwerper die erachter staat, nameloos, een kunstenaar is. Zijn affiche mag immers, ontdaan van de tekst het museum binnen, wordt in de vaste collectie opgenomen? Ook dat de amerikaanse burger de gehele dag door op zijn reclamezuilen, in zijn krant en zijn gekleurde magazine naar kunst kijkt. Dat in iedere keuken, kunst staat afgedrukt op de verpakte artikelen. Dat De Kunstenaar, die pretendeert er een visie op na te houden, en de werkelijkheid te willen projecteren, reliëf te geven, met poëzie te onthullen, te vertekenen, een aansteller is, want die werkelijkheid is door middel van onze industrie en onze reclame-ontwerpers identiek met kunst geworden.
In Amerika heeft men die redenatie in beelden van Warhol heel goed en ogenblikkelijk begrepen: de deuren van de gallery's en van de musea gingen vrij snel voor zijn werk open. Wij hier hebben nog altijd last van onze esthetische principes en achten de rangschikking van kunst vóór die reklame-affiches noodzakelijk.
Het accepteren van het soepblik in het museum wordt nog steeds als een daad van zelfoverwinning gezien.
Waarmee ik bedoel dat de uitspraak op