Hoe meer analfabeten en hoe meer verkleefde discipelen aan het steriele anarchisme er zullen zijn, zoveel te langer zullen zij aan de macht kunnen blijven. Progressieve leraren, bewuste onderwijzers worden geschorst of weggejaagd, terwijl de gemobiliseerde pers strijdkreten publiceert over de ‘terugkeer naar de byzantijnse roem’ en ‘de oude Helleense grootheid’. En de ezels vergeten, of weten niet of willen niet weten, dat deze verre voorouders, deden wat zij wilden en schreven zoals zij wilden in hun eigentijdse taal en dat zij bovendien zeer modern waren voor hun tijd.
Maar de bedoelingen van het régime (en ze kunnen zeggen, wat ze willen) is niet de ‘herleving van de Helleense roem’, maar het schandelijk vasthouden van de macht van een stel gelukzoekers in dienst van een volk, dat zij niet waardig zijn, een volk waarvan de meest gelukkige droom de vorm heeft van een galg voor de onderdrukkers.
De strijdkreet van de intellectueel achtergebleven Papadópoulos: ‘Griekenland, Christenland’ betekent alleen maar: ‘Aas, slechts geschikt om de hyena's (d.w.z. de junta en hun beschermers) te verzadigen’.
Toen de intellectuelen hun boeken in beslag genomen zagen en zij weigerden samen te werken met de nieuwe orde, herinnerden zij zich de uittocht van de byzantijnse geleerden in 1453, toen de Turken Konstantinopel ingenomen hadden. De vlucht naar het buitenland die reeds de eerste dag van de diktatuur begonnen was, werd algemeen en nam bijna de vorm aan van een algehele uittocht. Studenten, dichters, toneelspelers, journalisten, kritici, regisseurs, komponisten, zangers, politici vluchtten naar de landen van het West-Europa (de meesten naar Frankrijk, Italië, Engeland en Duitsland); zij probeerden zich vrij te voelen en tegelijkertijd de publieke opinie in het buitenland te beinvloeden en te mobiliseren tegen de diktatuur.
En hier begint het nieuwe drama.
Honger, het ontbreken van een onderdak, het ontbreken van werk, onbekendheid met de taal, het herzien der waarden, breken de moed, verslappen de strijdlust, schakelen de waardigheid uit. Zo begint de strijd, niet meer voor het vaderland dat verloren gaat, maar om het onderdak dat vanavond gevonden moet worden en om een stuk brood. En alsof dit alles nog niet genoeg is, begint ook de chantage door de politie op de huisgezinnen der vluchtelingen. Brieven worden geopend of komen nooit op hun bestemming, of als zij aankomen, spreken ook die brieven slechts over het weer, over het steeds bewolkte boze weer. En jij die dit leest, weet, dat zich achter al die wolken en die regens zinnen verbergen als: ‘Ze hebben weer huiszoeking gedaan’ of ‘vader is weer op het politiebureau ontboden’, ‘je zuster is ontslagen’, ‘je vriend is met vacantie naar het eiland gestuurd’... En je hart knijpt zich samen en je geest wordt duister en over je gespannen zenuwen snerpt de angst als een scheermes.