| |
Geert van Beek
De 1500 meter
Johan sloeg zijn ogen neer en schonk de rest van het flesje jus d'orange in zijn glas. Hij ging er zuinig mee om, vruchtensap betekende kalorieën, hij hield het flesje loodrecht boven het glas en schudde de laatste druppels los van de rand.
- Ik heb me er helemaal op ingesteld om de 1500 meter te winnen, zei hij. Ik zag dat zijn ogen glansden en dat zijn gezicht, gebruind van elke dag lopen en fietsen en patrouilleren in de stad, waar de zomer geen eind wou nemen, een diepere tint kreeg, alsof hij bloosde bij de gedachte aan de overwinning, de toejuichingen bij het vergroten van de voorsprong, het applaus, de medaille naderhand op zijn trainingspak gespeld door de hoofdcommissaris of de burgemeester.
- Als je Wijnants in de gaten houdt, maak je een goede kans, zei de agent. Zo met een sigaret tussen zijn vingers en het bruine randje koffie van zijn bovenlip likkend had hij niets van het meedogenloze dat politiemannen kenmerkt op moeilijke kruispunten waar ze met een kwartslag van het verkeers- | |
| |
bord, groen naar rood en rood naar groen, heer en meester zijn over leven en dood en de chaos met een kinderfluitje bedwingen. - Ik heb de lijst van deelnemers aan de 1500 meter eens nagegaan. Als je 't mij vraagt is Wijnants je enige serieuze concurrent. Hij loopt ontzettend lelijk, vanaf het startschot denk je al: die haalt het nooit, maar schijn bedriegt. Hij heeft al heel wat medailles in de wacht gesleept met die magere benen van hem.
Johan omvatte het glas met beide handpalmen en staarde naar het middelpunt van de draaikolk die hij met een lichte centripetale beweging in het sinaasappelsap opriep, een draaikolk, golven, water, ga je mee zwemmen, vroeg hij eens, ik ging mee, meer om te kijken naar wat zijn lichaam kon dan om zelf te water te gaan, ik klungelde zo maar wat tussen kruipen en zinken en keek meestal naar de atleet die mijn broer was en ik was trots omdat de meisjes keken naar de atleet die mijn broer was; omdat ze zich, als hij uitrustte op de rand van het bad, vlak voor zijn voeten in het water lieten glijden en ruggelings bleven drijven in zijn gezichtsveld zodat ze zijn gladde schouders konden zien en de zwarte haren op zijn borst en benen en zodat hij hun borsten kon zien en hun navel en hun benen wanneer ze kwamen zitten met hun tenen het water opspattend, loom en onverschillig zou je zeggen, maar ineens stapten ze staandebeens het diepe in, verdwenen een poosje en doken weer op een eindje verder, meer opvallend dan tevoren omdat ze onzichtbaar waren geweest; dan mompelde Johan zowat en terwijl ik moeite deed om niet al te veel water te slikken zette hij zich af en schoot voorover met gevouwen handen de diepte in; het bad hield de adem in, het bad telde in gespannen stilte 37-38-39-40 en het bad applaudisseerde toen Johans natte haren weer blonken in het zonlicht en hij briesend het hoofd schudde en bescheiden uitzwom na deze topprestatie; wanneer hij door de knieën boog op de springplank en met zijn schedel naar de betonnen bodem stortte was ik iedere keer weer blij dat ik hem ongedeerd boven water zag komen ergens waar je hem niet verwachtte.
- Ik heb over Wijnants gehoord dat hij er een flinke eindspurt uit kan wringen, zei de agent, nee dank u wel, mevrouw. Toen vroeg Evelien of ík nog koffie wou en dat wou ik best, want ík legde mezelf nooit uit sportieve overwegingen beperkingen op.
- Het is een ontmoeting op alle fronten, zei Evelien, je boft dat je net deze week bij ons logeert. Johan heeft zich in zijn hoofd gezet de 1500 meter te winnen. Denk jij dat hij een kans maakt?
Ze verwachtte geen antwoord, ze goot de zwarte koffie afwezig in het kopje en liet er een sliertje dikke room in glijden. Het was duidelijk dat zij meende dat Johan een goede kans maakte, zij was ten slotte het meisje geweest dat toen, in die lange zomer, op Johan de meeste indruk had gemaakt. - Zie je hoe dat tengere kind daar lóópt, zei Johan. Niet om haar zwarte haren was ze hem
| |
| |
opgevallen die nat en glad om haar smal gezicht lagen, en niet om haar groene ogen die we óók wel te zien kregen wanneer ze rakelings voorbijschoot of cola dronk in de schommelstoel van het restaurant, maar omdat ze stapte als een flamingo, langzaam en wat deftig alsof ze zich volledig bewust was van de bewegingen van haar gewrichten, de buiging van haar knieën en de afwikkeling van haar voeten van de hiel tot de bal en dan kromden de tenen zich en telkens leek ze bij elke stap een kort moment op haar tenen te blijven staan, hooghartig en trots; om haar loop dus schonk Johan cola voor haar in, hij legde een arm om haar schouders toen ze terug fietsten naar huis, ze hoefde niet eens te trappen, zelfs niet bij tegenwind en zelfs niet tegen de helling op waarachter de stad weer begon met tramrails en stoplichten; ik fietste wat doet het ertoe zomaar achteraan, gewend om alleen te fietsen in polders en uit te rusten aan de kant van een sloot met stekelbaarsjes en gele lissen en tierende leeuweriken en mooie meisjesnamen in mijn mond die ik fluisterde over de waterspiegel en in de wind en over koeien heen, mooie meisjesnamen die namen bleven, Angèle, Ingrid, Maaike; maar Johan groef zich in aan zee in een bedding van koel zand, ik liep er langs met scherpe schelpen onder mijn voeten, ik zag de zwarte haren van Evelien op Johans borst, de wind joeg het helmgras glad één richting uit en de haren van Evelien bleven onbewogen in het warme dal van zand; ik liep in looppas dicht langs het water waar de bodem nat was en goed begaanbaar tot het strand was leeggelopen en de vuurtoren zijn licht liet zwaaien en toen ik terug kwam lagen ze als één mens nog altijd in dat warme bed; dus lagen ze spoedig in een eigen huis als één mens in een warm bed en het kind dat uit hen geboren werd heette Elly, en zat nu op de grond plaatjes te plakken in een schrift.
- Geloof me maar rustig, zei de agent, uw broer maakt een mooie kans. Bent u helemaal komen fietsen? Sportieve familie zijn jullie!
- Jij kon vroeger óók hard lopen, zei Evelien.
De gymleraar lekende met krijt vier cirkels op de tegels van de speelplaats, 25 meter verderop tekende hij nóg eens vier cirkels en in elke cirkel legde hij vier houten blokjes; wij vieren stelden ons op, ik zag dat Johan van opzij naar me keek en al zijn spieren spande; toen het fluitje door de stilte snerpte schoten we weg, de jongens van de diverse klassen schreeuwden hun favorieten toe, ik bracht de blokjes van de ene cirkel in de andere terwijl de concurrenten als schaduwen langs me heen schoven, ik zag dat Johan ging winnen, maar opeens moest hij vaart en ritme onderbreken omdat hij een blokje buiten de witte cirkel had geworpen en het op zijn plaats moest leggen; zo werd ik kampioen van dat seizoen, hoewel ik wist dat Johan de snelste loper was van de hele school.
- Let op Wijnants dus, morgen, zei de agent. Hij stond op en veegde met een mouw de zwarte klep van zijn pet schoon, hij bleef erop staan poetsen tot
| |
| |
die glom en zette hem toen op zijn hoofd, hij werd een ander mens, de wet, het proces-verbaal. - Ik zal 'm je wel aanwijzen.
Evelien liep achter hem aan de hal in en toen ze weer binnenkwam was er op straat het ontzaglijk gedaver van een zware motor en een sliert blauwe damp zweefde voor het raam langs.
- De straten zijn nu wel stil, zei Johan, ga je mee nog wat trainen? Allebei in grijze broek en lichtblauw hemd marcheerden we de straat op door de kleine voortuin waar niemand veel zorg aan besteedde. De grote bladeren van de rododendrons waren grijs van stof. Je vroeg je af waar dat stof wel vandaan kwam in deze keurige stad met stipte reinigingsdienst en een zeewind die alle vuiligheid landinwaarts blies. Van bóven moest het komen, van plumeaus, grauwe vlokken uit slaapkamers, dekens op de randen van balkons. Blóemen hadden de struikjes nauwelijks. In de etalage van de zuivelwinkel tegenover zag ik ons weerspiegeld, bepakt met doosjes smeerkaas, etiketten uit Zwitserland en Frankrijk, monchou, brie, emmenthaler, jonge goudse volvet, aan onze voeten stonden friese vlag in lange rijen met zilveren doppen, met melk werd je inderdaad meer mans, Johan dronk liters per dag en stellig zou hij morgen de 1500 meter winnen. Toen sloegen we rechtsaf in de richting van de Weimarstraat, schalen bonbons voor het grijpen in de vitrines van een chocolaterie maar van teveel suiker werd je zwaar en traag. Lijn twee passeerde ons, die ons af kon zetten aan de terrasjes van Groenmarkt en Buitenhof, lekker zitten in een zachte avond als de stad tot rust gekomen is. We liepen langs een viswinkel en daar keek Johan naar binnen, want vis was gezond en rijk aan eiwit. Voor een kleine boekhandel bleef ik staan, Johan deed een paar stappen terug, ik kon geen boekwinkel achteloos voorbijgaan. Er lagen hoofdzakelijk mapjes met postzegels uitgestald en stapels boeken uit populaire series, koninginnen worden discreet maar niet minder hardhandig verkracht en op het eind begint de zon hoopvol te schijnen boven de moerassen rondom de kasteelmuren.
- Hier hebben ze niet veel, zei Johan, ligt er niks van jezelf?
- Dat denk ik niet, zei ik.
- Kom op, op deze manier gaat de kadans eruit.
Hij stond letterlijk te trappelen van ongeduld, hij liep voort terwijl hij stil stond. We sloegen linksaf de Valkenboslaan in langs uitvinders en ontdekkers, de wet van Boyle, de wet van Dalton, de wet van Ohm, ik las de namen hardop van de bordjes.
- Weet je er nog iets van? vroeg Johan.
- Het had iets te maken met spanning en weerstand, zei ik.
- De meeste dingen leer je voor niks, zei Johan, je leert je er kapot op en later heb je er geen barst aan.
We staken de Loosduinse Kade over naar de Zuiderparklaan met rechts
| |
| |
van ons het Gooi en links van ons de Veluwe, Otterlo, Hoenderlo, Ermelo, we bezochten samen op een voorjaarsdag het museum temidden van de bossen, de tuin met beelden tegen een achtergrond van groen dat zich nauwelijks aan weer en wind durfde bloot te stellen en lagen naderhand op een kurkdroge hei sinaasappelen te schillen, het sap droop ons van de vingers. Toen marcheerden we op naar het Soestdijkse Plein, langs de buitenkant van het park naar de officiële hoofdingang met de standbeelden.
- Adam en Eva, zo noemen ze die hier, zei Johan.
Adam droeg een fakkel in zijn hand, sportieve vriendschap in snelle loop doorgegeven aan de volkeren.
- Dat was iets voor jou, zei ik, met het Olympisch vuur in je vuist langs de tribunes en dan de eeuwige vlam in het bekken slaan, vlaggen, volksliederen.
- Zo, dacht je dat, zei Johan. - Hier kunnen we er een vaartje inzetten.
In gematigde pas begon hij te draven rondom het enorme gazon, de speelweide met boomgroepen en struiken. In deze vroege avond lagen nog groepen in gezinsverband bij elkaar op het gras. Kinderen waren aan het voetballen, speelden badminton, witte shuttles vlogen in strakke parabolen door de lucht als vlinders gedragen door de wind. Op het water dreven zwanen met rustige ogen, onze voeten roffelden over houten bruggen. Bij het rosarium minderde Johan vaart.
- Even uitrusten, zei hij, ik denk dat je te moe wordt.
Mijn hart sloeg inderdaad aardig tegen mijn keel en bovendien vond ik het zonde, in volle vaart rozen en fonteinen te negeren. We gingen zitten op een bank, achter ons een haag van rozen, voor ons een pergola, de bloemen roken heerlijk.
- Waar zijn de beelden gebleven? vroeg ik.
- De beelden?
- Het heeft hier vol gestaan met beelden. We zijn er samen naar gaan kijken.
- Dat was een tentoonstelling, jongen, voor één zomer. De beelden zijn allemaal weer weg, behalve die baadster daar, die is door de stad aangekocht.
Het meisje hurkte neer aan de rand van een vijver, zó volmaakt doorgebogen in de knieën dat haar billen inderdaad rustten op haar hielen, een benijdenswaardige houding waar ík niet toe in staat was maar Johan wel. De lijn van haar schouders zette zich via taille en rug voort in haar voeten. Van de geweldige spanning in haar knieën merkte ze niets en ze zou er ook niets van merken als ze straks opstond om zich aan te kleden. Ze hoefde niet eens te trappelen als een jong paard om haar gewrichten weer los te gooien. Haar haren hingen in natte slierten voor haar gezicht, één hand hield ze onder een dikke lok en met de andere haalde ze er een grijze kam door. Het licht van de avondzon scheen op haar borsten die zacht beefden iedere keer als ze de kam door het haar had gehaald, haar borsten waren gemaakt om ze te strelen
| |
| |
en te vangen in je eigen bloedwarme handen.
- Zo zit ze al een paar jaar, zei Johan. Dát zou je moeten kunnen, urenlang op je hurken zitten en met soepele spieren weer opstaan.
- Je bent anders lenig genoeg, zei ik. Je móet trouwens wel in konditie zijn om die 1500 meter te kunnen winnen morgen.
- Ik ben geen twintig meer, en met taktiek kun je niet álles bereiken.
Hij leunde achterover, zijn armen gevouwen voor zijn borst, een beetje weggezakt in zijn buik. Hij zuchtte. Dat kon evengoed van deze schitterende zomeravond komen waarin de rozen rondom ons nog een extra sterke geur verspreidden voordat ze zich toevertrouwden aan de kilte van de nacht en de duisternis. De zon zakte rood dieper weg naar het westelijk deel van de stad waar de zee haar opving. Het rood op het meisje lag ook op Johans wangen. Ik vroeg me af hoe mijn eigen gezicht er uitzag hier in het rosarium waar het leven de dag niet wou afstaan aan de nacht. Ik zag hoe het meisje opstond uit haar hurkzit, ze maakte alleen een paar pasjes alsof ze niet jarenlang versteend had gezeten aan de vijver, ze sloeg haar haren achterover en stak ze met het kammetje vast op haar achterhoofd, haar beide armen hoog opgeheven. Nu kon ik duidelijk haar gezicht zien. Ze lachte niet. Ze keek heel ernstig en was zich niet bewust van de toeschouwers. Niemand zou het in zijn hoofd gekregen hebben naar haar toe te stappen en zijn handen aan te bieden als schelpen voor haar borsten.
- Die beelden, zei Johan, je was er nogal weg van hè?
Er was een panisch paard met wijd uitgespreide poten. Het rekte zijn kop naar de lucht en hinnikte zodat alle vogels opvlogen uit de bomen en de zwanen ongerust hun vleugels en hun borst opzetten als om de vijand te rammen en plat te slaan. Het kleine meisje in het springtouw liet plotseling het koord doodvallen achter haar hielen, haar vlecht danste niet meer op en neer, haar rokje wipte niet meer op boven haar knieën, je kon zó door haar heen kijken omdat de schrik haar om het jonge hartje sloeg. De twee zwangere vrouwen stonden nog wel buik aan buik met elkaar te praten hoe lang het nog duren zou dat ze hier zo opgezwollen in het park te kijk moesten staan, het had de eerste keer geen pijn gedaan en de tweede keer niet en ook de derde keer zou het geen pijn doen als je je maar hield aan de adviezen van de gymnastiek, en terwijl de kinderen in hun buik met gesloten ogen vol water luisterden naar de geluiden boven hun hoofdjes en zacht schommelden als de vrouwen lachten, vloog een engel met opgestoken vinger naar een man die alle moed had opgegeven.
- Ik herinner me een man die erbij zat alsof hij alle moed had opgegeven, zei Johan, Prometheus, meen ik.
... en zijn handen die aan de polsen geboeid waren lagen machteloos op zijn rechterknie, zijn hoofd hing op de knie van zijn ver uitgespreid linker- | |
| |
been. Klein en tenger lag zijn geslacht teruggetrokken tegen zijn onderbuik. Hij hoorde niets van de inspirerende toegespitste woorden die de engel tot hem sprak want de boeien sneden in zijn vlees. Hij wachtte ontkracht af wat de goden van plan waren nu ze de rover van het vuur hadden overmeesterd. Ook naar de zanger Orpheus luisterde hij niet die zijn hand opstak als een groet en de snaren aansloeg van zijn lier en met wijdopen mond zong dat de rozen begonnen te zweten. En ook de profeet die schreeuwde door de woestijn dat het tijd werd om te boeten en God aan te roepen, de heer van leven en dood, en met zijn kromstaf op de sokkel hamerde van woede omdat hij niet begrepen werd en uitgelachen, kreeg geen gehoor. Het meisje begon onverwacht tegen beter weten in naakt een vreugdedans uit te voeren waarbij haar borsten slingerden en ze zong dat het leven er was voor vreugde maken vreugde maken, maar ze bedaarde toen een vrouw op haar toetrad met een dood kind op haar armen. - Het is mijn dochtertje, zei de vrouw, ik heb haar na het bombardement onder het puin uitgehaald. De benen hingen slap en het hoofd bungelde er zomaar wat bij, de moeder deed geen moeite meer om een arm onder het hoofd te leggen opdat het kind de nek niet zou breken. Toen verstarde de baadster tot een trotse vrouw Pandora, ze hield haar handen op haar rug, overzag de wereld met opgeheven hoofd en de rampen woeien met een plotselinge wind die van de duinen moest komen over de aarde. Alleen de hoop bleef over.
- We mogen niet langer meer blijven zitten, zei Johan, avondlucht is gevaarlijk als je je in het zweet gelopen hebt.
Hij trok op zijn borst aan zijn hemd, het zat blijkbaar aan zijn huid vastgekleefd, het vocht moest dan verdampen met de warmte van je eigen lichaam, je werd kil. Als sportsman moest je om deze dingen denken, ook al zag je dat de verliefde paartjes zich deze gevaren voor hun fysieke konditie niet realiseerden.
- En nooit op het gras liggen 's avonds, zei Johan, tegen de nacht straalt de grond kou uit, slecht voor je spieren.
De paartjes trokken zich er niets van aan, beschermden zich tegen afkoeling met hun eigen 37 graden temperaturen die snel opliepen als vlees van een man zich koesterde aan een vrouwenhuid, ze bekleedden elkaar met hun eigen lichaam doeltreffender dan met een trui of jack. Een arm hing om een nek, vingers speelden als terloops met de huid van hals en borst die in opschudding raakte, een hoofd lag in een meisjesschoot en haar hand woelde door zijn haren, als één gedaante bewogen ze zich langzaam voort, de hoofden naar elkaar toegenegen, stonden stil, maakten een kwartdraai en zogen zich een poosje aan elkaar vast tot ze buiten adem geraakt slikten en weer twee wezens werden.
- We gaan naar huis, zei Johan.
| |
| |
Hij stond van de bank op, liet de rozen in de steek en trappelde even om zijn benen los te maken. Met tegenzin kwam ook ik overeind want het park werd steeds stiller en naarmate de mensen het verlieten vulde het zich met merels, hielden nachtegalen zich gereed om te zingen in een ontzaglijke leegte en je vroeg je af waarom ze zongen als niemand ernaar luisterde. In looppas liepen we onder een tunnel van rozen door, ik zoog de geur diep mijn longen in, ik ademde rozengeur totdat we kwamen op de weg naar de uitgang. De duif die Eva op haar hand droeg stond gereed voor een vlucht.
- Kijk, zei ik, het zou me niet verbazen als die duif ging vliegen, heel de stad morgen in consternatie: waar is de vredesduif gebleven?
Johan glimlachte maar wat, praten tijdens de loop was energieverspilling, je longen functioneerden dan niet effectief. Hij liep met zijn vuisten gebald op borsthoogte, mooi regelmatig, met kennis van zaken, hij ademde door zijn neus en soms blies hij overtollige lucht de avondschemering in. Ik deed mijn best hem bij te houden op de nu stille weg aan de buitenkant van het park. Onverwacht liep Johan gelukkig uit.
- We kunnen beter een trammetje pakken, zei hij terwijl hij mij aankeek, jij maakt je te moe op deze manier, geloof ik.
In mijn hoofd liep al mijn bloed tesamen, het zaakje stond op springen. - Ik loop rechtstreeks een beroerte tegemoet, zei ik hijgend.
We wachtten op een vluchtheuvel, de tram gleed voor. Tegenover elkaar zaten we op eenpersoonsstoelen, de straatverlichting was aan, de tram was verlicht. Als ik mijn ooglenzen ontspande zag ik huizen, bomen, etalages. Bij meer convergentie keek ik naar het profiel van Johan in de spiegelende ruiten. Johan keek naar mijn profiel en toen keken onze spiegelbeelden elkaar aan en glimlachten.
- Kijk vóór je, zei Johan.
En dat was dwaas, want dan keek ik, even groot als hij, hem recht in de ogen waar puntjes blauw spetterden rondom het donkere gat van de pupil.
Aan het hek van de voortuin stond Evelien tussen de stoffige struiken te turen wie van al de tierende kinderen het hare was.
- Jullie zijn lang weggebleven, zei ze, ga je Elly meteen even halen?
Johan liep door naar de troep die telkens wanneer er een bal tegen een muur gegooid werd uit elkaar rende. Rennend nam hij de wegrennende Elly bij de hand en trok haar mee naar nummer 138. Bij het trottoir struikelde hij, viel omdat hij het kind aan de hand had, voorover, maar hield het op de been met een uitgestrekte arm. Hij hinkte de hal binnen, lachte met zijn tanden op elkaar.
- Ik geloof dat ik mijn knieschijf kwijt ben, zei hij en zoog lucht door zijn tanden.
Hij stroopte een broekspijp op, er was niets te zien.
| |
| |
- Dat wordt een blauwe plek, zei hij, daar kan ik morgen lelijk door gehandicapt worden.
- Het trekt er met een compres vannacht wel uit, zei Evelien.
Die avond gingen we vroeg slapen. Met een compres om zijn knie stapte Johan in het tweepersoons logeerbed. Ik kwam naast hem liggen. Het kind sliep in zulke gevallen bij de moeder, in het echtelijk bed waar het ooit met hijgen en kreunen was verwekt.
- Liggen jullie lekker? vroeg Evelien.
Ze keek naar Johans gezicht op het witte kussen.
- Je ziet er nog rood van, zei ze.
Ik zag dat hij rode vlekjes op zijn wangen had, als een kind dat een versje op moet zeggen en radeloos alles vergeten is, of als een nerveuze ongestelde vrouw, tot in haar nek breken de bloedvaten door.
- Morgen ben ik weer fit, zei Johan.
Evelien trok de deur dicht. Onwennig lagen wij mannen naast elkaar, de kamer werd een gat in de nacht; als er niemand iets zei zou ik gaan schreeuwen.
- Het bed is niet zo best, zei Johan, daar zul je genoegen mee moeten nemen. We dachten dat we er tweedehands een koopje aan hadden. 't Is een typisch huwelijksbed.
De matras zakte naar het midden toe in de lengte door. Wie erin lag werd onweerstaanbaar naar de ander toegedreven.
- Je zou zeggen dat er een paar zwaargewichten jaren lang bovenop elkaar gelegen hebben.
Hij trok aan de knop van een koord, de kamer werd donker, schemerig liever, de gordijnen waren dun en sloten in het midden niet goed tegen elkaar, een streep licht stond loodrecht tegen de nacht op. Ik zag de fluorescerende knop van het koord recht boven mijn hoofd en ik hoorde een wekker heftig tikken - Johan had er een schoteltje onder gezet om de volgende ochtend het geratel dat opriep voor de 1500 meter niet te missen. Ik wist dat ik die nacht niet zou slapen.
- Vroeger sliepen we ook wel in één bed, zei Johan, dat is lang geleden. En ik dacht dat hij dacht aan de nacht met Evelien die hij gekozen had om haar sierlijke loop, naakt naast naakt in het huwelijksbed, haar borsten in zijn handen en zijn lid vol spanning gereed tot de stoot op zoek naar haar schoot terwijl zij met haar wimpers knipperde op zijn lippen. Om razend te worden, dacht ik, en dan lig je hier naast je broer op een doorgezakte matras. Ik wou taktisch zijn, laten merken hoe onaangenaam dit wel voor hem moest zijn en dus zei ik tegen de lichtstreep van het gordijn: - Slapen met Evelien is plezieriger, ik hoop dat je ze niet al te veel mist vannacht.
Johan draaide zich van zijn rug op zijn linkerzij naar mij toe.
| |
| |
- Als jij je kop houdt mis ik niemand vannacht, zei hij op de toon waarmee hij arrestanten waarschijnlijk in een hoek dreef en tot een volledige bekentenis dwong. - Over vrouwen kun jij niet meepraten.
Toen keerde hij zijn rug naar me toe. - Daar is het nieuwtje bovendien al lang vanaf.
Ik zag de baadster in het park en de meisjes in bikini aan de rand van het zwembad en Johan die Evelien tegen de wind in duwde zodat ze zelf kon freewheelen, de spaken van haar fiets schitterden in de zon. En op een middag toen Evelien bij ons thuis logeerde stopte er een motor voor de deur, twee mannen in leren jassen met een witte valhelm op drongen binnen en met zijn helm nog in zijn hand omhelsde Johan de verbaasde Evelien, hij kuste haar langdurig zodat ze zelfs geen kreet kon slaken en wij geen raad wisten met de situatie en heen en weer begonnen te rennen met glazen en flessen. Toen zei de motorrijder: - Ik maak wel zolang een ritje in de buurt en hij donderde de straat uit en na een glas bier ging Johan met een arm om Eveliens taille geslagen de trap op, wij hoorden hun voetstappen boven en wij praatten met meer nadruk dan anders om niet te horen dat het boven stil werd en om zeker niet te horen dat de stilte verbroken werd, en toen de collega zijn motor weer stopte kwamen ze juist de trap af, rood en gezond en met de valhelm op kuste hij Evelien opnieuw langdurig en toen zwenkten ze de straat uit voor de 120 kilometer terug. Wij wisten niet waarover we met Evelien moesten praten, luisteren deed ze niet meer, haar ogen glansden alsof ze te veel belladonna had gebruikt. Ineens zei ze dat ze zin had een eindje om te lopen. - Zal ik meegaan? vroeg ik. - Nee, ik ga 't liefst alleen. We hoorden de deur dichtvallen, we zagen haar in de tuin bukken naar een rozestruikje en toen ze op het trottoir liep hield ze de roos tegen haar neus gedrukt, zo'n rose bloem met veel volmaakt gerangschikte blaadjes die wel gauw uitvallen, maar dan hebben ze ook een meeslepende geur verspreid voor bijen en vlinders en voor de mensen die langs ons huis liepen, in de lucht snoven bij gunstige wind en tegen elkaar zeiden: wat ruikt het hier lekker, stil stonden en onze rozen gewaar werden en de soort trachten te raden om zoiets verrukkelijks ook aan te schaffen en nog eens omkeken,
Lady Sunshine of zoiets. Met die roos in haar hand stapte de flamingo langs de huizen waar ik wist dat gordijnen opzij geschoven werden.
- Trouwens, zei Johan, daags voor een wedstrijd moet je niet met je vrouw naar bed gaan, dat vreet een heleboel energie op, zegt de trainer. Maak jij je dus maar geen gewetensbezwaren.
- Ik geloof dat er onweer komt, zei ik.
Ik lag op mijn rug en hield me met één hand vast aan de koele stalen rand van het bed. Ik mocht Johan graag, maar voelde er niet veel voor tegen hem aan te rollen, zijn hele lichaam tegen het mijne te voelen. Hij was al enigszins
| |
| |
naar de langgerekte deuk in het midden gedrongen, de bedding van het bed. Als ik me niet schrap hield, lag ik straks pal tegen hem aan. Van rust was voor mij geen sprake, maar dat hinderde niet: belangrijk was alleen dat Johan morgen de 1500 meter won en Wijnants in de gaten hield.
- Ben je gek, zei Johan, het weerlicht helemaal niet, dat is de vuurtoren. Het licht zwaait in zoveel seconden 180 graden in het rond, over de zee en over de stad.
... opdat de schepen de weg zouden vinden naar de behouden haven. Het zoeklicht streek over het strand, schelpen glinsterden, slijmige kwallen werden diafaan, de eerste uitlopers van de vloed vulden de afdrukken van paardehoeven in het zand en losten ze op, doodstil stonden de paarden te slapen in de manege, in de steek gelaten forten werden door steeds verder uitcirkelende golven aangetast, torens en muren stortten in, de zwarte wallen van bazalt raakten langzaamaan onder water en lagen als monsterlijke dieren te wentelen in de draaikolken om hen heen. Het zoeklicht zwenkte over nachtelijke wandelaars en over de paren die zich hoog tegen het duin aan in het stuifzand hadden genesteld zoals de dieren die 's nachts blootgesteld bleven aan weer en wind en dan zwenkte het zoeklicht over de stad, de torens, de flats, de ramen en het raam van Johans logeerkamer waar het mij wakker zou houden tot het kunstlicht door het daglicht werd uitgewist en de zee bleek in de morgen lag.
- Jij hebt een hoop energie, zei ik, jij bent nooit ziek hè, jij voelt je nooit beroerd.
- Nooit nee.
Toen zei hij: - Voorzover ik weet tenminste.
Hij wachtte een ogenblik voor hij verder ging. - Aan jou mankeert nogal een en ander hè. Dat komt van dat eeuwige studeren. En maar zitten en maar zitten, en als meneer alle boeken gelezen heeft gaat hij ze zelf schrijven. Ben je op het moment ook weer bezig?
- Ik geloof het wel ja.
- Hoe loopt het af, happy end of katastrofe?
- Dat weet ik nog niet. Misschien loopt het helemaal niet af.
- Verdomd, zei Johan, je hebt natuurlijk last van mijn wekker.
Het nest voor vergetelheid riep herinneringen wakker.
- Helemaal niet, zei ik. Maar evengoed als ik de magnesium wijzers en cijfers duidelijk onderscheidde als neonreclame in een duistere straat, evengoed hoorde ik de felle tikken van het raderwerk op het omgekeerde bord. Johan strekte een arm uit en plaatste de wekker onder het bed, de machine hamerde voort in gedempte toon.
- En de vuurtoren houdt je zeker ook wakker.
Hij sloeg de dunne deken van zich af, hees zich uit de diepte op, stapte naar
| |
| |
het raam en rukte de gordijnhelften tegen elkaar.
- Dank je wel, zei ik, zo is het heel wat beter.
Hij stapte weer in het bed en schoof terug naar het nest dat hij zojuist had uitgehold. - Ideaal is het bed niet, maar het valt best mee. En nou wou ik wel graag gaan slapen.
Ik hoorde hem nog wat slikken terwijl hij met zijn rug naar mij toegekeerd lag. Op je rechterzij sliep je het beste, had hij gelezen. Linksgedraaid raakte je uit je evenwicht. Leg je op je rug, dan stond je lid de hele nacht stijf en kreeg je bezoek van naakte meisjes of je werd gekweld door nachtmerries. En als je per se op je buik wou slapen kon je dat het beste doen met een vrouwenlichaam eronder. Ik hield me nog steeds vast aan de rand van het bed, liggend op mijn rug, maar toen ik merkte dat Johan eenmaal sliep gaf ik mijn krampachtige houding op en draaide me ook op mijn rechterzij. Terwijl ik ademde om de dag en de tijd en het licht en de duisternis te vergeten gleed ik beetje bij beetje in de bedding. Eerst voelde ik zijn voeten, maar die kon ik wel ontwijken, en later toen de agent luidkeels waarschuwde voor Wijnants en het verkeersbord op rood zwaaide toen ik in volle vaart aan kwam fietsen zonder te hoeven trappen en niet meer af kon remmen zodat ik opbotste tegen het stellage en van vier zijden een daverend gelach losbarstte, voelde ik zijn achterste tegen mijn buik en zijn schouderbladen tegen mijn borst. Maar niets kon hem blijkbaar storen. Ik bleef dan maar liggen zo, gegeneerd en ontroerd toen hij zijn linkerarm uitstrekte om iemand de gelegenheid te geven zich neer te vlijen binnen een ring van sterke spieren, veilig en soliede. Zijn pyjamajasje had hij uitgelaten. Het hing over de leuning van een stoel met het hoofd naar beneden en met de armen naar beneden alsof het op het punt was in een afgrond te storten zonder dat het om hulp kon roepen. Gezond was het, je blote huid bloot te stellen aan de open lucht, ook als de zon niet scheen, zomaar wind te laten waaien langs je naakte body, dan raakten je poriën niet verstopt met onzichtbare dampen. Herhaaldelijk maakte Johans linkerarm een gebaar van kom maar dichter bij me. Het kon me ten slotte ook niet meer schelen, ik doezelde telkens even weg, tuurde een poosje naar een lichtje in de
verte dat als een gele planeet aan de schemerige hemel stond. Ik realiseerde me pas dat het de knop van het koord was, toen ik iemand hoorde zuchten en ik een trap tegen mijn benen kreeg.
Onmiddellijk rolde ik op mijn rug, het gevaar van zwoele dromen trotserend, en greep me weer vast aan de stalen bedrand die nu, dieper in de nacht, met de afkoeling van de zeewind door het open raam, bepaald kil aanvoelde. Johan kwam bij kennis, hij wentelde zich ook op zijn rug en schoof naar de andere kant van het bed. Zo lagen we als twee vreesachtige passagiers van een ruimteschip dat op zijn automatische piloot door het heelal vloog met onbekende bestemming, maar we hadden de vage hoop dat er een station was
| |
| |
ergens in de kosmos dat met beleid en zeer zorgzaam de hachelijkste zaken regelde.
Ik dacht: hij zal het prettig vinden als hij merkt dat zijn logés best kunnen slapen in dat verdomde rotbed van hem en toen ik hem hoorde fluisteren ‘slaap jij?’, fluisterde ik ‘ja’ terug. Ik hoorde hem lachen, hij trok aan de gele planeet, plotseling was de kamer vervuld van een hemels licht.
- Ik kan niet goed slapen in dat verdomde rotbed van ons, zei hij, en jij natuurlijk helemaal niet.
- Het zal van de knie komen, zei ik met knipperende ogen. Of van de zenuwen.
Johan keek me minachtend aan. - De knie, dat kan. De zenuwen laat ik aan jou over.
We stonden tegelijk op. Ik scheurde de pleisters van zijn harige huid. Onder het compres had zich werkelijk een blauwe plek gevormd.
- Een kleine bloeduitstorting, zei Johan. Pijn doet het amper.
Hij maakte een paar diepe kniebuigingen, helemaal doorgebogen tot zijn rug voortliep in zijn voetzolen. - Daar kan het niet aan liggen.
Ik hield de flodder watten onder de kraan, wrong ze wat uit en plakte het compres weer dicht. Wat een benen had die man, een ruig beest, toevallig verzeild tussen muren waar thee werd geschonken en het vlees werd opgediend in porties van een ons. Naar zijn onderbuik toe werden die haren grover, zijn geslacht waarmee hij Evelien onbedaarlijk had doen beven en hijgen lag bol in het strakgespannen witte broekje. Zonder twijfel ging deze man die mijn broer was, morgen de 1500 meter winnen, en ik was trots op mijn broer, overwinnaar op de 1500 meter. De vlekken op zijn gezicht waren na zoveel uren slaap weer verdwenen. Hij keek in de spiegel boven de wastafel.
- Eigenlijk, zei hij, met zijn rug naar mij toe, eigenlijk zou je overal even een nat compres op moeten kunnen leggen.
Hij observeerde zijn gezicht alsof hij geconfronteerd werd met een verdachte: ja, ik bevestig het onder ede, dit is de man die ik de ruit heb zien inslaan, die ik weg zag lopen toen het meisje kermend op de grond lag, nee, deze man ken ik niet, hij is onschuldig aan het hem tenlaste gelegde. Hij sperde zijn mond wijd open om in zijn keelgat zijn huig te zien hangen en zette toen zijn tanden stevig op elkaar, het klonk als het samenstoten van twee biljartballen, zijn gebit zag er voortreffelijk uit. Hij draaide zich om.
- Allé, ga in je bed. Je vat gemakkelijk kou als je deze zeewind niet gewend bent.
Dus stapten we weer in de cabine. Deze keer hield Johan zich blijkbaar ook vast aan de rand. Hij rukte de kamer weer in duisternis. Op onze rug liggend telden we hoeveel seconden het vuurtorenlicht nodig had om de weg te maken van ons raam via een kwart van de stad, via de zee, via een kwart
| |
| |
van de stad naar ons raam toe. Om de zoveel seconden scheen het licht door de dunne gordijnen bij ons binnen, een zoeklicht, wat gebeurt er daar toch vannacht, een geruststelling, wij waken over u.
- Jij schrijft nogal eens over de dood, waarom schrijf je zo dikwijls over de dood, zei Johan van op een afstand.
- Ik denk omdat ik zo graag leef, zei ik. Als je echt hóudt van het leven, denk je vanzelf aan de dood.
- Ja, dat is wel zo. Overigens, ik zou je een stapel materiaal kunnen verschaffen, dossiers van moorden, verkrachtingen, geweldplegingen, diefstallen, overvallen. Spannende lectuur. Niks voor jou?
- Nee, dat denk ik niet.
- Je schrijft ook veel over mensen die ongelukkig zijn of verdriet hebben. Móet dat nou?
- Dat komt omdat ik ze graag gelukkig zie en vrolijk, denk ik.
- Heb je wel eens over mij geschreven?
- Nog niet.
- Maak maar eens een verhaal hoe ik de 1500 meter won.
- Win je?
- Wat dacht je dan?
En plotseling zei Johan: - Op de afrastering van ons huis vroeger, weet je wel, daar kwam dikwijls een uil zitten tegen de nacht. Kun je die nog imiteren?
Ik bootste de roep van de uil na die 's avonds achter ons huis kwam zitten, kleine pelsdieren trokken zich terug in hun holen, wachtten gespannen af, maar de nacht lag rustig over het veld.
Per fiets een dag lang door polders tegen de zeewind in, ik was moe, ik liet de rand van het bed los, ik werd naar de uitholling gestuwd. Vaag had ik de indruk dat ik terecht kwam in een warm nest waar het veilig was en iemand de wacht hield tegen god weet welk gevaar, en dat ik iemand moest behoeden tegen god weet wel gevaar.
... zodat we toen Johan achter op de duo stapte van de zware motor en zijn collega blauwe dampen achter Johans voeten de straat inspoot, riepen: knijp je neus maar dicht en zit je lekker en houd je goed vast. In zijn blauwe trainingspak zat Johan achter de rug van de collega die op zijn hoede zou zijn voor concurrentie en die nu met onzichtbare handbewegingen de motor liet knallen en toen de straat uit daverde. Johan stak een hand op en keek niet om.
- Zou hij in conditie zijn? vroeg Evelien, over die knie heeft hij niet meer geklaagd, het was maar een klein plekje.
| |
| |
- Die knie heeft niets te betekenen.
Ik keek in het vijvertje van de buren, rode stenen op de bodem deden aan doodstille goudvissen denken wachtend op een prooi die door het troebele water voor hun bek zou zweven. Een groentewagen reed langzaam de straat in, kistjes aan beide kanten opgestapeld zeer overzichtelijk.
- Ik neem een meloen, zei Evelien, daar houdt hij zo van. En dan gaan we naar het sportveld.
Ze droeg een korte jurk van zacht oranje, een feestvlag al bij voorbaat met ingehouden enthousiasme tussen de huizen gedragen, ze was magnifiek gebouwd, ze had geen andere versiering dan een loos zakje met een witte knoop van paarlemoer op haar linkerborst, ten overvloede. Ze stapte bedachtzaam en zelfverzekerd nu helemaal als een zacht oranje flamingo op sandalen zonder geluid naar de groentewagen, ze strekte een arm uit naar het kistje waarin de meloenen op vloeipapier lagen uitgestald, een bronzen griekse godin levend geworden om deel te hebben aan de vruchten der aarde die ze zelf beschermde, bessen, tomaten, blauwe pruimen. Ze droeg de kolossale meloen op beide handen voor haar borsten uit en ze glimlachte, niet tegen mij. Ik was verbaasd en verdrietig dat van zó'n vrouw het nieuwtje af kon zijn, al heette ze dan ook geen Maaike, Ingrid of Angèle. Haar glimlach richtte zich op mij toen ze het poortje naderde en er waren groene lichtjes in haar ogen toen ze mij aankeek, een beetje spot en een beetje plezier. En ineens viel de schaduw van het huis over haar heen, de glans van haar ogen werd gedempt, de zon verdween van haar lichterlaaie vlag. Ik liep achter haar aan de keuken in. Ze trok de deur van de ijskast open, ging op haar hurken zitten en ik zag de geul tussen haar borsten en haar bruine huid opzwellend naar links en naar rechts en ook daar was het nieuwtje vanaf.
- Hebben jullie goed geslapen? vroeg ze toen de ijskast dichtklapte. Ik hoop zo dat hij die 1500 meter wint. Het is zijn enige eerzucht.
- We hebben best geslapen.
- Was het niet gek, zo'n tweepersoonsbed?
- Vroeger sliepen we ook wel in één bed.
- Jij hebt zo'n eerzucht niet hè, winnen, als eerste over de streep, Johan kan er niet buiten. Ik vind het toch raar, jullie als twee volwassen mannen naast mekaar in bed, en het zakt nog door ook, we moeten er iets anders op vinden.
- Normaler is natuurlijk dat een man met zijn vrouw naar bed gaat, maar we hebben ons best geamuseerd en geslapen ook. Op een gegeven ogenblik gaf hij me een trap zoals hij vroeger wel deed als ik te dicht bij hem in de buurt kwam, of zomaar uit vriendschap.
- Tráppen jullie mekaar uit vriendschap?
- Trappen en stompen ja. Aaien is meisjeswerk.
Ze liet de koffiemolen loeien als een sirene, ik stond geleund tegen de stenen
| |
| |
aanrecht, een koude streep trok dwars over mijn rug.
- Zijn eerzucht groeit met de jaren, zei ze terwijl ze het poeder uit de molen borstelde. Hij heeft een heel kastje vol onderscheidingen opgespaard. Vroeger was het zijn eerzucht met míj te pronken...
- Terecht.
... En hoe ouder hij wordt, hoe meer triomfen hij wil vieren.
- Hij wedijvert met de leeftijd. Hij neemt het op tegen het leven zelf. Of tegen de dood, als je wilt.
- Nee, dat wil ik niét! Maar hij schijnt te denken: ik moet ze wat nalaten, ik ben een beroemd man geweest. Een kast vol medailles en bekers houden we over, allemaal bewijzen van kracht, snelheid, uithoudingsvermogen. Iedere keer spant hij zich tot het uiterste in, je ziet het zelf. Heb jij dat niet, zo'n eerzucht? Stukken in de krant, een foto?
- We willen dat er iets van ons overblijft, zei ik traag. Ik geloof niet dat het Johan om de éér te doen is. Moet dat knoopje niet dicht in je nek?
Ik haakte het knoopje achter het lusje, mijn vingers lagen even op haar huid. Zij boog haar hoofd zodat een knobbel in haar nek de huid nog strakker spande. Van hieraf gleden Johans handen naar haar hals en hij legde zijn grote handen als twee schilden om haar borsten en zij liet zich achterover leunen met haar hoofd tegen zijn schouder, hij draaide haar een halve slag om en kraakte haar bijna in zijn omhelzing, je hoorde hun tanden tegen elkaar klikken als ze met open monden ademden en likten.
- Aaien is meisjeswerk, zei Evelien. Dank je wel. Kom, het wordt tijd.
We namen lijn 3 op het Valkenbosplein, stapten over op 21 in de Sportlaan en toen reden we langs rietzangers en tuinfluiters en spotvogels naar het terrein aan de Laan van Poot.
Het gras was prachtig groen, omzoomd door een grijze sintelbaan, een ovaal om het voetbalveld pal tegen de duinen aan. Achter de golvende lijn van de duinen beplant met helm en struikgewas moest de onmetelijke zee liggen. En ik dacht: als de wedstrijd afgelopen is ga ik daar dat duinpad op om de eeuwigheid te aanschouwen die zich uitstrekt aan de andere kant. Want ik ben gekomen voor de eindeloosheid van de zee. Ik zie ze niet en ik hoor ze niet maar ik wéét dat ze er is. Als ik snuif ruik ik haar adem, staande binnen dit afgebakende terrein aan de rand van de stad, staande op gras, goed verzorgd gras, geurig gras; aan de andere kant van de duinen ligt de eentonige eeuwigheid van de zee op mij te wachten. Kijk, meeuwen vliegen hoog op zodat ze éven zichtbaar zijn en snel een sein kunnen geven dat de wereld niet ophoudt achter de horizon die 100 meter van je ogen verwijderd is.
Uit een groepje mannen in sporttenue die allemaal gymnastische oefeningen maakten of onrustig heen en weer liepen, draafde Johan naar ons toe. Hij zag er indrukwekkend uit in lichtblauwe short en wit hemd dat borst en schouders
| |
| |
blood liet, bruin en harig, een duidelijke favoriet zo te zien.
- Je bent maar net op tijd, zei hij, we beginnen direct.
Hij ging op zijn linkerbeen staan en liet de spieren van zijn rechterbovenbeen trillen en golven, en toen het andere been, zijn vlees lag soepel en beweeglijk onder zijn huid en was geladen met kracht. Toen maakte hij passen op de plaats met hoge knieheffingen zoals ik ooit wat houterig gedaan had op school, de vuisten op borsthoogte. In volle ren kwam hij geen stap vooruit. Het paard in het park sloeg met een hoef een gat in het gras, stukjes aarde vlogen in het rond en een merel wipte stoutmoedig naar de verse grond, met een schuine knikkende kop op zoek naar een regenworm en de baadster keek óp achter haar druipende haren en ging recht staan en keek met een hand boven haar ogen naar de horizon, de profeet hamerde met zijn staf op de sokkel dat het nu toch wel hoog tijd werd en Elly had haar springtouw meegenomen, zwiepte het over haar hoofd en huppelde over het gras alsof het terrein was aangelegd alleen voor haar zonder zich iets aan te trekken van windkracht en weersgesteldheid en gunstige omstandigheden en chronometers. Iemand tikte op een microfoon, de lopers keken op; toen schalde een luidspreker de groep mannen naar de startlijn, en één van hen zou zó lopen dat hij de prijs behaalde.
Toen het startschot klonk, een lichte knal, een belachelijk klein geluid, een geringe verplaatsing van luchtdruk in deze immense ruimte met een sliertje rook dat snel oploste in de richting van de stad, toen zette de kudde zich haastig en ordeloos onder hoefgetrappel in beweging, de in het gruis geplante voeten schoten los, stof woei op, dreef laag over het gras. De toeschouwers die aan de kant stonden te roepen en aan te moedigen, ademden vluchtig stof in hun longen toen de grote strijd om de 1500 meter was begonnen. De lopers hadden zich onthouden van roken en alcohol en van hun vrouwen. Langs de baan stonden ze te schreeuwen, spaarzame vrouwen, kinderen, collega's en op de tribune zat het organisatiecomité met de hoofdcommissaris die straks de medailles zou uitreiken. Zonlicht lag over de baan, kleurde het gras nog groener dan het al was. Zonlicht verwarmde de paden die tussen struiken door over de duinen liepen. Een meisje te paard bleef vlakbij op de horizon staan kijken, onder een zwart petje woeien haar haren landinwaarts en het paard zwiepte met zijn staart over zijn flanken en het wierp zijn kop op, maar het meisje trok de teugels strak en hield het in bedwang. Ik zag het wijdopen ovalen oog van het paard dat tekens opving maar niet begreep, het sportterrein met lopers en toeschouwers en gras en huizen, en het oog aan de andere kant weerspiegelde de zee die ik niet zag, toen doken ze de helling af naar zee.
En toen zag ik dat Johan geen kans maakte op de 1500 meter en dat niemand anders een kans maakte op deze lange afstand dan de man in het wit die de leiding had genomen. Zo soepel en fier ging hij over de baan dat ik niet
| |
| |
begreep waarom de toeschouwers nog konden aanmoedigen degenen die bij voorbaat duidelijk verslagen waren. Er zijn lange afstandslopers met een mooie regelmatige gang en je denkt: die gaan het straks wel winnen, maar in de eindspurt schieten ze tekort, en anderen stampen over de baan met onesthetisch schokken en zwaaien en ook hun ontbreekt de kracht voor de paar passen die beslissend zijn, een duimbreedte, en een duim is maar smal gemeten over 1500 meter. Deze man liep volstrekt moeiteloos, uitdagend en speels, zijn voeten raakten de sintelbaan nauwelijks en toch veerde hij bij elke stap lenig op; een man, lang zo fors niet als Johan en niet zo mager als sommige sproetige figuren met roodverbrande huid. Hij had uitdrukkelijk de leiding genomen. Ik zag hoe Johan zich uit het peloton loswerkte met gebogen hoofd dat hij herhaaldelijk opwierp, dan snoof hij heftig en keek schuin op naar het peloton dat uitdunde tot een rechte lijn langzamerhand. Johan won een kleine voorsprong op zijn directe achtervolger, een kleine stevige loper die veel meer passen moest maken dan Johan met z'n lange benen.
- Kijk, zei de agent, in trainingspak plotseling opduikend uit de toeschouwers, daar loopt Wijnants. Je ziet dat Johan hem goed in de gaten houdt.
Dat deed hij, maar het verbaasde mij dat hij geen aandacht had voor de leider die onbekommerd en vitaal de overwinning tegemoet liep. Ik kreeg medelijden met mijn broer die sjouwde en zwoegde met armen en benen.
- Houd hem in de gaten! riep ik en Johan knikte en keek schichtig om naar Wijnants wiens voetstappen hij duidelijk moest horen, sneller tussen zijn eigen passen door.
- Nee, riep ik. Daar vóór je!
Johan keek voor zich uit, haalde vluchtig zijn schouders op alsof dáár toch niets aan te doen was en sjouwde weer voort. Zijn gezicht werd rood, zijn hart hamerde al zijn bloed naar zijn hoofd toe. Ik liep een eindje met de leider op, ik probeerde dezelfde kadans in mijn benen te krijgen als deze volmaakte elastische atleet. Ik zag van opzij zijn ogen en zijn mond die glimlachten, zijn vuisten veerden op borsthoogte luchtig mee, je zag volstrekt niet dat hij deelnam aan een wedloop en concurrentie had te vrezen, zelfverzekerd ging hij zijn eenzame gang. Hij negeerde mij ook volkomen, hoewel ik er toch in slaagde - al was het dan over een korte afstand - hem bij te houden en zelfs eerder bij een door mij vastgesteld punt arriveerde dan hij met zijn bijzondere capaciteiten. Buiten adem zwenkte ik opzij. De kampioen draafde gemakkelijk door, tot in de eeuwigheid kon hij op deze manier blijven lopen zonder moe te worden, zonder te hijgen, zonder te kreunen. Ik voelde hoe mijn hart oversloeg als een defecte motor, ik was dan ook niet getraind. Languit ging ik achterover liggen op het gras en keek naar de lucht omdat ik geen getuige wilde zijn van Johans nederlaag: misschien blijft hij Wijnants voor, misschien ook niet, in elk geval wint hij deze wedloop niet, uitgeput wankelt hij over
| |
| |
de eindstreep zonder een medaille aan zijn verzameling te kunnen toevoegen. Van zee uit dreven wolken over de stad, schoven telkens even voor de zon en dan moest er een schaduw over het sportveld glijden die voor een moment lopers en toeschouwers het licht uit de ogen nam; als we vroeger naar de lucht tuurden wisten we onzichtbaar en onbereikbaar de almachtige op zijn troon gezeten die met een vingerwijzing eb schakelde naar vloed, nacht naar dag, bloesems over de bomen strooide en vogels losliet uit zijn behoedzame hand. Nu zag ik alleen dat het blauw van de hemel onpeilbaar diep was en dat je nooit zó ver kon reizen dat het eind in zicht kwam. Twee meeuwen woeien de duingrens over, schreeuwden schor dat ze zich vergist hadden en roeiden met tegenwind weer naar zee. Hoe lang moest het touw van de vlieger wel zijn die als een hoge beweeglijke vogel in de lucht hing; op het strand hield een jongen het klosje stevig vast, voel eens hoe de vlieger trekt aan het touw, het lijkt of hij recht omhoog zal gaan als je hem loslaat, maar hij legt zich plat en fladdert onhandig naar de aarde terug, houd het touw goed vast, jongen. En toen hoorde ik het publiek juichen en in de handen klappen, maar ik weigerde om op te staan en te zien hoe de overwinnaar gehuldigd werd en misschien nog een ererondje liep in zijn fenomenale stijl. Evelien trapte me met haar sandaal in mijn zij.
- Sta op, jô, hij heeft gewonnen!
Met Elly aan haar hand holde ze naar de finish. Uit de luidspreker klonk: één: J. Bakx, twee: L. Wijnants, en nog een paar namen meer. Ik kwam overeind om te zien dat Johan gewonnen had, hoewel ik wist dat hij de nederlaag had geleden tegen de onweerstaanbare, onsterfelijke atleet. In de drukte scheen deze verdwenen, niemand bekommerde zich om hem. Ik liep op Johan toe om hem te feliciteren. Hij zat op een krukje bij een kraam met frisdrank en zag me niet aankomen. Evelien stond in het rijtje voor een flesje cola. Johans handen lagen machteloos op zijn rechterknie en zijn hoofd hing op de knie van zijn ver uitgespreide linkerbeen, alsof hij alle moed had opgegeven, terwijl hij toch gewonnen had. Het shortje stak wit af tegen zijn behaarde benen, hij ademde zwaar, je kon goed zien dat hij zijn laatste reserves had verbruikt. Zweet druppelde van zijn borstharen naar de rand van zijn interlock.
- Proficiat, zei ik. Hij keek nauwelijks op, hijgde voort, kon geen woord uit brengen. Zijn hand lag heet om de mijne en ik voelde me gegeneerd dat hij ten aanschouwen van dat colazuigende publiek mijn hand een poosje vasthield. Kinderen kwamen rondom ons staan, lurkten aan rietjes.
- Hij is moe, zie je dat, zei een kleine jongen, hij ziet er helemaal rood van.
Johan zat erbij of hij bloosde, maar dan zo diep dat zijn bloed zich duurzaam had gedrongen in de nauwste vaatjes vlak onder zijn huid. Hij trok de twee witte rietjes uit het flesje dat Evelien hem in de hand stopte, sloot zijn mond om de hals, je zag zijn adamsappel bewegen, je hoorde de cola klokken
| |
| |
in zijn keel.
- Niet zo gulzig, waarschuwde Evelien, niet alles in één keer. Maar Johan goot de cola zonder onderbreking in het grote, lege vat van zijn lichaam, smeet toen het flesje in het gras, plaatste een hand op elke knie en richtte zich op van het krukje. Het kleefde aan zijn short, het viel om toen hij opstond.
- Zo, zei hij, dat heb ik 'm toch nog mooi geleverd.
Hij glimlachte en blies zijn lippen bol, hij keek me recht in mijn ogen: - Dat had je niet gedacht, hè?
- Goed dat ik je gewaarschuwd heb voor Wijnants, zei de collega voldaan. Johan stapte in zijn trainingspak, trok de rits tot halfweg zijn borst.
- Ik heb voor vandaag genoeg gedaan, ga maar naar de andere wedstrijden kijken.
In haar springtouw huppelde Elly voor hem uit. Het witte koord was groenig geworden waar het telkens op het gras petste, haar rokje danste op en neer om haar bovenbenen.
- We blijven tot aan de prijsuitreiking, zei Evelien.
Ik keek naar de grote parelmoeren knoop op haar borst ómdat daar de zon in schitterde, een heel kleurengamma weerspiegelde zich in pasteltinten, een veelkleurige zon op de borst van een vrouw. Ze keerde zich om en stapte traag alsof ze de grassprieten niet wou beschadigen achter Johan aan naar de sintelbaan. Hij wachtte, zonder om te kijken, tot ze naast hem liep en sloeg een arm om haar middel, zijn vingers spreidden zich breed uit beneden haar heup, lekker rond, hij moest nu voelen hoe zacht en stevig zij was, hoe haar spieren zich bewogen onder zijn vingertoppen.
Vanavond, dacht ik, vanavond, als alles afgelopen is, loop ik naar zee die daar zo vlakbij achter de duinen ligt, want voor de oneindigheid ben ik gekomen.
En toen we thuis waren, laat in de middag, legde Johan de medaille van de 1500 meter in het kastje met trofeeën, twee vakken bekleed met rood fluweel achter een glazen deurtje, daar lagen en hingen de medailles in goud, zilver en brons, daar beleefde hij het opnieuw voor de zoveelste keer, het applaus, het geschreeuw, het schavotje, de speeches, de muziek, de felicitaties en gelukstelegrammen, twee wandelaars vrolijk op weg, een hardloper op het punt met vooruitgestoken borst het koord te raken, een duiksprong, een speerwerper, een hoge polsstok. Midden tussen vele andere legde Johan de medaille op rood fluweel, zijn safe, zijn heiligdom, zijn onvergankelijke metalen roem, zijn arsenaal. Het was prachtig om te zien en bij na te denken. Johan klapte het deurtje dicht.
- Nou kun je schrijven hoe ik de 1500 meter heb gewonnen. Of vind je dat soms niet belangrijk genoeg?
- Het was een strijd op leven en dood, zei ik.
| |
| |
- Zo is het. Van mijn knie heb ik geen last gehad.
Hij keek in de spiegel waarin ook het trofeeënkastje zichtbaar was, streek met een hand over zijn wangen alsof hij van plan was zich te gaan scheren, de ene huid schuurde inderdaad over de andere, maar hij schoor zich niet. Het rood in zijn gezicht trok zich geleidelijk terug, verminderde niet van intensiteit maar bleef in grote hardnekkige vlekken onder zijn jukbeenderen en in zijn hals gloeien, iemand had een vergeefse poging gedaan hem te wurgen.
De enorme meloen viel in gladde stukken toen Johan er het mes in zette, de schaal stroomde vol geurig sap, witte pitten dreven erop. Het leek de vivisectie van een vruchtbare buik, de zaadjes werden van de wanden gesneden en dreven op vruchtwater hier midden op tafel. We slurpten het sappige vlees op, Johan slurpte nog meer vitaminen en kalorieën op voor toekomstige wedstrijden. De pitten waren bestemd voor de vuilnisbak.
- Mag ik de pitten? vroeg Elly, haar vingers dropen. - Als je ze laat drogen kun je er een mooi snoer van maken. Er is toch niets van waar dat er meloenbomen gaan groeien als je de pitten in de grond stopt.
Toen viel de zon laag in de kamer waar Johan op een bank ging liggen achterover op zijn rug, je hoorde zijn maagsappen wringen, ik zei: - Ik wou graag een tochtje maken naar het strand.
- Doe dan een jack aan, zei Johan, 's avonds is het koel aan zee.
Ik legde het jack over een arm zolang het warm was, de zon sloeg rood op de ruiten, ik maakte geen haast, ik liep de straat af in de tegenovergestelde richting van die ik gisteren met Johan gekozen had. Openslaande deuren lieten zeewind binnen en open ramen lieten zeewind binnen en zeewind spoelde de warmte van de dag tussen de huizen uit, de mensen ademden zeewind, in de straten die gericht lagen naar het westen bewogen de boombladeren zich in de zeewind en late vogels lieten zich dragen op de tocht van de zeewind. Ik kruiste de Galileïstraat, de aarde draaide om de zon ook al stond er geschreven met heilige woorden zon sta stil, en dát zou je willen, dat de zon stil stond of dat de aarde stil stond, hoe dan ook, zodat de zon aan de hemel bleef zoals ze nu stond met de ingetogen energie waarmee ze mensen de straat op lokte en oranje strepen trok over een vermoeide stad die vuile damp uitademde en nu in de nacht gereinigd werd. Ik sloeg linksaf de Edisonstraat in, dankbaar voor het licht in de huizen, schemerlampen waaronder mensen zaten te lezen, het helle daglicht van t.v. apparaten. Toen liep ik rondom het Copernicusplein, geen plein maar een simpele kruising, de aarde was rond, een ontzaglijke bol waaraan het water bleef hangen en bomen bogen in de vaart door het heelal. Ik stak de Laan van Meerdervoort over, kijk, zei Johan, als je steeds maar doorloopt naar links loeit het zwartbont vee je ten slotte tegemoet, en rechts kom je bij het hoofdbureau; ik ging met hem naar binnen, hier is mijn afdeling, zei hij, bureau bijzondere wetten, ik moet even de chef
| |
| |
te spreken zien te krijgen; er lagen ordners op een tafel, er stonden ordners in rekken tegen de wand, mappen vol overtredingen, rapporten over ongure individuen, er was niemand in het vertrek, dat stonk naar sigaretteneindjes in een asbak, wij kwamen tot de conclusie dat verdachte de geneeskundige praktijk onbevoegd uitoefende; dat hij dit met behulp van massage en hypnose met succes deed, laat, gezien de verklaringen van diverse getuigen, geen twijfel; zit je te neuzen in de dossiers, vroeg Johan wat geïrriteerd, je hebt geen namen gezien; ik had geen namen gezien, noch van de verdachte, noch van de getuigen. Toen liep ik langs acacia's, ceders, abelen en cypressen rechtstreeks naar de Nachtegaallaan en zwierf zomaar wat langs alleenstaande villa's waar de gazons gesproeid werden met driftige molentjes en soms viel het zonlicht zó op het water dat er een regenboogje stond in een particuliere tuin. Leeuwerik, roodborst, mees, koekoek, patrijs, fazant, ooievaar, kwartels die de Israëliten om de oren vlogen toen zij morden tegen Jahwe. En nu liep ik weer als 's morgens langs rietzangers, tuinfluiters en spotvogels. Daar lag het sportterrein waar Johan de 1500 meter had verloren. Veel scherper dan die morgen tekende het duin een kromme lijn tegen de hemel. Op het voetbalveld waren jongens nog aan het goaltje trappen, het leek niet moeilijk de bal tussen de vaalwitte latten door te schieten, de tribunes stonden leeg, het applaus was van de lucht. Ik beklom het hellende pad waar het meisje had gestaan op het weerbarstige paard, ik liep over duintoppen heen en door dalen, voelde telkens hoe de wind opstak en weer ging liggen. Paardehoeven klopten dof in het zand dat opstoof, en paartjes wandelden half verborgen tussen de struiken, stonden stil om elkaar te kussen of zomaar te staan en te voelen hoe hard of zacht hun lichamen wel waren. Toen zag ik in een doorkijk tussen twee hellingen een klein stukje van de zeespiegel schitteren. Ik
liep sneller tot de zee vóór me lag, wijd, onbegrensd, met een rode baan over de golven tot in de oneindigheid smal toelopend waar de zon onder water zou gaan. Ik liep het duin af, de stranddrukte was voorbij, dit was de tijd voor stilte. Ik gooide het jack om mijn schouders, de zeewind viel hier koel op mijn hals. Ik ging in het zand zitten, het was rul en nog warm met ontelbare voetstappen, breed uitgegraven kuilen beschermd door verlopen wallen, op het zwembad en de consumptietenten woeien vlaggetjes constant in oostelijke richting. Ik wachtte tot de zon verdwenen was, voorgoed zou je zeggen, niets leek waarschijnlijker dan dat de zon voorgoed verdwenen was, niets was zo zeker als dat hij terug zou keren achter je rug aan de andere kant van de stad. Ik wachtte tot de schemer de dingen vervaagde, de glazen politiepost, de pieren, een eenzame onbeweeglijke zwarte boot in de verte. Het licht van de vuurtoren zwaaide over het strand en het water. Ik luisterde naar het zware geruis van de golven, ik wachtte tot het helemaal donker was en ik de schuimranden nog alleen kon zien wanneer het licht er overheen gleed. In dat licht zag ik
| |
| |
plotseling de man wandelen die Johan gewaarschuwd had voor concurrentie, zijn helblonde haren fladderden hoogst incorrect om zijn hoofd, hij had een meisje aan zijn arm. Een eindje verderop gingen ze in het zand zitten, ik moest wel zien hoe hij het meisje achterover drukte, een arm onder haar nek schoof en naast haar ging liggen. Toen bootste ik nauwkeurig de roep van de spotvogel na, en van de koekoek en de leeuwerik, ik floot als een merel in een boom die nog druipt van de regen, met langgerekte trillers en plotselinge uithalen. Ik zag in de vlagen van het licht dat ze zich beiden oprichtten, vreemde geluiden 's avonds aan zee, maar er waren wel meer verdwaalde, vreemde vogels en vogels die hun nest niet konden vinden en angstig door de duisternis riepen. En diep uit mijn keel liet ik de kalkoen gillen alsof hij zijn lange rode hals uitspuwde in het zand, een bloedrode krop die uitlopers van de golven zeewaarts trokken en terugspoelden over kwallen en schelpen. Ik hing een kooitje in de lucht met een fluitende kanarie en opnieuw bootste ik nauwkeurig de roep van de spotvogel na en blafte toen schor, een zeeleeuw stak zijn besnorde kop boven water. Ik zag dat ze opstonden, ze keken mijn richting uit en liepen weg. Hardop begon ik te lachen: de man had Johan gewaarschuwd voor Wijnants, het nieuwtje was er gauw vanaf, de kast van Johan was verrijkt met een nieuw embleem, achter mijn rug lag de stad en vóór mij een haast uitgestorven strand en een zee die me verzekerde dat ze eindeloos was.
Wat zou ik doen? Terug gaan naar huis? Het is al laat, Johan ligt in het tweepersoons bed, hij is weer naar het midden gerold en slaapt, op zijn rechterzij, ik wil zijn slaap niet storen, ik kan een deken pakken en naast het bed op de grond gaan liggen en luisteren de hele nacht naar zijn ademhaling, de wekker met het bordje eronder. Misschien slapen ze samen in hun eigen bed, haar mond doet zijn borsthaartjes trillen, zijn hand ligt op haar gladde heup, haar voeten rusten tegen de voeten die de 1500 meter gewonnen hebben.
Ik stond op, ik plaatste een paaltje rechtop, sloeg het met een stuk aangespoeld hout zo diep mogelijk in de bodem. Ik knoopte mijn zakdoek als een slordige vlag om de top. Toen groef ik op mijn knieën een kuil uit en ging liggen. De wind gleed óver me heen, ik hoorde de zakdoek wapperen. Ik ritste het jack dicht tot aan mijn keel. Ik besloot dat ik die nacht zou blijven bij het signaal van de vuurtoren en de eindeloosheid van de zee.
|
|