Amusant en triest
Matthieu Kockelkoren, Het menselijk opzicht van Ter Apel en andere verhalen,
Amsterdam 1968. (Uitg. De Arbeiderspers; Giraffe-boek).
De in zichzelf gekeerde eenling, die zich aan de rand van de maatschappij, of daar nog buiten ophoudt, slechts met grote moeite, vaak met tegenzin en zelden met meisjes contacten legt - die hij dan nog bederft door zijn onhandigheid met theekopjes en conversatie -, is de held op sokken van Matthieu Kockelkorens vertellingen.
In het eerste, het titelverhaal, is de hoofdpersoon Ter Apel een chaplineske underdog die, af en toe, heel voorzichtig, blaft, maar het onderspit delft tegen zijn in kwade genii verkeerde vrienden Gruttens en Valhoed. Dit tweetal installeert zich ongenood in zijn kamer; door die ‘bezetting’ van zijn veilige wijkplaats verliest de introverte Ter Apel terzelfdertijd zijn moeizaam opgebouwde sociabiliteit en zijn onmisbare privacy. Door het getreiter van zijn gezellen aangetast in wat zijn zelfbehoud vormde, springt hij ten einde raad uit het raam.
In de tweede novelle, Een zekere afwezigheid, wacht de ik-figuur vol ongeduld en argwaan op de (vertraagde) wederkeer van zijn vakantie houdend vriendinnetje, tot hij zich in kathartische nacht realiseert - zich moet bekennen - dat zij niet terug zal komen.
Het derde verhaal, Over het wieden van onkruid en het plukken van bloemen, beschrijft de vakantie die hoofdpersoon Jaap ter Ziele met zijn, hem blijkbaar tamelijk onverschillige aanstaande, doorbrengt in de streek waar hij zijn eerste, en dus grote liefde beleefde. Hoewel hij beseft, aan het meisje van vroeger nog in hoge mate gebonden te zijn, lijkt hij het met de status quo - een ‘nette’ verloving en een burgermansbestaantje - op een akkoordje te gooien. ‘Over zijn definitieve beslissing laat de schrijver zijn lezers in het onzekere’, vermeldt Kockelkorens epiloog.
De vierde vertelling, Anatomia Melancholiae, acht ik het best geslaagde stuk uit de bundel. De hoofdpersoon, evenals Ter Ziele door een jeugdliefde achtervolgd, weet zich min of meer te schikken in zijn dorre bestaan als vrijgezel, kamerbewoner en leraar. Aanhef en slot suggereren dat hij op de onuitgesproken erotische invitaties van zijn hospita zal ingaan, maar weer blijft de lezer in het onzekere, al zet Kockelkoren dat er ditmaal niet bij, en al is een heel voorzichtig cetera desunt niet misplaatst.
Kostte in het titelverhaal het voor Ter Apel fatale contact met zijn medemensen hem het leven, de centrale figuur in het tweede behoudt althans