Raam. Jaargang 1969
(1969)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermdZielknijper en de hiërogliefjes
| |
[pagina 48]
| |
ze al een freudiaans getinte explicatie te horen, die aansluit bij het motto uit Tom Poes. Schrijvers die de zielknijper uithangen, schijnen niet buiten expliciete Buchdeutung te kunnen. Alsof zij hun plaats in de sociale periferie beveiligen door het samenstellen - als men wil: in elkaar flansen - van een case history. Of misschien - jeder Dichter ist ein Neurotiker, beweert Freud - camoufleren zij hun achilleshiel voor de psychiater. Wolkers' bedoelingen, zo hij ze al had, doen voor de beoordeling van Horrible Tango verder niet ter zake. Voor wetenschappelijke psychoanalyse is het boek volmaakt onbruikbaar: als Wolkers er zo opzichtig complexen uithaalt, steekt niemand zijn hand ervoor in het vuur dat hij ze er niet ook ingestopt heeft. Om niet werkeloos te hoeven toezien, kan de psychiater hoogstens nog nagaan of de interpreet Wolkers wel goed gelezen heeft, of goed geschreven. (Psychologische consistentie is een literair criterium.) Overigens is het nog niet gezegd dat Wolkers' ‘fictieve broederbinding’ in de theorieën van Freud of een ander past: elke schrijver knijpt zijn zielen naar het hem goeddunkt. Voor de lezer functioneert Wolkers' premature exegese aanvankelijk niet als analyse, doordat zij gepresenteerd wordt in een herinnering van de vertellende ik-figuur. Eerst veel later realiseert hij zich, hoe rigoureus hij geïndoctrineerd is. Die ik-figuur dan, kreeg als jongen van een jaar of veertien een sabel cadeau. Een voorvader hanteerde het wapen tegen de Belgen; de oom van de jongen, blijkbaar met een grootnederlandse gedachte behept, overhandigde hem de sabel met de woorden: ‘De sporen van de broedermoord kleven er nog aan’. Jaren later bedreigt de ik zijn vriendin Dodie (nomen est omen?) met het moordtuig: ‘ik dacht ineens aan de broedermoord en dat ik haar bijna af had willen slachten om die ongedaan te maken. Omdat zij sprekend leek op het meisje dat dieGa naar eind1) wens van de dood van mijn broer in mij had opgewekt.’ Indertijd woonde in het ouderlijk huis van de ik een hongaars vluchtelingetje, door zijn oudere broer en hem Gazelle Meisje genoemd. Om haar ontspon zich tussen die twee een competitie, waarin de oudste zegevierde. Kort daarna ontdekte hun vader zoonliefs zedeloosheid; hij wees het meisje de deur en gaf de broers ieder een eigen kamer. Toen de oom aan de oudste de sabel wilde geven, verbood de vader dat, zodat hij de ik toeviel. De muziek waarop de horrible tango wordt gedanst, bestaat uit dissonanten in de psyche van de ik. Hij koesterde een dodelijke haat - en zijn broer verdween uit de gedeelde kamer en stierf drie jaar later. In het gevoel van de ik functioneert hiertussen een causale relatie; zijn ongewapenderhand gepleegde broedermoord veroorzaakt dezelfde schuldgevoelens, en vervolgens reparatietendenzen, als een ‘echte’. De gelijkenissen tussen Dodie en Gazelle Meisje | |
[pagina 49]
| |
grijpt hij aan om de toestand uit zijn puberteit opnieuw tegenwoordig te stellen. Daarbij is de bestaande, exclusieve verhouding met Dodie een sta-in-de-weg. De ik vond (voelde) dat de sabel hem niet toekwam; bij zijn broers begrafenis wilde hij hem op de kist leggen, en naderhand fantaseerde hij die daad van rechtvaardigheid: ‘Op den duur zat ik in elkaar gedoken als een hardloper in de startblokken... Het ging op het laatst met zoveel geweld dat ik met de sabel naar voren met gestrekte arm het deksel doorboorde. En dat gaf me een diep gevoel van bevrediging. Want het was net of mijn broer nog leefde. Want wie valt een dode aan.’ Deze context verklaart (nu voor een deel eens achteraf) de handelwijze van de ik in § 17. Terwijl Dodie slaapt, haalt hij het wapen uit een kast en legt hij het tussen hen in bed, tot het even warm is als hun lichamen. Een thermometer van zijn schuld: de sabel van de broer scheidt de ik van het gereïncarneerde Gazelle Meisje. De symboliek is bejaard. In Amijs ende Amelis, een middelnederlandse roman, legt ridder Amijs zijn zwaard in het midden van het bed dat hij met de vrouw van zijn bloedsbroeder Amelis deelt, dit om de kuisheid te waarborgenGa naar eind(2). In Tristan en Isolde handelt de held gelijkerwijs; koning Marc, Isoldes wettige echtgenoot, ontdekt het paar en verruilt Tristans zwaard voor het zijneGa naar eind(3). In symbolische vorm doet de ik afstand van zijn onrechtmatig verworven bezit. Immers, hij heeft Dodie (= Gazelle Meisje) alleen tot de zijne kunnen maken door zijn broers uitschakeling als mededinger. Een imaginaire crime passionel, die de nuchtere lezer van overspannen verbeelding vindt getuigen, maar die volgens het oprechte, uit het onbewuste stammende gevoel van de ik, daadwerkelijk gepleegd is: het onbewuste maakt tussen realiteit en fantasie geen onderscheid. Met de ik en Dodie hebben we nog maar twee elementen der oorspronkelijke driehoeksverhouding, dus waar blijft de broer? Ten opzichte van deze leed de ik voorheen aan een minderwaardigheidscomplex - een boek voor freudianen, maar niet minder voor apostelen van Adler. Wanneer de ik en zijn broer met elkaar hardliepen, won de ik, die Zatopek speelde, altijd: het enige onderdeel van de agon waarop hij de sterkste was. Tot zijn broer de list verzon, zich als Jesse Owens in de strijd te begeven; door een haast magische invloed op de ik won hij sindsdien: ‘mijn benen wilden dan niet meer verder.’ Naar het zich laat aanzien op grond hìervan, fungeert een uit Guadeloupe afkomstige neger, door de ik aan een baantje geholpen, voor de volwassen Kaïn als Abel redivivus. De neger trekt bij de ik in, en vanaf de eerste dag slaat deze aan het koppelen. De neger met Dodie in bed, en de ik in een letterlijk ondergeschikte positie erbij: ‘Dan zouden we haar tussen ons in | |
[pagina 50]
| |
nemen en haar lang en lief gaan strelen. Zijn zwarte handen en mijn gebruinde. Het moest een paradijs zijn van heel lang geleden.’ De neger noch Dodie gaat op zijn suggesties en aansporingen in. Een pijnlijk fiasco: de re-presentatie van zijn jeugd mislukt; hij kan zijn vergrijp niet uitwissen, hij kan evenmin met een schone lei de competitie hervatten, alsof er niets veranderd was. De ik stuurt op een ménage à trois aan: ten eerste om zijn misdaad te elimineren door de tijd ervóór te herstellen, ten tweede om de vernederende nederlaag ongedaan te maken. Ten overvloede: dit is psychische realiteit. Indertijd was de ik verliezer; nu droomt hij vanaf de eerste ontmoeting met de neger van een duel op leven en dood, waarin de herleefde broer sneuvelt in drijfzand - zoals de ik op het strand de sprint verloor: ‘het was of ik over drijfzand liep dat me naar beneden zoog. Of die enorme neger (Jesse Owens) me voorbij moest.’ (De ik doorboort de neger, die door het gevaar van het zand van zijn tegenstander afgeleid wordt, met de geërfde sabel, zodat het bloed in zijn handpalm loopt. Hij bedacht, toen hij na zijn broers begrafenis van de eerste schermles thuiskwam, dat het bloed van de verslagenen in de handpalm van de voorouder gelopen moest zijn. Zulke traits d'union telt het boek bij tientallen; het wordt er zeer ‘massief’ door.) Geen kans dus om in een autopsychodrama, een opvoering van zijn innerlijke dramatiek, het verleden om te vormen. Het abel spel dient anders geregisseerd. Al in het tweede hoofdstuk kondigt een alternatieve oplossing zich aan: de ik bedekt, voor hij met haar naar bed gaat, Dodies gezicht met de handdoek van de neger. Dan, en bij elk volgend seksueel contact, fantaseert hij wat de huisgenoot met haar uit zou halen. In het begin is dat een voor de hand liggende bij-gedachte, een wensvervulling die het liefdesspel begeleidt. Langzamerhand leeft de ik zich echter zo sterk in de gefantaseerde situatie in, dat een vereenzelviging met de neger optreedt. Wat deze nalaat, gebeurt indirect tòch - een volledig onbedoelde oplossing die min of meer ‘vanzelf’ ontstaat tijdens en uit het zoeken in een andere richting. In § 19 culmineert de nieuwe ontwikkeling: de ik troont Dodie mee naar het opslagterrein waar de neger in dienst is, trekt diens werkplunje aan en neemt het meisje in een hol tussen de balen oud papier, ‘dat misschien ook wel zijn liefdeshol was.’ De episode is trouwens een en al arrangement van Dodies nagespeelde - of juist vóórgespeelde - verkrachting door de neger. (Ik schreef: neemt haar - het is best mogelijk dat er van anaal geslachtsverkeer sprake is, vandaar de neutrale term. De relatie tussen de ik en de broer lijkt soms homoseksueel; anale erotiek komt vaker voor.) De vereenzelviging met de neger laat diens identificatie met de broer intact. | |
[pagina 51]
| |
De jeugdherinnering aan een seksueel spelletje van de broer en Gazelle Meisje (§ 15) lijkt frappant op de aanrandingsscène in § 19. Via dit overstapje wordt de ik zijn broer. Had hij in § 15 het toekijken, in § 19 handelt hij zelf. De gelijkstelling ik-neger voltrekt zich ook in een droom (§ 26), in een ‘uitgestrekte vlakte met armen, benen, rompen, onderlijven’. De neger ‘verwisselde mijn romp voor zijn zwarte bovenlijf. Aan zijn witte borstkas bevestigde ik een zwarte gespierde arm.’ Ik zie verband tussen deze nachtmerrie en de hallucinatoire belevenis die meteen na de ‘verkrachting’ (de geforceerde oplossing van het probleem) in § 20 verteld wordt: de neger ligt, op het oog dood, in zijn slaapzak. ‘Hij leek het deksel van een egyptische doodskist.’ Dan verschijnt de chef van de neger, ‘de man met de vossekop’, en trekt de rits open. De neger, gekleed in het kostuum dat de broer droeg toen hij verongelukte, begint een dans met Dodie, die bij nader toezien Gazelle Meisje blijkt. Ze dansen onder palmbomen, dat ten eerste. Nadat de vossekop een resurrectio bewerkstelligd heeft, dat ten tweede. Na de vergelijking met een egyptische doodskist, ten derde. Nadat de oudpapierhandel met zijn zuilen van kranten, etc. ‘Thebe voor toeristen’ is genoemd, ten vierde. En na, tenslotte, het visioen van gedissecteerde lichamen. Alles bij elkaar een interpretatieve steen van Rosette, want er zit teveel Egypte in het boek om dat toeval te noemen. Wat zegt de mytheGa naar eind(4)? De god Osiris, koning over het Nijlland, werd door zijn broer Seth vermoord. Deze beloofde een kostbare kist aan wie er precies in paste, en toen Osiris erin gelopen was, sloot de afgunstige het deksel en liet hij de doodskist wegdrijven over de rivier. Osiris' gemalin Isis hervond het lijk, en samen met Anoebis verzorgde zij het, toen Seth het ten tweede male bemachtigde en in veertien stukken hakte, die hij her en der begroef. Isis, niet voor één gat te vangen, zag kans de zaak te lijmen, maar Osiris' penis bleef zoekGa naar eind(5). Legio schokken der herkenning! Het versneden lichaam zijn we tegengekomen; de verdwijning van Osiris' geslachtsdeel vindt haar pendant in Dodies opmerking: ‘dan bijt ik dìt eraf’ in het papieren hol, bovendien heeft de ik zijn broers sabel in bezit. Anoebis, de god met de jakhalskop, keert terug als de chef (‘un fossoyeur’); de kist van Osiris zagen we: als slaapzak, en als doodskist van de broer. Tenslotte: ‘ik verloor op één dag een zusje en een broer’, staat er over het ingrijpen van de vader. Osiris en Isis, gelijk bekend, waren broertje en zusje. Van elkaar en van Seth, wel te verstaan. (Het genoegen van deze kennismaking is geheel aan de zijde van lezer: dit staat, ondanks of dankzij Wolkers, nìet expressis verbis in het boek.) Een paar opmerkingen voor het slot onder de loep komt. Vóór het opstandingsvisioen dat ons naar Egypte stuurde, vertelde Dodie haar minnaar dat ze, hoewel de neger haar zelfs nooit aangeraakt had, wel had gemerkt, hoe | |
[pagina 52]
| |
‘verschrikkelijk geil’ zijn blik was toen hij haar voor het eerst recht in de ogen keek. Dat was alle bevestiging van zijn waandenkbeelden die de ik nodig had. Op Dodies mededeling volgt een gehallucineerde moord op de neger, en een ander visioen, waarin de neger zowel op Simson als op OsirisGa naar eind(6) lijkt. Daarna komt de scène met de sabel in het bed. De volgende dag is een zaterdag; de neger werkt niet, en juist dáárom, lijkt het, gaat de ik met Dodie naar het terrein (§ 19). Die dag voltrekt de ik de laatste fase van zijn plan: hij staat Dodie aan de broer/neger af, dat wil in zijn vereenzelviging met de neger zeggen: hij behoudt haar. § 20 is de Osirisepisode. Vanaf dat ogenblik is, in wezen, het probleem opgelost: ‘Ik had ineens het gevoel dat dat terrein nooit bestaan had. Na ons laatste bezoek. Na de regen.’ Nog één keer, in een slapeloze nacht, rijdt de ik naar de opslagplaats. Hij vindt er niemand, en schrijft over zijn vertrek: ‘Ik had het gevoel dat er een schim met mij de auto in was gekomen. Die zich vlak voor ik instapte van mij had losgemaakt. Die op de achterbank had plaatsgenomen.’ Dat is het slot van § 26. De volgende bevat een jeugdherinnering (die au fond de broer als bedrieger aan de kaak stelt), de 28ste geeft het vertrek van de neger. De terugkeer uit de papierhandel is een decisief moment in de geschiedenis: de problemen blijven a.h.w. daar achter. En dàn maakt zich een schim van de ik los - niet: een schim vergezelt hem, voegt zich bij hem, nee, een afsplitsing gaat mee terug. We gaan maar weer naar Egypte. De mummificatie der doden heette daar een rituele herhaling te zijn van de behandeling die Osiris' lichaam had ondergaanGa naar eind(7). Een overledene werd tot Osiris gemaakt; heel nuttig omdat de god na zijn opstanding heerser over het dodenrijk werd. De egyptische theologie kende scherp omlijnde voorstellingen over de toestand waarin de doden verkeerden. Zij waren gecompliceerder dan het populaire lichaam-ziel-dualisme dat van o.m. het christendom deel uitmaakt. De mens bezat vele, uiteenlopende zielen; de belangrijkste waren ka en ba. Het ka is 's mensen dubbelganger of schaduw, doorgaans als een zwarte gedaante afgebeeldGa naar eind(8). De jungiaan komt voor dit archetype applaudisseren - Wolkers is werkelijk van alle markten thuis. Het ka, om bij de zaak te blijven, droeg een onpersoonlijk karakter, was zoveel als vitale krachtGa naar eind(9), of seksuele energie (libido in freudiaanse zinGa naar eind(10). De schepper-god Chnoem wordt afgebeeld bij het vervaardigen van de mens en zijn ka: twee haast identieke figuurtjes op zijn pottenbakkersschijf; dit in Isis' tegenwoordigheidGa naar eind(11). Het ba was de zielevogel, die zich bij de dood van het individu losmaakte. Doordat het lichaam volgens Anoebis' therapie, eens op Osiris toegepast, werd behandeldGa naar eind(12), kon het ba de kracht van het ka ontvangen, die het in staat stelde, de reis naar de onderwereld te volbrengen. | |
[pagina 53]
| |
We keren uit het oude rijk terug. De schim die zich van de ik losmaakt, valt te identificeren als zijn ba (in de egyptologische laag), en als, bij wijze van spreken, het deel van zijn psyche dat door de broederbinding in beslag genomen wordt. Het afscheid van de opslagplaats betekent een afscheid van, afrekening met het verleden; op het andere niveau de dood van de ik. Er dient dus nog het een en ander op te volgen, blijven wij, of liever: blijft het boek de mythologie trouw. De paragrafen 28-35 volgen inderdaad het Osirispatroon. De neger krijgt - door bemoeienis van de ik - een kamer in een pension voor gastarbeiders aan de Nieuwe Prinsengracht. Voor zijn vertrek doet hij de verteller een glas cadeau, HEMA-kitsch, waarin de ik twee spiegelbeelden van zichzelf ziet, die doordat hij het glas draait, samen gaan vallen. Als de eclips van de neger een voldongen feit is, beleeft de ik nog één visioen, dat het boek besluit. Hij bevindt zich in het pension (dat in de hallucinatie gaandeweg op een piramide gaat lijken), en beschrijft het (§ 34) als een soort hel, waar de eigenaar zijn gasten martelt en verminkt. Op de muur van zijn kamer heeft de neger een reliëf aangebracht: ‘meer dan levensgroot stond de man met de vossekop plechtig met een offermes omhoog. Hij had hem afgebeeld als een priester. Met een strak lang kleed om.’ Deze afbeelding herinnert aan tekeningen van Anoebis die de ceremoniën der opwekking en der opening van de mond verrichtGa naar eind(13). Het verband met de priesters die ze ritueel bij de balseming van het lichaam reciteerden (verg. de kistjes, slot § 20), en met de offers die zij brachten om het ka aan te lokken, ligt voor de handGa naar eind(14). Anoebis staat bij zijn bezigheden als dodenarts gebogen over de mummie: ‘Op een offertafel lag een gestrekte figuur. Plat en mager. Ik kon niet zien wie het was, want hij had de kop alleen nog maar in vage lijnen geschetst... Hij pakte ineens mijn hoofd hardhandig vast en drukte het met de zijkant tegen de muur. Op de plaats waar het hoofd van het slachtoffer moest komen.’ De ik blijkt inderdaad de dode te zijn; en dat in een levensgevaarlijke situatie waarin de levenwekkende riten omslaan in hun dodelijke tegendeel; een egyptische zwarte mis. Hij die eerst Seth was en tegen Osiris opstond, deelt nu diens lot. Sterker: elke dode wordt Osiris, dat is de zin van de begrafenisritenGa naar eind(15) en derhalve verandert de moordenaar in zijn slachtoffer. Heeft de ik zijn broer niet tweemaal gedood: in de wensen over de broer en in de dromen over de neger? Net als Seth Osiris ontleedde toen die zich niet liet kisten. Een omkering die de riten inverteert. Met de onlogica van de droom verandert het beeld op de verweerde muur ineens, aan het begin van § 35: ‘Uit de groezelige vlekken sprong een bok met lange brokkelige horens woest omhoog. Eronder zat nog een beest. Het leek een wilde paring, maar omdat het onderste dier met de buik naar boven | |
[pagina 54]
| |
lag zag het er niet dierlijk uit, maar menselijk en wreed. Een verstikkende omhelzing. Boven dat geweld zweefde een kikkerachtig wezen met gespreide vleugels aan een stofdraad vredig omhoog.’ De drie figuren zijn ten dele aan het dodenritueel ontleend. De liggende diermens is een ‘voortzetting’ van het slachtoffer in § 34. De priester raakte de mond van de dode aan met de ‘Grote Magiër’, een roede die in een ramskop eindigde. Weer het contrast tussen de levenwekkende kracht van de rite en de negatieve ervaring die de ik beschrijft, al blijft de analogatie verhaal-mythe in het vitaal-libidineuze karakter van het visioen, zowel als van de vereniging met het ka, en in de wegzwevende vogel ba, behouden. (Op het niveau van de biografie van de ik speelt de pijnlijkheid van het ‘wederopstaan’ eveneens: ‘Kost het je zoveel moeite, vroeg (Dodie) een beetje treurig. En ze veegde het zweet van mijn voorhoofd.’) De hallucinatie vervolgt: ‘Ik voelde dat er in mijn rug gekerfd werd. Het moest de man met de vossekop zijn... Toen hij klaar was liep ik naar een grote spiegel en draaide me om. LIVING SUMMERTIME - FULL OF SOUL stond er...’ De inscriptie is zo'n trait d'union (de woorden komen eerder voor op het jack van een bromfietser en op de rug van de neger in een vroegere dagdroom). Hier symboliseert de slogan de herleving van de ik, door Anoebis bewerkt. Vanaf zijn resurrectio neemt het visioen een wending: nog eenmaal duelleren de neger en de ik, de sabels veranderen in haken (mummificatie-instrumenten!), maar als de ik de kans krijgt om zijn tegenstander af te maken, laat hij het wapen vallen en rent weg. ‘Ik hoorde zijn voeten bonzen op de houten vloer. Steeds harder. Tot het aanzwol tot een denderend geluid. Ineens schreeuwde het door mij heen: Jesse Owens doet niet mee! Jesse Owens doet niet mee! Mijn benen sloegen voor mijn lichaam uit. Mijn armen roeiden door de lucht. Ik vloog. Ik rende. Ik liet alles achter me. Het geluid verdween. De weerkaatsende wanden verdwenen. Ik voelde dat ik op stevig zand liep. Dat ik vrij was. Dat ik me los had gelopen van alles wat me achtervolgde.’ Het ba (‘ziel’ van de ik) en het ka (geprojecteerde gevoelens t.o.v. de broer) zijn verenigd. Het ka is teruggekeerd bij het individu (door de paring, § 19 en § 34; vereenzelviging ik-neger); daardoor kan het ba de reis naar het Huis des Levens ondernemen: het vliegt, het kàn vliegen. De ik vliegt, schrijft hij, maar i.p.v. de climax rennen-vliegen gebruikt hij de anticlimax van de omgekeerde volgorde. Het vliegen hoort bij de Osirisriten die hij achter zich gelaten heeft; zelfs de ontleningen aan de vrijmakende ceremonie verliezen hun waarde nu hij vrij ìs. De strijd tussen Osiris en Seth eindigde tenslotte in een verzoeningGa naar eind(16). De ik verzoent zijn twee ‘zijden’, de twee delen van zijn persoonlijkheid: hij incorporeert de gevoelens over zijn broer en wat daar aan vast zit, harmonisch | |
[pagina 55]
| |
in de rest. Seth wordt Osiris. Eva verloor een zoon aan de dood, de ander trok weg. Voor beiden ontving zij... Seth.
Dit is op geen stukken na alles wat over de connecties van Horrible tango met Egypte, Freud, Jung, Adler te berde gebracht kan worden. En het is totaal geen analyse van structuur en textuur, waar benijdenswaardige kluiven aan weg te slepen zijn - maar laat ik nu niet volslagen in gebreke blijven, ik citeer eens wat: 1 ‘Er lagen allemaal meisjes in badpak op de grond. 2 Steeds dezelfde. Het moesten mannequins zijn. Malle bewegingen. De mond open van kwasi-verrukking. Verleidelijke onwerkelijke reclamewezens. 3 De eersten waren zanderig. Hakken van gedroogde modder erop. Zijn hakken moesten er ook bij zijn. Soms waren ze kapotgetrapt tot alleen maar benen. Een struikgewas van benen dat als een tapijt van kleur en vlees naar een metershoge berg reclamefolders liep. Een massagraf van mannequins in badpak.’ Zinnetje 1 is het begin van een hoofdstuk. De lezer waant zich aan een strand of een dergelijke plaats in de werkelijkheid. In 2 begint hij aan een extravagante modeshow te denken, in 3 concludeert hij net dat er blijkbaar gruwelijke dingen gebeuren op die shows, als de schrijver eindelijk zo vriendelijk is te zeggen waar het op staat. Op folders. Zo switcht Wolkers in zijn hele boek van de ene scène naar de andere, van werkelijkheid naar droom en herinnering en herinnerde droom en gedroomde herinnering. Het vereist een boekwerk, tweemaal zo lijvig als Horrible tango om alles wat er in is samengeweven, expliciet te maken. Wat heb ik nu van zijn elementen (water, aarde, lucht, vuur) onder handen genomen? Laten we zeggen dat dit zijn aarde was.
Jacques Kruithof |
|