drukken gemakkelijk hersteld kan worden.
In zijn poëticale uitweidingen bespreekt B. nogal uitvoerig de versbouw (blz. 12-13), het rijm (blz. 13-14) en de metriek (blz. 14-16). Merkwaardig is het, dat hij in de inleiding met geen woord rept van de aard van de werking van de stijlfiguren en de vormen van de aangewende beeldspraak, waaraan toch het karakter van Revius' poëzie te adstrueren zou zijn. Dit is te merkwaardiger als men weet dat B. de, vooral op de mentaliteit en intrinsieke kwaliteiten stoelende opvattingen omtrent de barok van Van Es afwijst en hij veeleer een karakterisering voorstaat die uitgaat van formele kenmerken. Wel zijn passim enkele stijlfiguren in de afzonderlijke Aantekeningen onder de diverse gedichten vermeld; maar door die spreiding is het niet mogelijk daarop, bij cursorische lezing, aan algemener typologische karakteristiek te bouwen. Waarom heeft B. niet die trekken die volgens hem (zie: Ned. Strijdzangen, blz. 20) kenmerkend zijn voor de poëzie uit de eerste helft der zeventiende eeuw toegelicht met specimina uit Revius' poëtische werk? Het vloeiende, schilderachtige karakter dat, gericht op een open compositie, resulteert in een asymmetrische versbouw, is prachtig te illustreren aan de zgn. ‘absurditeitssonnetten’. Het opnemen van de details in de ene grote stroom van het gedicht, het stralende einde waar het gedicht vaak naar toe geschreven schijnt, - het zijn evenzeer trekken die men overvloedig in Revius' gedichten kan aanwijzen.
Over het taalgebruik van Revius zou in dat bestek ook nog heel wat te zeggen zijn geweest. De keuze van de emotionele onderwerpen, de daarmee gepaard gaande emfatische gevoelsontladingen, vinden stilistisch hun correspondenties in reeksen antithesen en paradoxen; sommige gedichten zijn nagenoeg geheel door zo'n tegenstelling geïnspireerd, zoals Aenvechtinge (op blz. 77). Daarbij sluiten zich de retorische vragen aan, die vaak nog verzwaard zijn door de erop volgende expleties. Retorische verzwaringen van de stijl vindt men ook in de veelvuldig aangewende anaforen, zoals in Verkiesinge (blz. 27), Onvermogen (blz. 33), Antichrist (blz. 77) en Volherdinge (blz. 78). Hevigheid van gevoel spreekt ook uit de hyperbolen (in Pest, blz. 81, r. 1: Als tot den hemel toe vermenigden de sonden) en uit het chiasme (zoals op de door B. aangegeven plaats op blz. 29, vs. 6/8). Emotioneel geladen zijn tenslotte de frequente gevallen van hendiadys (zoals op blz. 27, vs. 4: u raet en u besluyt), de repetitio's (als op blz. 95, r. 1: Vochte ogen, soeckt, vraecht, dorre tonge, vraecht) en de opzettelijke tautologieën (zoals in de bekende regel: of over uwen rock tsaem dobbelden en tuyschten).
B. vermeldt met reserve Nijhoffs oordeel, dat Revius een vers schreef met ‘een schorre hartstocht’; toch ziet men inderdaad in menig gedicht de emotie stremmen, hoort men de incantatie stokken in het betoog, de persoonlijke belijdenis overgaan naar de versificatie van het als objectief bezit ervaren