Raam. Jaargang 1969
(1969)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
Aldert Walrecht
| |
[pagina 5]
| |
niettemin trachten om onvoorstelbaarheden (herrijzenis, herleving van een dode) of onverenigbaarheden (dood en leven, of het ruimtelijk - en - tijdelijke en het oneindige - en - eeuwige) tot uitdrukking te brengen. (Cursivering van Frits Niessen). Het lijkt er inderdaad op, dat Lucebert zich volledig op dit artikel geïnspireerd heeft, toen hij de eerste strofe van zijn gedicht maakte: Ik tracht op poëtische wijze
dat wil zeggen
eenvouds verlichte waters
de ruimte van het volledig leven
tot uitdrukking te brengen
Van de Watering toonde met een tekst uit 1965 (!) aan, dat Donkersloot wel eens gebruik maakte van de formulering dat wil zeggen. Niessen laat zien, dat ook de rest van de eerste strofe tot Donkersloots actieve taalschat behoorde, ja zelfs reeds in 1952, het jaar van verschijnen van de bundel ‘Apocrief enz.’ waarin het betreffende gedicht staat opgenomen. Toch kan Lucebert zich nooit op dit artikel gebaseerd hebben tijdens het maken van zijn gedicht, want Apocrief werd vóór Triangel in de jungle aan de uitgever aangeboden en staat dan ook in de Verzamelbundel Gedichten 1948-1963 als eerste (oude) bundel. Maar laten we eens aannemen, dat L. met zijn eenvouds verlichte waters inderdaad de onnozele Donkersloten op het oog gehad heeft. Waarom zouden we Van de Watering en Niessen dat eigenlijk bestrijden? Dan nòg kan Luceberts ruimte onaangetast blijven. Kijk maar: Ik tracht op poëtische wijze
dat wil zeggen
onnozele Donkersloten
de ruimte van het volledig leven
tot uitdrukking te brengen.
Wanneer we onnozele Donkersloten als vocatief, als aangesproken persoon, beschouwen, verandert er niets, tenminste niets essentieels voor wat het tot uitdrukking brengen van de ruimte van het volledig leven betreft. | |
IIFens (en Van de Watering) wil(len) echter veel verder gaan door zeggen te verdubbelen, waardoor de hele strofe een ironische weergave wordt van de | |
[pagina 6]
| |
visie die de simpele Donkersloten naar voren brengen wanneer het om de dichtkunst gaat. Want Lucebert drukt helemaal geen ruimte van het volledig leven uit! O nee? Zíjn zoekers naar (...) de ruimte van het volledig leven bij Lucebert inderdaad aan het verkeerde adres, zoals Van de Watering dat suggereert? Naar wat moeten we bij Lucebert dàn eigenlijk zoeken? Alleen maar naar grapjes zeker! Net als de man uit Het Voorwoord bij Val voor Vliegengod die een rolberoerte kreeg toen hij de woorden ‘van de bittere bergen der moederborst/zijn de met lippen beladen vogels opgevlogen’ hoorde. Maar Lucebert laat duidelijk blijken hoe hij over zulke ‘lachers’ denkt, zowel in genoemd Voorwoord als in het gedicht dat op die bittere suikerbergen volgt: i am airnest! (Let op de dubbele betekenis, waarin ook de ruimte weer voorkomt). Het lijkt me niet overbodig om eerst eens te trachten te bepalen, wàt de ruimte van het volledig leven eigenlijk is, voordat we gaan kijken of Lucebert inderdaad getracht heeft die ruimte tot uitdrukking te brengen. (Of hij erin gesláágd is, Kommt gar nicht im Frage, Ponelis!) Wat ís de ruimte van het volledig leven? De ruimte van het volle leven en van het ledige leven? Een ruimte met een volledige vergunning? Nee, ik geloof, dat we het heel eenvoud(s)ig kunnen stellen: Lucebert tracht ALLES (op poëtische wijze) tot uitdrukking te brengen. Geen geringe opgave die hij zich stelt. Maar hij is zich daarvan bewust, dat kan niemand ontkennen die het vervolg van het gedicht enigszins overziet. Wanhopig laat het goede de omarming ons aan de ruimte morrelen. Ons - Lucebert - pluralis majestatis: Luce-bert, de van licht schitterende, de luciferische, engel en duivel; prinselijk, vorstelijk distantieert hij zich: verhuld is hij steeds aanwezigGa naar voetnoot2) (misschien zelfs wel in eenvouds verlichte waters). In deze tijd heeft wat men altijd noemde schoonheid/schoonheid haar gezicht verbrand! Schoonheid was trouwens slechts een facet van het volledig leven. Er valt nog heel wat meer ‘uit te drukken’: als een zalige heilsoldaat
beer ik weer onder de grond
van u mijn uitgezogen mond
maar knijp mezelf weer vrij
en ben de spijsvertering rond
zijn wij de spijsvertering rond
(curs. van mij; A.W.)
(Gedichten 1948-1963, pag. 49/50)
| |
[pagina 7]
| |
IIIALLES! Wat is dat? In ieder geval heul veul! Laten we eens controleren of Lucebert dit wáár maakt. Laten we de eerste 18 gedichten uit de Verzamelbundel eens bekijken: 9000 jakhalzen zwemmen naar Boston. Léés ze nog eens! En tsjèk eens alle woorden en begrippen die in deze gedichten voorkomen. We beginnen met Arp (blz. 40): even de hele dada-beweging nasnuffelen; Lucebert voegt daar in een voetnoot nog de term zimzoum aan toe, zie Zohar. U zult het niet van me willen aannemen, maar alleen met Arp, dada, zimzoum en Zohar kun je de rest van je leven volledig vullen. Maar ik ga nog even verder (in alfabetische volgorde): Babylon (2 x), Bach, Ball, Barrabas, Baudelaire, Blake, Bob (wie is dat?), Bordeaux, Boston, Butler, Buxtehude... En nu ben ik nog maar pas bij de B. En van die B noemde ik alleen maar namen, wàt Wim Kan er ook van zeggen mag. Dus heb ik lang nog niet ALLES genoemd. En als ik dan even terugblader om eventuele andere begrippen met A of B te vinden, stuit ik ineens op een gedicht dat met twee A-woorden begint: as alles. De titel is van Vinkenoog, want in Braak 6 (oktober? 1950) komt het zonder titel voor: as alles
melasse alles
van meethand melasse alles
mara made in moab
kaïn naphtali barrabas rothschild reich
noömi made in mara
melasse alles
wel 6 kop gerst werd op haar hoofd gezet
maar gestalte alleen geeft de auslade eisenwucht noemer en naam
of de sephiroth zwaait
maten van de metaphoon
mara made in moab
noömi made in mara
maar alles is melasse
en alles is as
(Gedichten 1948-1963, pag. 37/38)
Voor Lucebert blijkbaar een tamelijk onbelangrijk gedicht, anders had hij het wel in een van zijn bundels opgenomen. Maar zoals R.A. Cornets de Groot | |
[pagina 8]
| |
het reeds in het naschrift van zijn artikel ‘Het mirakels orakel’ (opgenomen in Labirinteek, Bert Bakker/Daamen, Den Haag 1968) resumeerde: Desondanks kan een gedicht voor de lezer, de toehoorder, heel wat betekenis blijken te hebben. En de betekenis die in dit gedicht aanwezig is, is o.a. (ik herhaal: o.a.!) dat Lucebert er duidelijk in tracht de ruimte van het volledig leven tot uitdrukking te brengen. Hij raakt aan velerlei gebieden die in de Nederlandse poëzie nog nooit aan bod gekomen zijn, zowel vormtechnisch als inhoudelijk; hij gaat terug tot de oertijd en blikt in de toekomst, le diable et le bon Dieu zijn reeds vóór Sartre in dit gedicht terug te vinden. | |
IVHet eerste woord van het gedicht is hetzelfde als het slotwoord, ja zelfs de begrippen waarmee het gedicht begint, zijn dezelfde als die waarmee het gedicht eindigt. Het is een typisch Lucebert-rond-deel: dat rond
deel deel
dat rond
(Gedichten 1948-1963, pag. 190)
Alleen is de cirkel is as alles tot in zijn uiterste ronding doorgevoerd: hij wordt wóórdelijk gesloten. Nu ja, iedereen die wel eens in de bijbel gebladerd heeft, weet dat stof en as dikwijls in één adem genoemd worden en wie Lucebert en het bijbels ‘rondeel der mensheid’ enigszins kent, staat helemaal niet verbaasd, dat er qua vorm de variant: as zijt gij en tot as zult gij wederkeren ontstaat. Nee, dat staat er níet. Lucebert gaat nog véél verder. Hij betrekt niet alleen de mens in zijn rondeel, maar ALLES! Niet van dat benauwde, nee, nee, ALLES. Maar er is ook nog een andere AS in het geding, een verticale as, waaromheen het hele gedicht draait. Hoe bestaat het! As-je-me nou! Een as waarvan de polen door as gevormd worden. Een noord- en een zuidpool die elkaars tegengestelde vormen. De roterende beweging van het gedicht komt dus niet zómaar uit de ruimte vallen. Er zijn trouwens nog heel wat meer opvallende vormkenmerken in dit gedicht. In de eerste drie regels vindt er telkens een soort overlapping plaats: met de volgende regel kun je de vorige volledig bedekken; er blijft niets van over, zelfs geen as. Dr. K. Deurloo, die op Kaïn en Abel gepromoveerd is en dus wel zo ongeveer weet waar Abraham de mosterd haalt, kwam echter met de verrassende mededeling, dat het bijbelse woord as juist wèl niets is, zo | |
[pagina 9]
| |
mogelijk zelfs nog minder dan niets! Wanneer we dus de eerste drie regels zó opschrijven: as alles
melasse alles
van meethand melasse alles
en we leggen de volgende op de vorige, dan blijft er van de vorige alleen maar as (= niets) over, een leuk paradoxaal bewijs voor Luceberts stelling dat as alles is. In zekere zin zie je hetzelfde in de eerste drie woorden, waar alles as, en melasse alles overlapt. Merkwaardig. Om niet te zeggen hóógst merkwaardig! We zijn nog steeds met de vorm bezig. Hoe ontstaat de nadrukkelijkheid die dit gedicht suggereert eigenlijk? Allereerst door de klemtonen. De eerste twee lettergrepen zijn al direct een paar opdonders waar je stil van wordt: ás ál(les). Een geweldige inzet, die nog geaccentueerd wordt door de ‘lege ruimte’ die erachter ligt, en die door de primitieve à-klanken volledig wordt ‘verzadigd’. De nadrukkelijkheid ontstaat bovendien door de inversie die in het begin wordt gebruikt. Vgl. gij zijt stof met stof zijt gij, waarbij de laatste vorm zeker meer indruk maakt. Nòg een afwijking van de gangbare vormen die de ‘uitdrukkers van het gedeeltelijk leven’ toepassen, en dan houden we op: Lucebert gaat in dit gedicht vrijwel werkwoordloos te werk. Ist das nicht wunderbar? De mededelingen (of hoe je het anders wilt noemen) worden in hun meest directe vorm, hun meest naakte vorm, naar voren gebracht. Ongeveer de helft van het gedicht bestaat zuiver uit zelfstandige naamwoorden, hèt kenmerk van iemand die een nieuwe taal leert spreken. Zo iemand zegt ook steeds hetzelfde. Nu ja, aan herhalingen is in dit gedicht ook geen gebrek. Maar ik zou geen nieuwe vormkenmerken meer noemen. Ik praat toch niet tegen an-alfabeten? | |
V
| |
[pagina 10]
| |
Het God-naar-de-kroon-steken is Lucifer trouwens nooit vreemd geweest. Maar ik dwaal af. Laten we even serieus worden en beginnen bij het begin. Over as alles hebben we het al gehad tijdens de vormbehandeling: vorm en inhoud bleken toen reeds niet geheel te scheiden. Ik wilde echter - voor Cornets de Groot die ook dikwijls zulke niets ter zake doende betekenissen naar voren brengt - graag even de speciale betekenis van as naar voren brengen, die ook in Van Dale (Cornets de Groots bijbel!) voorkomt: as (III): oud-romeinse munt, de kleinste betaaleenheid, dikwijls als symbool gebruikt voor geld. Ha, Eureka! As = geld, dus as alles betekent money is the road of all evil! En as kan ook een muzikale noot weergeven, een halve toon lager dan die andere. Ga je gang, Cornets: as alles betekent (want Lucebert is óók geengageerd): al die smerige kapitalististen zullen nog wel eens een toontje lager zingen! Zo, nu heeft Cornets voor zijn volgende artikeltje weer eens iets om zich tegen af te zetten. Dat dorp waar hij vroeger als onderwijzer zat, kan hij ook nog steeds niet vergeten. (Maar, tussen haakjes, Cornets, wat heeft dat met poëzie te maken? Wentel al die bekommernissen nu eindelijk eens van je af! Je hebt er nivo genoeg voor.) O, ja, as is óók nog arsenicum! Die melasse, daar is ook iets mee aan de hand. Niet alleen zit het wóórd as erin verborgen, maar ook het begrip. Nadat ‘alles’ uit het suikerriet gehaald is (geen bietsuiker, maar rietsuiker!) blijft er nog een dikke brij over, waarin zich een bepaald percentage as bevindt. Nog mooier: Als je van de melasse de miel (= honing = zoetigheid) aftrekt, blijft er asse over. (Het woord melasse ìs etymologisch verwant aan miel. Kortom, melasse is as en tegelijkertijd is het net nog iets méér. Het is een residu waar nog wel het een en ander in zit, maar aangezien het er niet uit te halen is, is het even waardeloos als zijn voorganger. Misschien zou je zelfs kunnen zeggen, dat het - omdat het méér bevat en desondanks niets is - nog waardelozer is dan as! De meerwaarde bestaat alleen maar uit de lengte van het woord, het groter vochtgehalte en... de bitterheid. En vanaf het begin aller tijden is dat zo geweest: van meethand melasse alles. Voor degenen die zich afvragen, waarom Lucebert hier het woord meethand in plaats van meet(af)aan gebruikt - en tot diegenen heb ik ook lange tijd behoord -, is er maar één oplossing: de (meet)hand des Heren, Gods scheppingshand. In den beginne schiep God hemel en aarde. Dit bijbelbegin wordt vervolgd met: de aarde nu was woest en ledig. De chaos! As alles. Irrsal und Wirsal zoals Martin Buber het zo leuk zegt. En de Geest Gods zweefde over de wateren. Genesis. Wording. Schepping. Lucebert schept óók. Hij gaat de ruimte vullen. Stof en as, chaos, niets, worden met vocht doordrenkt, met water, bitter water, mara. En ná Genesis komt Exodus, de uittocht, de scheppingsdaad van Mozes: Massa en Meriba. ‘Dan zult gij op de rots slaan en daaruit zal water te voorschijn komen..’ (Exodus 17:6). Lucebert, de schepper | |
[pagina 11]
| |
die van as melasse maakt: vocht + bitterheid, èn as. Lucebert, die God naar de kroon steekt - de floeper! - door te zeggen dat het méér was (of minder) dan zoals God het voorstelde. Lucebert die twist met God, Lucebert die mort en morrelt. ‘Waarom toch hebt Gij ons uit Egypte gevoerd, als Gij ons toch maar van dorst wil laten omkomen, als Gij ons toch alleen maar bitterheid schenkt?’ vraagt het Joodse volk. Bitterheid, mara! ‘Waarom moest ik naar Moab?’ vraagt Naomi (Noömi). En toen zij in Bethlehem kwam (Ruth 1:20), terug uit Moab, zei ze: ‘Noemt mij niet Naomi (= de lieflijke); noemt mij Mara, want de Almachtige heeft mij veel bitterheid aangedaan. Vol ben ik heengegaan, maar leeg heeft mij de Heere doen terugkeren.’ Mara made in moab. As alles. Melasse alles. Een made is ze, een vliegenlarfje tegenover de Vliegengod en tegelijkertijd is ze made (gemaakt) in Moab, bitter gemaakt, tot as, melasse geworden. Ze is uit het paradijs verbannen, ze is ‘East of Eden’, net zoals... Kaïn uit de volgende regel. Kaïn naphtali barrabas rothschild, allemaal jongens op wie door de burgers wel het een en ander aan te merken valt: Kaïn, de broedermoordenaar; Naphtali, de zoon van een bijwijf; Barrabas, de tegenpool van Jezus; Rothschild, de kapitalist... Aber einmal kommt das tausendjarig Reich! En de leeuw zal met het lam verkeren en Babylon zal vallen, het grote Babylon, moeder van de hoeren en gruwelen der aarde; en het beest dat gij zaagt was en is niet, en het is zelf ook de achtste, maar het is uit de zeven en het vaart ten verderve. Met andere woorden: noömi made in mara, lieflijkheid zal voortkomen uit bitterheid, maar melasse alles, tòch weer de bitterheid die zegeviert! | |
VIIk heb er enorm tegenop gezien, maar nu ik aan de tweede strofe begin, moet het er toch maar eens van komen: ik kom - of ik wil of niet - in aanraking met de Kabbala, de Joodse mystieke leer, waarvan één der meest bekende werken de ZOHAR is, waarover alleen reeds zo'n 3000 werken het licht zagen. Dat Lucebert de ZOHAR kende staat vast. Hij noemt deze titel expliciet in een voetnoot op blz. 40 van de Verzamelbundel. Maar ook van andere zaken die met de Kabbala te maken hebben, wist Lucebert zijn weetje, getuige het woord sephiroth in dit gedicht en... het gedicht zelf. Zodra men zich in de Kabbala gaat verdiepen, - wat ik overigens niemand aanraad, want je weet misschien wel waar je aan begint, maar niet, enz. - stuit men op de meest frappante overeenkomsten tussen deze geheime leer en dit (geheime) gedicht. Laat ik er eens een paar noemen. Het woord KABBALA is eigenlijk een afkorting van SCHALSCHELET HA-KABALLA, wat zoiets betekent als ‘ketting der aanvaarding of overleve- | |
[pagina 12]
| |
ring’. Wat bij deze ketting opvalt is niet zozeer de regelmatige aaneenrijging van de onderlinge schakels, maar veel meer de verticale as ervan. (Alexandre Safran, Die Kabbala, Francke Verlag, Bern und München, blz. 7, de eerste blz. van de Inleiding). Vergelijk dit eens even met de vormbespreking uit IV van dit betoog! Maar dat is nog lang niet alles. Ik vertaal verder uit genoemd werk van Alexandre Safran: God houdt het bovenste eind van de ‘schalschelet’ in handen en reikt de mens het benedenste eind ervan toe. God eist van hem dit onderste eind vast te grijpen (het woord Kabbala betekent zelfs nog meer aanvaarding dan overlevering): God zoekt de verbinding met de mens. Hij spoort hem ertoe aan de ogen naar boven te slaan en biedt hem tegelijkertijd de aardse vastigheid. Grijpt de mens deze ketting, dan komt hij daardoor in contact met de Goddelijke Liefde. De mens tracht dan immers de wereld met God te verbinden, Gods tegenwoordigheid op deze aarde te bewerkstelligen, aarde en hemel tezamen te brengen en de volledige vereniging van die twee te verkrijgen? De ‘schalschelet’ is altijd in beweging, in Schwingung, zoals onze Oosterburen het zo leuk zeggen... In dat woord zit iets van swingen, zwaaien, en ook dát woord vinden we in Luceberts gedicht: (...) de sephiroth zwaait. Ook toevallig dat die sephiroth in de tiende regel voorkomt, want de sephiroth omvat de tien sferen waarin God zijn wezen, zijn gestalte openbaart. Over die sephiroth zijn ook al duizenden beschouwingen geschreven, juist omdat het zo'n eindeloos moeilijk begrip is, maar in het kort komt het hierop neer: Het onnoembare, het oerwezen van God, bevindt zich in het Ain Soph - wéér al AS! -, het oneindige, maar afdalend naar het rijk der mensen (jammer genoeg niet de As-gaard) komt Hij tien sferen door, waarvan de bovenste (Kroon of Kether) het dichtst bij het Ain Soph ligt en de onderste (Rijk of Malchut) het dichtst bij het mensenrijk. Van de tien sephiroth verhult de volgende de vorige. De kabbalaketting is steeds in beweging, zeiden we zoëven. Ze maakt het mogelijk dat zowel God als de mens er invloed op uitoefenen. De mens behoeft de ketting slechts een tikje te geven om in de gehele kosmos veranderingen te doen plaatsvinden. Hij kan God naar zich toetrekken, hij kan het nederdalen van God naar de aarde zèlf begunstigen. Maar hij kan God óók van zich afstoten. Kaïn deed dat. (Zie Genesis 4:3 e.v.). Hij bracht van de vruchten der aarde een offer. Maar God sloeg op dat offer geen acht (om met Lucebert te spreken: Hij sloeg erop geen 8). Kaïn keek naar beneden, zijn gelaat was betrokken, want de as en de melasse die hij zojuist met zijn offer geproduceerd had, was alles wat er van zijn offer overbleef. En God zei: ‘Waarom zijt gij toornig en waarom is uw gelaat betrokken? Moogt gij het niet opheffen, indien gij goed handelt?’ En dan komt de ketting pas goed in | |
[pagina 13]
| |
Het schema der Sephirot
[Uit: H. Bunge Meesters van het verborgene, Strengholt, Amsterdam] | |
[pagina 14]
| |
beweging, in omgekeerde richting wel te verstaan. ‘Ga maar eens mee, jongetje’, zegt Kaïn dan tegen zijn broer. En de rest van het verhaal kennen we. O ja? Kennen we de rest werkelijk? Als we menen dat met de dood van Abel het verhaal eindigt, dan kunnen we van Lucebert nog heel wat leren. Als Abel al lang tot as teruggekeerd is, zwerft Kaïn nog steeds rond. Kaïn als As-veer, Ahasverus, de wandelende Jood. As alles. Melasse alles. Van meethand melasse alles. | |
VIIHet Joodse alfabet heeft 22 letters, waarop de gehele Kabbala is gebaseerd. Maar van die 22 letters worden er drie als de ‘moederletters’ aangeduid: Aleph, Mem en Shin. Deze drie letters symboliseren op hun beurt de drie primaire sephiroth-elementen, de aleph = de lucht, de mem = het water, de sissende shin = het vuur. In de aanvang leidden deze drie elementen slechts een nietmaterieel bestaan; echter, door de articulatie der letters ontvingen zij een materieel substraat, hetgeen de schepping mogelijk maakte toen de oneindige ruimte welke door de andere zes sephiroth wordt vertegenwoordigd, werd voortgebracht. (Isidore Epstein, Geschiedenis van het Jodendom, Aulapocket, Utrecht). In dit gedicht van Lucebert komen ook slechts 22 letters voor: J, Q, X en Y ontbreken. Maar wat nog veel leuker is: De aleph en de shin, de lucht en het vuur vormen samen de eerste letters van dit gedicht. En als je lucht met vuur vermengt, wat krijg je dan? Juist, AS! Letterlijk en figuurlijk, zou Erik Slagter zeggen, wiens boek over Cobra-Nederland en de experimentelen binnenkort verschijnt. (Onthoudt deze titel! Lucebert schreef er een inleiding bij en verzorgde het omslag. Hoe bestaat het.) Dat er in de tweede regel het derde element (mem) bijkomt, spreekt eigenlijk vanzelvers. As alles. Melasse alles. De L is de L van L(ucebert). Hij hóudt zijn vinger in de melasse, zo istie dan ook weer wel. Als je met de Kabbala begint, is het einde zoek. De letters hebben namelijk ook allemaal een bepaalde letterwaarde. De aleph heeft als letterwaarde 1, de shin 300. Als je de letters van dit gedicht gaat tellen op de manier van Dr. Fred. Schuh (De macht van het getal, Segboer, Den Haag, 1949), die een korte verhandeling over de gematria houdt, dan krijg je ook iets heel geks: Aleph × Shin = 1 × 300 = 300 = as! Ook toevallig! De tarot (het kaartspel) is ook iets van de praktische Kabbala, volledig op de tien sephiroth gebaseerd. In Le tarot gaf Prof. Gerard van Rijnberk een lijst van 1200 boeken over dit onderwerp. Ga er maar aan staan! Maar één ding hebben we in òns kaartspel zeker overgenomen: de aas (Dts. As) is zowel de hoogste als de laagste kaart (11 of 1) en de rest ligt daartussen. Net zoals bij | |
[pagina 15]
| |
Lucebert.
Het begin van de Zohar, met daarboven de Joodse letter Aleph waarin de tien sephiroth zijn verwerkt
[Uit: Guy Casaril, ‘Rabbi Siméon bar Yochaï et la Cabbale’; Ed. du Seuil, Paris 1961] Ik zou nog uren kunnen doorgaan over die Kabbala en de as, maar ik houd maar liever op, want ik weet toch al lang dat as alles is. Maar nog één ding - en dat haal ik uit een boek, dat zelfs De Slegte moeilijk kwijt kan - (André Peters, Kabbala, De Spieghel, Amsterdam, 1958): ‘...de persoonlijkheid is geïntegreerd in de lichtmens (...) er is een voortdurend roepen, een voortdurend smachten van beneden naar boven, maar ook van boven naar beneden, dat is de eerste horizontale balk van het kruis, gevormd in de afgrond bóven het Universum. Een tweede balk is de grote verticale, waarbij alles wat in de twee zuilen leeft, eigenlijk bijeen behoorde te zijn (...); doordat de twee zuilen vaneen wijken, botsen zij op elkaar, uit de botsing ontstaat bewustzijn, door de botsing ontstaat er droesem en as, uit de droesem en as stijgt de geest langzaam, schok voor schok omhoog.’ (Curs. van mij. A.W.) En datzelfde boek eindigt op blz. 284 met de volgende zinnen: Wie kabbala bestudeert, neme weinig middelen en verdiepe zichzelf hierin. Want het is de ziel die gaat spreken en het is de taal van de ziel die zich uit in haar beeldend | |
[pagina 16]
| |
vermogen. Als de Shekinah, de Goddelijke gratie van de Elohim, werkt in de mens, wordt hij verlicht. Al het andere is aanloop, illusie en as. O zo. 't Is maar dat je 't weet! | |
VIIITerug naar het gedicht. In de eerste strofe zagen we, behalve de as en de melasse, het verhaal van Noömi (Naomi voor de liefhebbers) verteld, en daarbij associeerden we als vanzelf het verhaal van Ruth. Bij Ruth hoort Boaz en bij die twee samen het kindeke Obed, dat weer de stamvader was van Isaï uit wie een rijsje zou voortkomen (Jesaja 11:1 e.v.), enz. Lees dat hoofdstuk maar eens: Moab komt er ook nog in voor! De verlossing wordt erin gepredikt. Het nieuwe Babylon, het ludieke wereldje wordt er als Israëls toekomstige heerlijkheid naar voren gebracht: ‘Dan zal de wolf bij het schaap verkeren en de panter zich nederleggen bij het bokje; het kalf, de jonge leeuw en het mestvee zullen tezamen zijn, en een kleine jongen zal ze hoeden; de koe en de berin zullen samen weiden, haar jongen zullen zich tezamen nederleggen, en de leeuw zal stro eten als het rund; dan zal een zuigeling bij het hol van een adder spelen en naar het nest van een giftige slang zal een gespeend kind zijn hand uitstrekken’. Je vraagt je af: ‘Wat doet die Noömi daar, en die Ruth?’ Ook daarvoor is weer een oplossing te vinden in het Joodse mysticisme: Het universalisme bereikt zijn hoogtepunt in het boek Ruth. Dit laatste, waarvan de opzet in de eerste plaats historisch is, en dat de afstamming van koning David wil verhalen, tracht eveneens aan te tonen dat ware godsvrucht niet beperkt is tot het gebied van één volk, doch boven-nationaal is, en dat het principe van goddelijke beloning voor goede daden niet gebonden is aan één ras doch op gelijke wijze geldt voor alle mensenkinderen. (Isidore Epstein, Geschiedenis van het Jodendom.) Maar desalniettemin: melasse alles. Wat is die Lucebert toch een onverbeterlijke pessimist! Snap je zo iemand nou? Nou, ik dacht dat het wel duidelijk was. De omkering blijft zich voortzetten. Mara is uit Noömi ontstaan, bitterheid uit lieflijkheid, en dat gaat gewoon door: Uit Noömi komt weer bitterheid voort, bij Ruth komt een noemer die zijn naam geeft (nadat ze zich eerst op de dorsvloer bijna geprostitueerd had voor 6 kop gerst), een losser, Boaz, die auslade (lossing?) verschaft en tevens eisenwucht (een ‘braakstalen code’); of de sephiroth zwaait, m.a.w.: de tien sephiroth zijn gewoon in beweging gebracht, en daar helpt nu eenmaal geen moedertjelief aan! Ze zwaaien de maten der metaphoon, de maten van de Stem die achter alles klinkt, de maten van God. As alles. Melasse alles. Van meethand melasse alles. | |
[pagina 17]
| |
Het woord metaphoon bestáát trouwens ook buiten Lucebert om. In 1878 ontwikkelde Monsieur V. Mustel te Parijs een harmonium, dat een willekeurige verandering in de klankkleur van enige stemmen toeliet. (Curt Sachs, Reallexikon der Musikinstrumente, Olms-Hildesheim, 1913). Het kan verkeren! Het is bijna ondenkbaar, dat Lucebert zijn metaphoon dáár gehaald heeft. Waarschijnlijker is dat hij het woord gevormd heeft naar aanleiding van het kabbalistische Metatron, dat volgens de overlevering de zetel aan de rechterhand des Heren betekent, de zetel die voor het eerst werd ingenomen door Henoch die op zijn 365e jaar door God werd ‘weggenomen zonder dat hij de dood zag’. De Merkaba-mystici (Zie Gershom Scholem, Die jüdische Mystik in ihren Hauptströmungen, (Suhrkamp Verlag) bezitten een verhaal volgens hetwelk Henoch in de zevende hemel werd opgenomen, nadat zijn vlees in vlammen was opgegaan. (As alles). Deze Henoch is later weer in de geschiedenis teruggekeerd als de ‘engel voor wie men zich in acht moest nemen, omdat Gods naam in hem was’ (Exodus 23:20). Maar over de ‘verborgenheden’ behoeven we, geloof ik, niet verder te praten. In de naam Lucebert zit ook genoeg verborgen. Nog even verder over de metatron. Steeds komt die in latere geschriften voor als de hoogste der schepselen, terwijl hij in de Schi'ura Koma, de Openbaringen van de Merkaba-mystici, God zèlf is. Schi'ura Koma betekent niets anders dan de maten der goddelijke gestalte. De stap naar maten der metraton - maten der metaphoon is niet zo moeilijk te zetten. (Ook de meethand wordt weer iets duidelijker.) Over die maten valt ook nog heel wat te vertellen. Heel de kabbala is er vól van. De Joodse mysticus zoekt vol overgave naar de maten die de aardse schepselen nog steeds verborgen zijn, want als hij ze vindt, is zijn toekomstig heil verzekerd. Vandaar die hele kosmogonie die de kabbalisten hebben opgebouwd, een poging om de ruimte van het volledig leven tot uitdrukking te brengen. Maar niemand had dat tot nog toe op poëtische wijze gedaan. Lucebert tracht het! (Tussen twee haakjes: Erik Slagter maakte mij attent op het feit dat Lucebert met poëtisch heel gemakkelijk méér dan alleen maar dichterlijk bedoeld kan hebben; wanneer hij het woord in zijn oervorm gebruikt heeft, betekent het scheppend.) En zo zijn we weer bij ons uitgangspunt terug. Het wanhopig aan de ruimte morrelen: Ik tracht op poëtische wijze... Chaos. As. Irrsal und Wirsal. Melasse. Mara. Een gekke vent, die Lucebert. Maar toch geen opschepper, geloof ik, met die ruimte. Gewoon een schepper. | |
[pagina 18]
| |
Naschrift I‘Hij zoog de borst vol adem en stapte in bed. “Het is gezien”, mompelde hij, “het is niet onopgemerkt gebleven”. Hij strekte zich uit en viel in een diepe slaap.’ (Einde van De avonden van G.K. van het Reve.)
Het is de eerste nacht van het nieuwe jaar en ik kan maar niet in slaap komen. Enkele dagen geleden heb ik mijn artikel bij de Raam-redactie ingeleverd, maar het gedicht blijft in mijn gedachten rondcirkelen: as alles... alles is as. Het zit me dwars, doodgewoon dwars, dat ik iets in enkele pagina's heb moeten samenvatten, terwijl ik misschien wel stof (en as) heb voor een héél boek. Veel van wat gezien is, is (voor mijn lezer) onopgemerkt gebleven, omdat ik het wegliet. En daarom ben ik opnieuw achter mijn schrijfmachine, mijn borrel en mijn asbak gaan zitten, wachtend op de diepe slaap, die komen zal as alles gezien is. Het einde van alle dingen is een volle asbak en een leeg glas, met een bodempje droesem... Ik wéét het. Het is een beetje triest; mara. Van meethand af. Maar er is één lichtpuntje: het gedicht van Lucebert. Want ondanks alles wat ik erover geschreven heb, is dat nog steeds een mysterie voor me. En ook dát wilde ik u - lieve lezer - nog graag even laten zien. Vergeef me, dat ik dat in mijn eigenlijke artikel verzuimde. Want in wezen is het belangrijker - met de nadruk op rijker - aan te tonen dat een gedicht een mysterie is gebleven, dan door ‘close-reading’ tot een bepaalde uitleg te komen die hoogstens op een deel van vorm en inhoud slaat. Vandaar dat ik er prijs op stel in dit naschrift te laten zien wat ik niet gezien heb. U hebt daar recht op. (En de redactie van ‘Raam’ is het daar mee eens, anders zou dit naschrift immers weggelaten zijn?) Het voordeel ervan is trouwens, dat ik ú nu creatief ga maken, aan het dénken ga zetten. Ik men u. (Men = 3e pers. enk. v.h. ww. mennen). Maar ter zake. Ik ga u gewoon enkele vragen stellen. Heeft Lucebert er een speciale bedoeling mee gehad dat hij dit gedicht zo ‘Duits’ maakte? Ga eens na hoeveel woorden er tegelijkertijd Nederlands en Duits zijn, sommige zelfs Duitser dan Nederlands! Maar waarom gebruikt Lucebert dan weer woorden die in geen enkel Duits woordenboek - en ook niet in het Jiddisch - voorkomen? Auslade en Eisenwucht. Ik heb wel getracht hiervan een ‘vertaling’ te geven, maar Lucebert ‘kennende’, geloof ik, dat ik het véél te diep heb gezocht. Iets anders: In geen enkele bijbel komen de vormen noömi en naphtali samen in de spelling voor die Lucebert gebruikt. In de katholieke vertalingen | |
[pagina 19]
| |
staat wèl noömi, maar daarnaast neftali en noömi/naphthali (met h) komt in andere bijbels voor. En wat nu zo vreemd is, is dit: de béste spelling - direct vanuit het Hebreeuws - is de combinatie van Lucebert. Maar Lucebert kènt helemaal geen Hebreeuws (of wèl?). Voor mij blijft hier de vraag: Heeft de dichter met naphtali de zoon van Jacob bedoeld? De spelling van barrabas (bijbel: barabbas) is óók tamelijk vreemd. De betekenis van Luceberts bar... is héél anders dan de bijbelse betekenis. Of kende L. de spelling van het woord niet zo goed? De meest voor de hand liggende oplossing. Dat rijtje namen in r. 5 (5 namen) is overigens óók nog steeds een mysterie voor me. Er ís een bepaalde ontwikkeling aan de gang, dat vóel je, maar wat er precies allemaal gebeurt, kun je alleen maar benaderen. Die 6 kop uit r. 8, terwijl de bijbel over 6 maten spreekt en Lucebert de maten in dit gedicht toch óók niet uit de weg gaat, vormt een prachtige tegenstelling met hoofd uit dezelfde regel, maar als je dan de volgende regels leest, gaat het je toch wel even duizelen. Mijn uitleg pretendeert niets dan een trachten! Noömi betekent lieflijkheid, pracht. De Zohar (waarin de sephiroth zwaait) betekent óók pracht. Toevallig? En wat betekent Luce + bert? Allemaal toevallig. De moeder van Napht(h)ali is Bala. Heeft dit iets met Baäl te maken, de vliegengod, die eerst zonnegod en later asgod was? En Bala is óók weer een stad in Moab. En die stad heet in het Hebreeuws Zohar (waarin de sephiroth zwaait). En Moab is een van de zonen van Lot. As alles...! Tel de maten eens in dit gedicht! Vijftig (Twintig + dertig). Ook al zo toevallig. ‘The act of creation was brought by the Infinite Light’, lees ik ergens. En wéér kom ik bij de naam Lucebert terecht. En dan heb ik nog niet eens over de maässe-boeken gesproken, het Maasseh Bereshit o.a.: de geschiedenis van de schepping! Het wemelt, ik duizel. Ik zie niets meer. Het gedicht as alles is nog even vol-ledig als voorheen. En dat doet me er ineens weer aan denken dat ik het over de ruimte van het volledig leven had, toen ik begon. Bent u er nú van overtuigd? | |
Naschrift IILucebert was zo vriendelijk me het gedicht as alles in handschrift toe te zenden, voorzien van een speciale omlijsting, hetgeen méér was dan ik had gevraagd. (Dank!). En wat zien ik? Een volledige sephiroth (vgl. ill. pag. 13), | |
[pagina 20]
| |
zowel in de vorm van het gedicht als in die van de omlijsting, met - o, foei, Lucebert! - een uitbeelding van God (Gij zult u geen gesneden beelden maken!), van fenix (of phoenix) in zijn airnest, oprijzend uit de as, waarin hij weer eens vijf eeuwen vertoefd heeft, (de vijf eeuwen van kaïn enz.?). Ik had Lucebert het gedicht in hs. gevraagd met de opmerking erbij, dat dit zeker een dimensie aan het gedicht zou toevoegen. Nu ja, kijk zélf maar. En niet alleen naar de mem! | |
Laatste nieuws (na de berichten van 11 uur)(Uit een interview met Pieter Engels in het Eindhovens Dagblad van 11 januari 1969, ter gelegenheid van diens tentoonstelling in het Van Abbe-museum): Even verderop een mooi wit (doods)kistje, getiteld ‘Ashes of a modern art piece’. Pieter Engels verklaart: ‘Dat is de as van een schilderijtje van Lucebert. Het is speciaal gekocht bij Galerie 20 in Amsterdam. Compleet met de korting van de Rijkssubsidie...’ Gaat dat zien! (De tentoonstelling ‘Portrait of a century’ loopt tot 13 april 1969 in het Stedelijk Museum te Amsterdam en wordt op 16 april gevolgd door een overzichtstentoonstelling van het werk van... Lucebert.) |
|