[Nummer 52]
Journaal
Gefrustreerd Marieken
Marieken van Niemeghen is volgens Van Mierlo ‘een echt vroeg-Renaissancistisch spel’, en Knuvelder stemt daar kennelijk mee in, wanneer hij jubelt dat in dit stuk ‘de dageraad der renaissance’ aanbreekt. Ik geloof dat deze merkwaardige tekst veeleer een poging is om die renaissancistische dageraad zo snel en zo grondig mogelijk te verduisteren. Men kan nu wel zeggen dat zich hier de nieuwe tijd openbaart, vanwege de psychologische ‘realiteit’ der personen en de liefde voor wetenschap en kunst die Marieken ertoe brengt zich te laten verleiden door Moenen, maar uiteindelijk functioneren deze elementen slechts als motieven in een alles overheersende, onmiskenbaar obscurantistische strekking. Het stuk is apologetisch middeleeuws, om zo te zeggen: niet zozeer omdat Marieken zich bekeert, maar omdat zij zich bekeert ná haar bemoeienis met kunst en wetenschap, die uitgerekend worden voorgesteld als specialiteiten van de duivel. Het hoogtepunt van Mariekens artisticiteit valt samen met het hoogtepunt van haar zondigheid: zie de - ergens aan Jean Bodels Li Jus de Saint Nicolaï herinnerende - herbergscène, waar levens felheid samen gaat met een lofzang op de zuivere kunst. Mariekens bekering betekent dat ze opnieuw afhankelijk wordt van de ‘nigremancie’ van het priesterdom, waarover we al vóór haar zondeval vernamen dat ze ‘noyt en faelde’ en alle duivelse kunsten te machtig is. Haar heil wordt bewerkstelligd door de mysterieuze krachten waarover alleen de Heren Geestelijken bij monopolie beschikken kunnen: eerst Oom Ghijsbrecht die met een toverspreuk de duivel verjaagt, en later - via de bisschop van Keulen - de paus van Rome. Zij allen beschikken over middelen die de ontwikkelde mens met zijn gezonde verstand niet bereiken kan, en die de vitale meid van vroeger reduceren tot een zich vernederend, penitentie-doend nederig nonneke
dat zich terug trekt uit de wereld, haar vreugderoes en haar kunsten en wetenschappen: afwachtend de bovennatuurlijke genade die ze alleen door tussenkomst van de ‘nigremancie’ der Kerkelijke Hiërarchie deelachtig kan worden.
Ook het lot van de politiek geëngageerde ‘moeye’ past in deze opvatting: de boosaardige tante wordt immers het slachtoffer van het feit dat ze zich als eenvoudig mens heeft durven interesseren voor staatkundige kwesties: ‘Paertiscap verdoempt menighe siele’! Tantes verderf is een rechtstreeks gevolg van haar politiek bewustzijn. Op dezelfde wijze voerde Mariekens hunkering naar wetenschap en kunst het jonge meisje ten verderve. De duivel ligt op de loer voor allen die zich begeven buiten het gebied dat de gewone mens in het alledaagse leven is toegemeten: de zekerheid van het door landheer en kerkheer bestuurde bestaan van de onderdanige en niet begrijpende gehoorzame dienaar.
Martien J.G. de Jong.