a) Ik heb ‘kritiek uitgeoefend op de pensionaten’. Daaruit afleiden dat ik alle nonnekens en alle pensionaten over heel de lijn afkeur is onzinnig. Ik zou wel idioot moeten zijn. Maar men moet er wel uit afleiden dat hier en daar in deze opvoeding en bij opvoedsters en opvoeders of de geest, of de methode of beide voor kritiek vatbaar zijn. Men kan deze kritiek stilzwijgend voorbijgaan, goed. Men kan ze openbaar bespreken, ik ben er steeds toe bereid. Maar het is niet fair ze weg te moffelen door mij veralgemeeningen toe te dichten waartoe ik zelfs geene aanleiding geef.
b) Ik heb gevallen aangeraakt, waaruit men kan afleiden dat soms de politiek vereenzelvigd wordt met den godsdienst, bij zooverre dat geestelijken of katholieken om politieke redenen daden stellen die weinig geestelijk of katholiek zijn. Gebeurt dat of gebeurt dat niet? Ik ben bereid die delicate vraag met mijne critici te behandelen maar laten zij niet zoo unfair zijn mij tegen beter in te belasteren, als iemand die beweert dat het gewraakte overal gebeurt.
c) Ik heb een geloofsafvalligheid beschreven waaruit men kan afleiden dat de sub b) genoemde daden practisch soms tot afvalligheid voeren bij de slachtoffers. Gebeurt dat of gebeurt het niet? Alleen indien het nooit gebeurt of niet kan gebeuren is mijne voorstelling valsch.
d) Ik heb terloops aangegeven welke bezwaren zulk een afvallige tegen het geloof in brengt. Worden die bezwaren geopperd of niet en waarom weerleggen de geleerde critici ze niet, als zij vreezen dat zij misschien zouden inwerken.
e) Ik heb zekere tafereelen geschetst, waaruit men kan afleiden hoe sommige katholieke gezinnen staan tegenover het kindervraagstuk. Bestaat die geest of bestaat hij niet? Is hij uitzonderlijk of algemeen?
f) Ik heb hier en daar een priesterfiguur getekend, waaruit men zou kunnen afleiden dat sommige priesters onbegrijpend staan tegenover het leven van den leek en zijn werkelijke problemen. Bestaan er zulke of niet?
Ziedaar de werkelijke bezwaren die men heeft maar steeds verzwijgt. Ik ben het niet die polemiek over deze punten wenscht, al zal ik ze niet ontvluchten. Maar ik wil het slachtoffer niet worden van eene kritiek die den schrijver zelf neerhaalt en weerlegt wat hij niet beweert, om aldus werken die haar hinderen listig in discrediet te brengen. Ik ben niet heilig, ik kan mij vergissen, maar ik ben eerlijk en vraag een eerlijke kritiek.