Raam. Jaargang 1968
(1968)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
Fons Sarneel
| |
[pagina 45]
| |
Veel belangrijke nieuwe romans zitten vol van deze naamgevingsproblematiek. De broer in de wereld van Wolkers blijft anoniem. Breekwater (van Sybren Polet), die aanvankelijk Godgegeven heet, incarneert geboorte, is (verijdelde) genesis. De naam Victor Derijckel uit De Verwondering (van Hugo Claus) wordt voortdurend omspeeld, hij is bijvoorbeeld: Vic-tort, de triomf van het ongelijk. Weverbergh heeft gewezen op de mythologische achtergrond van de namen in Nooit meer slapen. De Wispelaere heeft onthullende dingen meegedeeld over naamgeving in het grote werk van Louis-Paul Boon. Een heel doorzichtig staaltje is de naam van de hoofdfiguur van Een Eiland worden (van De Wispelaere): Philip Eiland. Nieuw worden is het thema van deze roman, nieuw, helder, en zuiver. De limiet van die nieuwheid ligt in de jeugd, en nieuw worden is dus ook wel: zichzelf worden. Philip Eiland wordt eindelijk wat hij heet. De figuren om hem heen zijn, enigszins grof, naar hun naam te onderscheiden in noordelijke en zuidelijke, in oude, donkere, vermolmende (die stoot hij af) en nieuwe, heldere, levenskrachtige, romaans of iers. Namen structureren deze roman. Een laatste voorbeeld: de van dood bezeten centrumfiguur in het proza van Hoornik heet Kuyll. De duidelijk post-psychologische verwijding die zich hier meester maakt van de nieuwe romanheld, maakt hem niet leeg, maar zuigt hem juist vol met eigenlijk levensbewustzijn, bewustzijn vooral van geboorte, erotiek en dood. Een bijna niet meer te analyseren, maar zeer indrukwekkende samenklontering van dat alles treft de lezer aan in Het Godgeklaagde Feest van Willem BrakmanGa naar voetnoot[1]. De hoofdpersoon draagt er een naam die in iedere andere roman geprikt zou zijn uit de telefoongids, Vogelaar. Ik neem aan dat iedereen weet wat vogelen is. Brakmans Vogelaar belichaamt het erotische beginsel van wat in de verdere roman-evolutie hoe langer hoe dichter moet naderen tot de mythe. Het kan best zijn dat Brakman Eliade nooit gelezen heeft, maar het treffendste commentaar op zijn boek, waarop de critici, ik ook, om begrijpelijke redenen de boot een beetje hebben afgehouden, staat (en excuseert U alstublieft mijn tweede-handse manier van doen) in De mythe van de eeuwige terugkeer (vert. Anton Monshouwer, Hilversum '64), en wel in het hoofdstuk ‘Jaar’, Nieuwjaar, Cosmogonie. Het kon dus best wel eens een misverstand zijn, in de moderne roman een ontaard na-produkt te zien van Homerus, alles wijst voorlopig eerder op een homerisch voorgeborchte. Opkomende astrologische praktijken in de romanschrijverij zouden die overtuiging kunnen schragen: de roman staat nog maar vóór zijn begin. |
|