| |
| |
| |
Johan Lennarts
Mijn broer en ik
1
Het eerste ontwerp dat mijn broer en ik probeerden uit te voeren liep uit op een volledige mislukking. Door een lek in één van de persleidingen en de ongelukkige komst van een sigaarrokende vriend viel ons hele werk van vele rusteloze weken tot in de tuinen van onze buren in stukken uiteen. Onze eerste raket was mislukt. Mijn broer was z'n bril kwijt, ik een mooi rood jasje en samen een goede vriend. Het ophalen van diverse verdwenen onderdelen bij de buren bezorgde ons eindeloze scheldpartijen en kostte ons handen vol geld. Toch lieten we de moed niet zakken. Nog dezelfde nacht zaten we samen over tientallen tekeningen gebogen met in ons hoofd een nog betere en krachtiger stuwinrichting, een betere stroomlijn en een mooier lettertype op de romp. Na veel experimenteren was het ons gelukt door een mengsel van zuurstof, benzine en vloeibare helium een gas te ontwikkelen dat bij ontbranding een ongekende hoeveelheid energie opleverde. We hadden uitgerekend dat door het gebruik van lichte kunststofreservoirs en leidingen het gewicht van de te transporteren brandstof bizonder klein was. De druk daarentegen bedroeg voldoende atmosferen om het hele geval gemakkelijk onafhankelijk van de zwaartekracht te doen opstijgen. Aan ons tweede project werkten we ongeveer zeven weken. Overdag timmerden, lijmden, schuurden, plamuurden en schilderden we, terwijl we grote gedeelten van de nacht gebruikten om alles op papier nauwkeurig te controleren. Nadat we de lancering wegens regen, het regende in het dorp waar wij woonden bizonder veel, hadden moeten uitstellen, brak de grote dag aan. Tegelijk met de zon stonden we op. De lucht was helder. In hoerastemming kleedden we ons aan, dronken onze jus d'orange en gingen de tuin in, waar we alles de vorige avond in gereedheid hadden gebracht om meteen in alle vroegte zonder nieuwsgierigen met de start te kunnen beginnen. Uit veiligheidsoverwegingen zouden we vanuit het zolderraam de ontsteking verrichten. Mijn broer gooide
vanuit het zolderraampje het in petroleum gedrenkte koord naar beneden, waar ik het ver- | |
| |
bond met het ontstekingsmechanisme. Ik draaide de kraantjes van de reservoirs open en holde vlug naar de zolder, waar we ieder een raampje tot onze beschikking hadden. M'n broer zat al klaar met de lucifers. Ik telde 5, 4, 3, 2, 1, 0 en daar kroop de vlam tergend langzaam naar beneden. Onze gezichten gloeiden van opwinding. Toen het vuur op de hoogte van de ballustrade was zagen we tot onze grote verbazing het hekje van onze tuin opendraaien, waarop de veldwachter onze tuin kwam ingewandeld. Hij keek even rond en stevende toen linea recta naar onze raket. Wij riepen naar hem om hem te waarschuwen, maar hij keek alleen even op, alsof hij een vlieg of mug hoorde en stapte in het gevaarte. Ondertussen was het lont bijna geheel opgebrand. Er viel niets meer te doen dan af te wachten. ‘Uiteindelijk is het de boerelummel zijn eigen schuld’, zei m'n broer. Ik knikte en schrok toen opeens een grote steekvlam mijn ogen verblindde. Er volgde een donderend en fluitend geluid als van een ontsporende trein. Toen ik mijn ogen weer opende zag ik de raket, wankelend op ooghoogte hangen. Ik zal het dodelijk verschrikte gezicht van de dienaar der wet. Vervolgens klapte het deurtje dicht en schoot de raket als de ziel van een overleden gelovige pijlsnel de lucht in. De dichte rookwolk beneden in de tuin trok langzaam op en dreef als een vuilzwarte peluw, naar de kerktoren, die hem in tweeën sneed, waarna hij uit ons gezicht verdween. In de tuin was niets meer te zien dan een zwartgeblakerde plek op het gazon. We reikten elkaar over de pannen de hand en schudden die ontroerd. ‘Volledig geslaagd’, zei m'n broer, ‘jammer van de veldwachter’. Uit de slaapkamerramen uit de omgeving, verschenen ongekamde koppen, maar omdat er niets te zien was, behalve de zilveren stip in de lucht, die steeds kleiner werd en voor slaperige ogen zeker niet
waarneembaar, verdwenen ze al gauw. Wij hadden ook slaap. We wensten elkaar welterusten en kropen in bed. Pas de volgende dag werden we wakker. We gebruikten ons ontbijt en lazen de plaatselijke krant. Met grote letters stond er: ‘Veldwachter verdwenen met f 12.000. - (van onze eigen verslaggever) Gistermorgen is onze veldwachter B.v.T., wiens handelwijze reeds door velen in ons dorp met argusogen werd gelaakt, met medenemen van een bedrag van f 12.026 en zeventien cents, eigendom van de gemeente, waarschijnlijk met de fiets en de noorderzon vertrokken. Door een transactie tussen de firma K&K enerzijds en onze gemeente anderzijds, (zie ons blad van eergisteren), kreeg B. van T. de opdracht bovengenoemd bedrag in contanten, vroeg in de ochtend, in verband met eventuele roofovervallen, die blijkens statistieken meestal plaatsvinden vóór drie uur in de morgen en ná zeven uur, van de firma K&K naar het gemeentesecretarie te brengen, om het aldaar persoonlijk aan de burgemeester te overhandigen. Toen om negen uur in de ochtend B. van T. nog niet was gearriveerd, heeft onze burgemeester de firma K&K gebeld, waarbij bleek dat B. van T. al om half vijf met het geld was vertrokken. De burgemeester heeft toen meteen de gemeenteraad samen geroepen en de pers in de gelegenheid gesteld vragen te stellen. Mevr. van T. die wij ook een bezoek brachten, zat sokken te stoppen voor haar man. Haar eerste reactie was, ‘Dan kan ik die knollen wel laten zitten. Ik heb nooit geweten dat er in Barend iets in zat.’ ‘Mijn God’, zei ik, ‘daar moeten we iets aan doen, broer’. We trokken onze zondagse pakken aan en gingen naar het gemeentehuis. Op onze mededeling dat we de burgemeester konden inlichten omtrent de verdwijning van de veldwachter, liet de bode ons meteen
| |
| |
binnen. We passeerden in de gang een verslaggever uit de stad, die ongeduldig liep te ijsberen en werden de raadszaal binnengeleid. Het hele gemeentebestuur, de pastoor, en de hoofdonderwijzer, die ook de plaatselijke pers vertegenwoordigt, waren aanwezig. We vertelden ons relaas. ‘Zo, zo’, zei de burgemeester, ‘maar hebt ge ook bewijzen?’ ‘We hebben onze tekeningen, het zwartgebrande gazon en de buren die gezien hebben dat wij een raket hebben gebouwd’, zei ik. ‘Ging dat ding recht naar boven?’ vroeg ons de pastoor. ‘Ja, zei mijn broer, de wolk dreef naar de kerk, maar de raket ging kaarsrecht de hemel in.’ ‘Mooi, zei de pastoor, dan heb ik hier verder geen bemoeienis mee. Ze moeten dat boven dan maar oplossen,’ en de pastoor lichtte zijn buik en jurk op en verdween. ‘We zouden eigenlijk een commissie moeten instellen zei de hoofdonderwijzer, om gegevens te verzamelen, foto's te nemen van het gazon, beslag te leggen op de tekeningen en nagaan of de veldwachter aanwijzingen heeft achtergelaten, ofwel bij zijn vrouw, ofwel op weg van de firma K&K naar de tuin van de gebroeders.’ ‘Uitstekend, zei de burgemeester, dan vormen wij uiteraard die commissie. Een geheime wel te verstaan. Niets mag er van uitlekken aan de pers, behalve aan onze plaatselijke natuurlijk. Ook van de twee gebroeders verwacht ik de uiterste discretie,’ en tegen ons ‘U kunt nu wel gaan. Hartelijk dank voor uw komst hier naar toe. Misschien hoort u nog wel van ons.’ We vertrokken. In de gang werden we tegen gehouden door de stadsjournalist. We zeiden ‘Geen commentaar,’ en gingen naar huis. De volgende dag lazen we in de krant dat er door de burgemeester een commissie was ingesteld, die terstond de hele zaak had opgehelderd. Van T. en het geld waren verdwenen. Soit. De heer Brim, broer van de huishoudster van de pastoor en met een opleiding van
dertien jaar lager onderwijs, volgde van T. op. Zolang van T. niet gevonden werd, kreeg mevrouw van T. haar gewone wekelijkse uitkering, waar ze bizonder mee in haar schik was. Tenslotte had de commissie besloten de gebroeders een jaarlijkse toelage toe te kennen voor bewezen verdiensten.
| |
2
Onze verzameling begon al aardig te groeien. we hadden ons namelijk zeventien jaar bezig gehouden met het conserveren van geuren, waarvan het aannemelijk zou zijn dat ze in de loop van de tijd voorgoed voor de mensheid zouden verdwijnen. we hadden om maar wat te noemen, klompen die naar turf roken, een baksteen met roet en biesterlucht, een kast die naar priestertogen en kaarsen stonk, een katoenen luier met baby-lucht, een vloeidrukker met een klammehandenknop, een oude radiolamp die als hij brandde een typische geur verspreidde, een stenen pot met reuzel, een stuk triplex met schimmel, een glazen pot met lektoeten, een gestikte boerendeken, een doorgesneden gummibal, baccoliet en door allerlei soorten van wezens gedragen kledingstukken, te veel om op te noemen. om al die geuren te kunnen bewaren hadden we ons huis verdeeld in talloze kamertjes en in die kamertjes stonden kasten en kastjes en overal stonden ook nog kistjes. alles om onze collectie goed gesloten te houden, want onze grootste zorg was natuurlijk de geuren afzonderlijk te bewaren zodat ze zich niet met elkaar konden vermengen en zó hun eigen aardige geur verliezen. op een wintermorgen zat ik in de woonkamer, beneden aan de tafel te werken, ik was al naar het postkantoor geweest,
| |
| |
en ik dacht dat mijn broer nog sliep. voor me stonden allerlei sigarenkistjes met voorwerpen waarvan ik de geuren nog moest determineren. ik probeerde het onderscheid te ruiken tussen een geweerkogel uit de eerste en een uit de tweede wereldoorlog, toen opeens mijn broer bleek kwam binnenstormen. heb jij dat gedaan, hijgt hij me toe. ik zeg, wat, wat is er. boven, zegt hij, alles staat open. we rennen de trappen op. ale kamerdeuren staan open, alle kastjes staan open. jij daar, ik begin hier, roep ik en zo vlug het kan klappen we alle kastjes dicht. hoe kom je erbij om dat te doen, zegt m'n broer. ik zeg, maar dat heb ik niet gedaan, als je het zelf niet gedaan hebt, moet het iemand anders geweest zijn, is er iemand hier geweest? hij zegt niets. als er niemand door ons is binnengelaten, dan moet er iemand hebben ingebroken, stel ik vast, toen ik naar de post was, want vanmorgen was alles nog normaal. laten we kijken hoe dat mogelijk is geweest, want ik heb de deur beslist goed gesloten. we controleren alle ramen en deuren. alles is op slot of biedt in ieder geval niemand de mogelijkheid om ons huis binnen te dringen. we gaan naar beneden en roken een sigaret voor de zenuwen. is jouw annie niet hier geweest, vraag ik hem voor de lol. ze komt hier toch nooit, zegt m'n broer, dat wil je zelf toch óók niet. we drinken een glas water om de sigarettensmaak kwijt te raken en ik ga naar boven om me door middel van een douche van alle ontsnapte geuren te ontdoen. als ik klaar ben neem ik de eerste de beste handdoek en ik ruik het. beneden zeg ik tegen mijn broer, ik heb dezelfde handdoek gebruikt als annie. hoe ken jij annie's lichaam, zegt hij, en als ik bloos, was annie er zó een. laten we er dan maar niet meer over praten. samen nemen we voorzichtig de handdoek en bergen hem voorlopig op in een kistje. ik meen catalogusnummer 47 of elf.
| |
3
we kregen van de gemeente de opdracht om 'ns 'n plan voor ons rot-dorp te maken, betere snelwegen voor die anderhalve gek die in ons dorp kon belanden om er vergeten sigaretten in te slaan, 'n trein moest er komen, de mensen kwamen dan vanzelf als mussen op de korstjes mik, we moesten er maar wat van zien te maken. we waren stomverbaasd eigenlijk, want daar gebruiken ze toch meestal onze oosterburen voor, die een hoop ervaring hebben in kampementen en afvoerwegen. de bergenbelsen-bouwers, bromde mijn broer. we zouden het karwei niet duurder maken dan nodig. dat hoor je tegenwoordig niet veel meer zeggen ze. we hadden het plan binnen een maand gefikst, we deden het op de post en 's avonds al werden we dringend verzocht persoonlijk bij de bespreking van het stelletje keuter-regenten aanwezig te zijn. een zeer verontruste gemeenteraad wachtte ons op. na de gebruikelijke flauwe kul stak de burgemeester van wal. hij had zeer respect voor onze opvatting, opzet uitstekend als het een ander dorp geweest was en een hele lijst opmerkingen en aanmerkingen. van de firma k&k te verlangen dat zij een lap grond aan de gemeenschap zou moeten afstaan, terwijl de firma k&k toch eigenlijk voor het dorp de sinterklaas is, zij verschaft eten (zelfs warm) en drinken aan de dorpelingen en een bijdrage tot de wereldvrede door de fabricage van onderdelen voor de oorlogsindustrie, zij organiseert eenmaal per jaar een grandioos vacantiefestijn met vuurwerk, bouwt zelfs woningen (zithokken) voor haar medewerkers, het zou toch te ver gaan als uitgerekend k&k, met haar grote prachtige lichtreclame, het aureool van ons dorp, onnodig zware offers zou gaan brengen, afgezien nog van de
| |
| |
trammelant die zoiets met de firma zou meebrengen. voor ons, genieën was het toch maar kattepoep, rekening houdend hiermee, 'n betere oplossing te vinden. verder de afbraak van de winkels aan de éne zijde van de kerkstraat, dat zouden de eigenaars niet appreciëren, waarom niet de andere kant, o, nee, ook winkels, nou dan iets anders, of een concessie of zo, en onteigening van de halve engelse tuin van het hoofd der school, het begin van een nieuwe schoolstrijd, de afbraak van een stelletje scheve krotten, beheerd door het armenbestuur, waarom toch afbreken, die dingen zien er toch nog leuk schilderachtig uit en tenslotte de verplaatsing van het betonnen masochistische heilig hartbeeld op de tweesprong kerkstraat-dorpstraat naar een geschikter (onopvallender) plek. mijne heren, mijne heren, dat kan toch niet doorgaan. het individu mag niet verdrinken in de gemeenschap. we hadden het kunnen weten. netjes hadden we alle gegevens gevraagd en nu kwamen ze met deze reutemeteut afzakken. bovendien kwam er nog wat bij. we moesten ook rekening houden met de langparkeerders in de kom en bij de burgemeester moest de weg wat breder en nog een weg naar de nieuwe bungalow van de wethouder en een verlichte klok op de toren, zei de pastoor, maar dat sloeg natuurliijk nergens op, het was geen surprise-avond. met een kop vol ellende en een nieuwe opdracht gingen we naar huis. och, zei ik, verhuizen daar hebben we geen tijd voor, laten we maar proberen er iets van te maken. ons nieuwe plan werd eenvoudig van opzet. ringbaantje, toevoerweggetjes en afbraak van het n.v.s.h. gebouw voor een parkeerterrein. zo, dat zou het wel halen, dachten we en schreven alvast en kwitantie. vanaf de ringbaan vergaten we bijna het asfaltpad naar de wethouder. op de situatieschets leek het net of die zei, met uitzondering van het huis van de wethouder staat ver in deze richting geen enkel huis, zelfs geen kot, laat staan een stad of dorp. de firma k&k paste juist
tussen de ring en de kom en had dus niks te kankeren. we stapelden de hele santemekraam bij elkaar, stapten op, belden aan, gingen in en zaten aan tafel. precies weet ik het niet meer. ongelooflijke knappe conceptie, geniale oplossing, hulde aan de grootmeesters, enorm ei van columbus, máár.... rèldekedèldekedèl en vertrouwen daarom dat u ons spoedig dit plan, maar dan in gewijzigde vorm, zult overleggen. thuis vroeg ik aan m'n broer, wat kakelde hij toch eigenlijk en hij had het over een ei. ja, zei m'n broer, de brandnetel wenst dat we alle straten in het dorp breder maken, maar niks afbreken, we mogen alleen iets afbreken als er niks staat. zo, dan kunnen we, zeg ik, de straten het best op hun kant leggen, met de rioleringen open aan de kant van de burgervader. niet gek, zei m'n broer, maar zo komen we niet verder, we moesten eerst maar eens wat gaan smikkelen en dan gaan pitten, de wijn blijft in de mond, het brood moet in de darmen, narsen is nodig, ik voel me zo uitgeknepen als de pier van verolme, ik moet wat denkstof verzamelen. 't wordt tijd, zeg ik, geloof ik, je begint te ratelen als een hond met een wasknijper aan zijn staart en je reutelt als een gezalfde, maar we laten ons niet kisten, ook al zal 't wel weer gezeik zijn, wat die schijterige knuppels straks weer zullen gaan zeggen. het beste ware een diepe stinkput te graven en daar dat zootje inkwakken. je kunt toch geen plannen maken voor doden, geen offers vragen aan burgers, een zeeëgel geen pak aanmeten. toch maken wij een plan. ons grote plan. we zullen laten zien dat, de mond verwijderd, de handen ingeblikt, wij zullen spreken tot dit klootjesvolk. we slijpen ons potlood en tekenen en krassen en
| |
| |
gummen en drinken cola tot we klaar zijn. we zijn klaar. we hebben het weer. we zullen ze overdonderen, het onmogelijke als mogelijk op tafel poten, bons met een klap. we zullen het hele dorp oppompen, opkrikken, plaatsen op een terp. we creëren een bergdorp met een dal en een top en een voet, een bezienswaardigheid voor het hele land, een kultureel kunst-monument, de hangende tuinen van ons zwitsdorp, een mont st.-michel in het mooi, een attractie voor skieënde artsen en onderwijzeressen, een dorpse openbaring in wereldformaat, een trotse engelenburcht, met in de terp snelwegen en treinen, bussen en metro. ja, dat is het, zeggen we tegen elkaar. ze hadden toch een beetje gelijk het wàs niet goed. we propten de papieren in ons diplomatenkistje, wipten een halve liter cider naar binnen, dat wil wel eens helpen en stapten lallend in de richting van het stadhuis. ze zaten alweer op ons te wachten als een stelletje zieke kikkers als de kikkerdokter arriveert. hier is 't dan, zei m'n broer, en nou geen gekloot meer, want we hebben het voor mekaargebokst, het wonder is geschied, overtuig u. van a tot z en van b tot y maakten we die strontlullen duidelijk wat er nu eigenlijk op papier stond. naderhand uitgesproken. ze keken ons, ge kunt 't geloven of niet, drie kwartier aan zonder een beweging of geluid te maken totdat er eindelijk één 'n scheet liet, blijkbaar zoveel als de houten hamer, want opeens brak het geweld los. anthousiast, antoesiast. ze waren niet meer te houden. ze kusten ons, er was er zelfs één, 't zal de krentenbakker wel geweest zijn met z'n magere latlijf-wijf, die me bij m'n kloten probeerde te vatten, zo wild begeesterd. we kregen pastoorswijn, frikandellen, geitekaas, alles wat maar naar binnen kan, aangeboden, terwijl de burgemeester niks anders zei als, knappe koppen, grote geesten, de gebroeders god. toen uiteindelijk de hele bende volgepropt was met prut en klare werd de financiele kant
onder de zatte ogen gezien. och, dat kwam wel goed. 'n staatslening hier, 'n rits obligaties daar en het vaticaan moest ook maar dokken, voor de kerk op de top. 't was er door. we kregen ieder een gietijzeren erepenning en nog een bussel worst en liepen naar huis. de volgende dag werden we uit ons bed getetterd door de dorpsmusici en wekenlang liep er een processie van wauwelende verslagleuteraars en idiote fotografen in hurkstand achter ons aan. we waren importanter dan heel hollywood bij elkaar en geld hadden we niet meer nodig. alles van teeveekleurentelefoon tot volautomatische poepdoos met reten-warme-water-was-en spuitinrichting werd ons cadeau gedaan. ons huis werd te klein. in één van de volgende stukjes gaan we misschien 'n nieuwe keet zetten voor ons eigen.
| |
4
onze centen waren op en we moesten wat gaan versieren. we lazen bijna alle kranten die er bij ons te krijgen zijn of er niet hier of daar wat gunstige leningen of 'n gemakkelijk baantje werd aangeboden. voor het eerste kwamen we niet in aanmerking omdat we geen vaste inkomsten als onderpand konden verstrekken en voor het andere niet omdat voor luie baantjes 'n hele inbreng van groot-kapitaal werd verlangd. 't zag er somber uit en er bleef dan ook maar één mogelijkheid over, gerechtvaardigd dus door beroerde omstandigheden buiten onze schuld, namelijk het toeëigenen van gelden die tóch maar ergens lagen te liggen, in het kort gezegd diefstal. na het bestuderen van enkele financiele tijdschriften, kwamen we tot de slotsom dat de boerenleenbank, in elk dorp de kerk van vandaag,
| |
| |
de gunstigste gegadigde was. we zouden niet overhaast te werk gaan. lekker in een luie stoel liggend bespraken we de mogelijkheden. transport onderbreken, tunnel graven, brandkluizen repareren, bankbediende worden, trouwen met de directeursdochter, vloerbedekkingen leggen, geldsorteermachines venten, verwarmingsketels plaatsen en zo nog wat foefjes meer. 't stond vast we zouden eerst wat geld in de zaak moeten steken. dat kon, omdat we voor dergelijke situaties nog altijd een kousje met poen in de kachel hadden liggen. we begonnen met ons een geschikte wagen aan te schaffen. omdat het in díe tijd voor een fatsoenlijke bankrover beneden zijn stand was in iets anders te rijden dan in een citroën d.s. besloten wij ook ons niet aan die mode te onttrekken, louter uit balsturigheid, hoewel er toch eigenlijk verschillende andere snelle merken ook in aanmerking kwamen. met die zweefslee slopen we naar het hoofdgebouw van de boerenleenbank om daar wat geld te beleggen. terwijl ik met een verborgen camera in één van m'n puntschoenen alle details noteerde door een druk met de grote teen, werd m'n broer vóórgerekend hoeveel rente hij over honderd gulden zou ontvangen als hij het in rekening courant deponeerde, voor twee jaar, of geblokkeerd voor vijf, waarop hij een hele bestelwagen folders over de balie kreeg toegeglimlacht. thuis ontwikkelden we de foto's en kwamen tot de ontdekking dat we nog maar aan de wieg van de welvaart stonden. was het niet verstandiger om zelf geld te maken. 'n kwak papier 'n pot inkt, 'n cliché en 'n mangel leek toch heel wat eenvoudiger. we moesten het ervaren. uit een colyvinyl tegel sneed ik secuur 'n model en ik deed het uitstekend. boerelul, zei m'n broer, toen ik hem het plaatje liet zien, je hebt een briefje gemaakt van vijftien, die bestaan helemaal nog niet. verrek daar had hij gelijk in. maar dat heeft wèl het voordeel, zeg ik dat we met de nummers niet in de knoei kunnen
komen, maar ik zal iets anders maken. toch had ik er al minder zin in. ik maakte er een van tien in linoleum omdat we niks anders meer hadden. ik was oververmoeid van het strakke turen drie dagen en nachten lang, ik stak wel drie keer in mijn duim of 't de botervloot was en ik vloekte bij elke gutssteek dat de motten er stijf van op tafel vielen. tegen de morgen viel ik bekaf op de divan en m'n broer zou met de productie beginnen. 's middags maakte hij me wakker. hé karel appel wordt 'ns wakker, de vernissage is begonnen. m'n broer had alle muren volgehangen met onze druksels, de kasten, het plafond, alles zat volgepunaisd. er zijn er geen twee hetzelfde, 't is een mooie tentoonstelling, d'r zitten prachtige plaatjes bij, misschien kun je er op de biennale van sao paolo de eerste prijs mee winnen, maar als bankpapier kun je net zo goed de w.c. rol in stukken knippen. hij had gelijk, 't was 'n flop, verloren tijd, 'n mooie hobby voor kunstschilders en we kwamen weer terug bij de boerenleenbank met grotere perspectieven. ik had het. we zouden eerst een enquete gaan houden in het bankgebouw. we plakten m'n broer 'n baard aan en ik fabriceerde van papiermaché 'n mooie levensechte hand, waarvan ik met opzet de pink had gehalveerd. we huurden een pak in de stad onder een schrijversnaam en gingen weer de boer op. 't lukte de directie om te lullen. nipo-onderzoek, gesteund door de werkgeversbond en een aanbeveling van de v.v.d. logen we met succes bij elkaar. we mochten het hele gebouw doorkruisen, we zamelden alle gegevens van de tijd van theedrinken, tot het systeem van de liften, de lichaamsbouw van de kluisbewaarder en het sex-appeal van de secretaressen in onze kop, we deelden sigaretten
| |
| |
en balpennen en sleutelhangers uit en ik liet overal goed m'n hand zien. thuis maakten we de balans op. het gebouw telde veertien verdiepingen. dat was trouwens aan de buitenkant ook wel te zien. het had drie kelders en in de middelste bevonden zich de kluizen met de aannemerswinsten, de a.o.w. en al het andere geld dat mensen te veel hebben. het plan werd opgesteld. m'n broer wisselde de baard voor een bril met een hazelip, waardoor hij ineens een heel betrouwbaar uiterlijk kreeg en hij werd aangenomen als permanent bank-detective, nadat we de echte eerst zogenaamd voor de grap een aanbeveling hadden laten tekenen, en zijn lieve vrouw vervolgens in amoureuze kwesties, waarbij de werkelijkheid ons een handje hielp, bij hem zó verdacht hadden gemaakt dat hij zijn deur niet meer uit wou en ontslag aanbood. we wreven in onze handen, de zaak begon als een hazedrolletje te rollen. mijn broer deed zijn uiterste best op de zaak. op een handige manier gaf hij iedereen gelijk, zó dat die dacht dat hij m'n broer ergens van overtuigd had en dus m'n broer wel aardig vond, deelde complimenten uit, zelfs aan de lelijke meisjes, toonde zich onderdanig aan de directie, kortom hij leek wel een aalmoezenier, waar niemand iets fouts van kon zeggen. op een zaterdagmorgen reed ik in de d.s. voor. ik hoefde gelukkig niks in de parkeermeter te stoppen, want die stond nog op een half uur en wandelde naar binnen. 't was, dat was ook onze opzet, hardstikke druk. ik ging in een leren fauteuil zitten, stak een sigaret op als teken dat mijn broer die boven over het balkon hing op z'n qui-vive moest zijn. ik doofde m'n sigaret en stak het peukje in mijn lucifersdoosje en ging in de rij staan bij loket nummero acht. toen ik aan de beurt was legde ik m'n linker madame-toussaud-hand op de toonbank en haalde mijn toneelpistool tevoorschijn. dat was nog eigendom geweest van de theaterclub in het patronaat, waar onze opa altijd de rol van de bekeerde boef kreeg toegewezen.
ik sis hem (de geldwinkelier) duidelijk maar op fluistertoon toe, geen paniek, geen gerotzooi, geef me alle kasgeld maar, maar netjes, anders pleur ik je in rafels. (op z'n jan cremers.) ik dacht eerst dat de schijtert ter plaatse zou bevriezen, 't leek wel een erectie op schoenen, toen gaf de klootzak me 'n hele schaal met vakjes vol dubbeltjes en centen en ik zag dat hij met één van zijn platvoeten op 'n knopje onder de geldaanrecht trapte. er begon een kermisbel te rinkelen en rode knipperlichten traden in werking en ik hoorde hoe de toegang, door een stalen zakkende deur als een brandsluis zoemend werd afgesloten. kalm blijven, kalm blijven, riep m'n broer luid vanaf het balkon en hij rende de trap af naar mij toe en pakte me in m'n kraag. zo, mannetje geef dat blaffertje maar aan de ome, we zijn hier wel met honderd mensen en je kunt er hooguit vijf van òmleggen de directeur kwam er aan. we hebben de held al te pakken zei m'n broer, de bleekscheet wou hier een collecte komen houden voor zichzelf, bel de politie maar over 'n half uur, want ik wil eerst persoonlijk een verhoor afnemen. met uw permissie doe ik dat beneden in de kluis, zodat het baasje hier niet weg kan fietsen en dan kunt u gerust dat angelus afzetten, het gordijn optrekken en verder gaan met centjes tellen. ik neem deze pinkenman wel voor mijn rekening en hij deed me 'n paar handboeien van plastic aan. door de lift gingen we naar beneden, alles liep volgens plan, goed zo broertje hou je maar taai. de wakers beneden moesten natuurlijk het neusje van de zalm weten en volgden ons de kluis in. en nou begin maar eens te zeggen hoe je heet manneke. jansen, 'n mooie naam, zo heet onze dokter ook en onze huisbaas en onze krantenbezorger en
| |
| |
onze melkboer en ik geloof dat m'n vrouw met d'r eigen naam óók zo heet, weet je niks beters. en dat wou hier nou zijn portemonnaie komen vullen, de klepbroeker, andermans veren opstrijken, arme spaardders oppeuzelen, nee jongetje en je kon toch best weten met je intellectuele expressie dat ze het geld hier netjes in een safe opbergen. ik stond gewoon verbaasd over de talenten van m'n broer. in de schouwburg had ik nog nooit zo'n kick gehad en ik begon hem bijna te knijpen. kijk, bietser, hier in kamertje één, liggen de dubbeltjes en daar de kwartjes en terwijl hij ons vóórging naar de volgende ruimte, en hier de papiertjes, voldoende om heel zuid-amerika mee te ontwikkelen, je mag er gerust eens naar kijken en daarginds de dure staafjes waar je heel het land mee zou kunnen voorzien van gouden tanden, kamertje drie. toen de hele achterlijke troep door de inspirerende woorden van mijn broer met trillende vingers over het goud begon te aaien, trok m'n broer me ineens als een sjaal het goudhol uit en we gooiden de zware deur dicht. we zochten een mooi koffertje uit, propten het barstensvol met briefjes van erasmus en rembrandt, wikkelden er een krant om en gingen met de lift weer naar boven, waar de directeur tevreden wat in de hal liep te drentelen. bij nader inzien lijkt 't me net zo eenvoudig, zei m'n broer tegen hem, als ik de notenkraker zèlf even naar het bureau breng, dat spaart u weer een telefoontje uit en bovendien kan ik dan meteen het bezwarende materiaal dat ik hier onder m'n arm draag, overgeven aan de bevoegde instanties. buitengewoon, zei de directeur, en gaf m'n broer 'n sigaartje. we stapten in de d.s. waar een bonnetje onder de wissers zat, want we waren door het gezwets van m'n broer, 'n minuut of wat op ons schema achtergeraakt. in onze huiskamer telden we de buit. die bedroeg afgerond op drie nullen zeven miljoen. daar zat wel een etentje aan, maar eerst moesten we alle sporen
uitwissen. ik deed m'n hand af en m'n broer zíjn attributen, de hand zetten we eerst in een teiltje water in de week en spoelden hem toen weg door het toilet. de rest verbrandden we. we liepen om de hoek van de straat, waar onze d.s. stond en reden er mee naar de stad. daar parkeerden we hem bij de oude kerk. we poetsten onze vingerafdrukken zorgvuldig weg en net toen ik uitstapte, smeet die hufter van een broer het portier van de wagen met zo'n geweld dicht dat de helft van mijn pink als een pick-up borrelworstje op straat viel. we waren de pineut. twee uur later werden m'n broer en ik, de pinkenman, in huis, gearresteerd.
| |
5
de lol die we samen hadden, als brave biechtvaders, is onbeschrijfelijk.
| |
6
vanaf nederhemert lieten we ons op ons vlot stroomafwaarts drijven over de afgedamde maas. hoewel wij daar zelf niet aan konden denken vanwege onze zieletoestand, was het echt vacantieweer. heldere lucht, lauwe zuidenwind. we dreven langs wijk, passeerden veen en namen de binnenbocht bij poederooien. omdat de reis nog lang kon duren, legden we onze uitrusting af, wikkelden die in zeildoek en gingen lekker languit op de koele ronde houten balken liggen zonnen. 't was m'n broer die het eerst, op de hoogte van andel, iets tussen het riet zag bewegen. hij maakte er mij op opmerkzaam; wij namen onze pijl en boog en bleven doodstil op het vlot liggen. het
| |
| |
riet werd uiteen geduwd en we zagen een grijze boomstam met daarop een afschuwelijke inboorling met een grote bolhoed woest onze richting in peddelen. in minder dan geen tijd(!) had ik m'n boog gespannen, de pijl snorde weg, recht in de zwaarbehaarde borstkas van de wildeman. die gaf 'n onbeheerste schreeuw, de peddelplank vloog met een boog het riet in en de man zelf, waarvan het lichaam mij deed denken aan bepaalde inwoners van belgië, zoals die beschreven staan in het reisboek van j. keizer, tuimelde lomp voorover in de plomp en bleef met één been uit het water de lucht in steken, waarbij het mij opviel dat de voet er precies zo uitzag als bij normale mensen. zonder verdere moeilijkheden dreven we verder langs rijswijk en aan de tegenovergestelde oever van woudrichem besloten we even te rusten. we roeiden naar de grasoever en legden het vlot vast aan een betonnen paddestoel, waar onder andere op stond, - slot loevestein, anderhalve kilometer, -. weet je, broer zei ik dat daar nog familie van ons woont, ome thieu, die in de bakelse bossen een jachtvergunning heeft. 'n goed idee. we gaan er naar toe en we laten ons lekker volduwen met haring en bommelerwaardse koeken, terwijl de minnestreel ons amoureuze songs toe toetert. we controleren nog even of ons vlot goed gecamoufleerd ligt en klimmen de hoogte op. helder stralend ligt het slot uitnodigend met neergelaten hefbrug vredig duttend in het water. op een van de torens hangt slap de vlag te slapen. jongen, jongen, wat zullen ze dáár op kijken. we zetten er stevig de pas in. hol klinken onze stappen op de houteren brug. zoef. hé, broer wat is dat, ze schieten. hé kaffers roep ik, we komen voor ome thieu, we zijn familie in de derde graad en we komen helemaal uit brabant. ik merk hoe de brug langzaam ratelend de lucht in wordt getrokken. rennen, broer, rennen, roep ik en we moeten wel een sprong van ruim drie meter maken om niet de kasteelpoort in te
worden gekwakt. ik zie dat m'n broer moeite heeft met het lopen en vlug trek ik hem achter één van de bronzen leeuwen bij de oprijlaan. en groeten aan ome thieu, horen we schaterend roepen over het land van maas en waal. ik trek de pijl, die m'n broer dwars door zijn bovenarm heeft gekregen, eruit, zuig de vuiligheid weg, rochel en spuug zoveel ik kan op de wond en bind er een zakdoek om. zullen we, zeg ik. we smijten een steen tegen één van de vensters als afleidingsmanoeuvre en zetten het op een lopen. bij het omkijken zie ik hoe een wind de vlag op het kasteel openvouwt en zie het wapen van de heer van drumt en zoelen en tielerwaard. die blijkbaar onze ome thieu te grazen heeft gehad. onderweg melken we een zwart-bonte in een zak van geiteblaas, draaien een barnevelder de nek om en zoeken en vinden ons vlot. we maken een vuurtje, roosteren de kip aan het spit en smikkelen er heerlijk van. m'n broer laat een boer en hangt het kippenhartje aan een touw om zijn hals, een oude gewoonte bij ons in brabant en ik de niertjes en we steken weer van wal. waar de afgedamde maas uitvloeit in de waal en boven-merwede gaat heten moeten we al onze krachten inspannen om in de juiste stroom terecht te komen, wat natuurlijk wel lukt. m'n broer is ondertussen weer helemaal de oude geworden, hij zwemt naast het vlot en slikt af en toe een van de vele vissen die er in het water ronddabben, naar binnen. als we in de buurt van gorkum komen zien we dat het daar groot feest is, de burgers lopen in feestkledij met toeters en lange neuzen. we enteren voor inlichtingen een ijverige visser die, achter zijn bootje van wilgetenen en vrouwehaar een fuik heeft ontworpen, waar elke dag, naar zijn
| |
| |
zeggen, hele scholen schelvis en bot in lopen. mijn vrouw en kroost doen niets anders, zegt hij, dan de hele week, dag in dag uit, op en neer crossen van hier naar de vishal en omgekeerd, octrooi aangevraagd. we zien z'n oudste dochter juist aan komen roeien, 'n dikke waggelkont met een kop als een boeremoes. we maken een praatje met de massa. ja, papa is handig, kijk maar, daar trekt weer een school de geldbuidel in en het is daarom dat wij ons geen tijd gunnen ons met relletjes en godsdiensttwisten bezig te houden zoals die nozems dáár en ze wijst naar het kadeplein. hoezo, schatje, zeggen we, valt daar wat te rotzooien, dan gaan we 'ns een kijkje nemen. we meren ons vlot aan de zuiderkade, vlak bij het v.v.v. kantoor, betalen de ligplaats en stappen naar het plein. jongen, jongen dat is me daar een feest. we wringen ons door de vechtende, drinkende, vretende, neukende, krijsende bende heen en komen bij een soort van verhoog, waar een stelletje galperts met een touw om de nek, we shall overcome staan te zingen. we klampen een kerel aan met een grote flaphoed en een kraag als een antieke onderzetter en vragen hem wat dat heeft te betekenen. o, dat zijn de martelaren van gorkum, legt hij uit. dat schoelje scheldt ons uit voor heidenen, houdt zich op met spaanse hoeren (en 't barst hier toch al van de druipers) stelt de paus boven oranje, loopt soms onbeschaamd rond in lange paarse jurken met kleine knoopjes, volgens mijn persoonlijke mening zijn het ook nog nichten, en ze willen ons nog leren bidden voor het eten ook. de vroede vaderen hebben daarom vanochtend besloten het tuig op te knopen en er een feestdag van te maken. 't wachten is nu op miss gorkum, die het lint moet doorknippen. jezus, daar is ze. 'n prachtige blonde meid stapte in een soort ochtendjas met slippen op het podium en kreeg de schaar van de beul aangereikt. we zagen nu dat het lint verbonden was met alle broeken van de slachtoffers. knip, zei de schaar en daar ritsten
alle gulpen open en wip, wip, wip, daar piepten de heren naar buiten. 'n prachtig gezicht. 't deed me denken aan de grote kapstok bij ons thuis in de bijkeuken. toen kwam er nog een dame bij die overal slagroom en jam opsmeerde. ik denk voor de wespen. verrek, antoon, zei één van de heiligen, waarschijnlijk de lolligste thuis, tegen zijn buurman, zó zou ik hem zelf wel lusten. het gepeupel was niet meer te houden. 't is wel geweest, zei de beul en hij haalde de hendel over. krak, daar braken de nekken. ik zag hoe er een mop slagroom op de lefkraag van onze sinjeur spatte, maar daarmee hield het ook op en hing alles slap naar beneden. gaan de heren er misschien mee eentje op vatten vroeg onze aanzegger en we lieten ons dat geen drie keer zeggen. via de schilderssteeg, waar we van jacob van der ulft nog een handtekening kregen, kwamen we achterom over de brandtrap in het gildehuis van de vissers. 't stonk er ontzettend naar vis, hoewel m'n broer achteraf betwijfelde of dat wel visgeur was, maar laat ik niet op de zinnen vooruit lopen. de voorzitter, een aardige man waaraan wij werden voorgesteld, vroeg van waar wij waren. wij zijn vluchtelingen, zeiden we uit het rijke roomse rijk, onze bezittingen zijn geconfisceerd, onze vrouwen verkracht en vervolgens gedoopt en onze kinderen verkocht aan handelslui uit limburg. omdat m'n broer toevallig besneden is, wilden ze hem vierendelen en offeren aan maria, maar we zagen kans een van die sinterklazen in een tabernakel op te sluiten, we legden van wierook een rookgordijn van kromvoort tot de pettelaar in den bosch en vonden onder de brug bij hedel 'n vlot waarop we naar hier zijn gevaren. gatvergielekes, zei de gildebaas, dat is nog
| |
| |
'ns 'n story, geef die jongens wat schiedamse pis om hun leed te vergeten. de gestolen miskelken werden vol jajum aangedragen. goddelijk water en hemelse spijzen floepten in ons lichaam. o, heilig gorinchem, poort van gelukzaligheid, tempel van genieting, salon van orgasme, kerk vol broeken-op-de-hakken, troon van geiligheid, kapel van kapotjes, zolder van gekreun en erecties, gelukkig hij die zacht daar streelt en de fitte meesters en meiden maar zingen van toen wij uit rotterdam vertrokken. laat in de morgen toen we met de hele bups in de tuin tussen het braaksel en ander viezigheid ontwaakten, vonden we de tijd gekomen om op te stappen. we zochten onze kleren bij elkaar, werden volgestopt met bijbels, flessen ouwe klare en broodjes tartaar en we kregen ook nog ieder een meid mee. maar die lieten we, nadat we ze 'n keer vlug genaaid hadden en een hand hadden gegeven, op de wal achter. 't was wèl geweest. we keken nog een keer om naar de bungelende lijken van het tiental martelaren dat daar in de mist hing te hangen en we kregen er bijna meelij mee. we zwaaiden gedag aan de ijverige visser sloegen rechtsaf het merwedekanaal in, draaiden voorbij arkel de linge stroomopwaarts op, langs kedichem, voorbij heukelom en kwamen bij leerdam, waar wel honderd luierende werkelozen stonden te kankeren en in het water te pissen. we roeiden uit alle macht, we hadden het niks op die mannen begrepen en terecht. nauwelijks kregen ze ons in de gaten of de helft, de andere helft kan niet zwemmen, concludeerde mijn broer, dook in de rivier en ploegde in onze richting. we hadden gauw onze maatregelen genomen. we lieten alle flessen jajum leeglopen, waarop het grootste gedeelte begon te slurpen en te slikken en we bang waren dat de hele linge leeg zou lopen, wat gelukkig toch meeviel. enkelen van de stoutmoedigsten, waarschijnlijk blauwe knoopdragers bereikten ons vlot. ik nam de zwaarste statenbijbel met koperen beslag en sloeg de grootste knul daarmee om zijn oren,
dat de hersens in de bomen hingen. m'n broer hakte hier en daar wat handjes af en gooide de vingers naar de brullende meute op de kade. stommeling, schold ik, zak, zie je niet dat je ze zó òpjuint. want de flikkers begonnen toen met glas te gooien. nou ben ik toch nooit een groot bewonderaar geweest van dat soort producten, maar zeker niet als de kinderen er mee gaan spelen. afgekeurde kandelaars en sierdingen vlogen ons om de oren. vrouwtje fortuna was ons gunstig gestemd, we werden niet geraakt en door het zinken van zoveel lichamen en glaswerk steeg het water en veranderde de stroom van richting. we dreven verder langs asperen, draaiden ons dol door een hoop meanders tot in de buurt van beesd, waar een storm opstak. de lucht in het noorden was zo helder als reclamewas, we zagen de dom van utrecht en anton geesink in zijn tuintje staan te harken, maar in het zuid-westen zo zwart als pek. als overkokende melk kwam een bruisende sissende vloedgolf ons achterop. knijp je ogen maar dicht broer, zei ik, dat wordt menens. als we er het levend afbrengen word ik weer katholiek en ga ik 'n weesgegroetje bidden voor de lieve vrouw in den bosch. lieve mensen wat we dààr meemaakten. het vlot werd onder ons weggeslagen, de éne keer zat m'n broer wel honderd meter hoger dan ik, de andere keer balanceerde ikzelf op 'n schuimtop zo hoog als de euromast. geef een hand, schreeuwt mijn broer in het voorbijschieten. 't lukt al schiet mijn arm wel helemaal uit de verhouding. uit de lucht komt een zuigslurf geslingerd en ons vlot verdwijnt voor onze ogen als inkomsten naar de ontvanger, foetsie, weg. in de buurt van den deil worden
| |
| |
wij ook opgenomen en bij geldermalsen op het land, geradbraakt, neergekletst. na een paar dagen worden we door een eenvoudige landbouwer gevonden, die onze kwetsuren verzorgt. hij geeft ons eten en drinken en zet ons op de trein naar 's hertogenbosch. beloofd is beloofd, zegt m'n broer.
| |
7
in parijs maakten wij deel uit van het vaste leger van beroepsdemonstranten. plaats van samenkomst, een cafeetje in de rue rollin, zijstraat van de rue monge, bij de boulevard st. germain (vijfde arr.). we hadden daar weinig last van duitse en amerikaanse toeristen die ons met onze baarden en lange haren ijverig begonnen te filmen en vroegen of we ingelijste tekeningen verkochten. jean-claude was de organisator. terwijl wij 's morgens de krant lazen en 'n café-crême slurpten, belde hij de verenigingen, organisaties, stichtingen, vakbonden, instituten, instellingen en alle mogelijke andere clubs, die onze ervaren medewerking verzochten. natuurlijk waren er ook die niet van ons bestaan afwisten, maar in de krant lazen we dat dan meestal wel en namen we zelf contact op met de initiatiefnemers en kwamen vrijwel altijd tot een accoord. veel verdienden we niet in ons beroep, maar we konden er toch mee rond komen. we voelden ons vrij en in de zomermaanden gingen we met onze groep naar touquet-le-plage, waar we soms ook nog wel een snabbeltje hadden, goed om in vorm te blijven. we hadden onze koffie uit en jean-claude gaf ons zijn orders. 't program van vandaag behelsde 'n demonstratie van de studenten van de akademie des arts decoratifs tegen de benoeming van drie nieuwe leerkrachten, die ongeschikt als professoren, uit de akademie des beaux arts waren geschopt. de studenten van de academie des arts deco voelden zich vanzelf zwaar beledigd en waren vastbesloten zolang te demonstreren tegen het bestuur van de academie des arts deco, waarvan de meeste bestuursleden ook zitting hadden in het bestuur van de academie des beaux arts, tot er drie andere, en niet afgedankte professoren zouden worden benoemd. de leuzen die we moesten roepen waren één, ‘het bestuur op de helling’, twee, ‘geen afleggertjes’, drie, ‘weg met bifot, szmaterling en grandpomme.’ de drie professoren. de spandoeken zouden binnen 'n
uur gebracht worden. wat dáár op stond wist jean-claude ook niet, maar dat zou wel goed zitten. het ging ons trouwens niet aan. we bemoeiden ons nooit met de ethische strekkingen van onze opdrachten, in de wetenschap, dat, als we ons dáár in gingen verdiepen er waarschijnlijk geen tijd meer zou overschieten ons met het demonstreren bezig te houden en dus de kost te verdienen. met de politie had jean-claude ook contact opgenomen en de route uitgestippeld. vanaf de academie des arts deco in de rue d'ulm, waar de studenten om half twee, dus ná de allergrootste drukte van de middaguren, ons zouden opwachten, zouden we trekken rechts om het pantheon heen over de place du pantheon, vervolgens rue cujas, de boulevard st. michel oversteken in looppas, de rue vaugirard in, rechtsaf in de rue tournon en linksaf rue jacob, waar we dan zouden halt houden bij de academie des beaux arts en zingen en roepen, een commissie uit de studenten zou daar aan het bestuur, dat daar ook zijn zetel had, een protestnota overhandigen, vervolgens zouden we ons verspreiden en kon ieder zijns weegs gaan. de verdienste zou, minus administratiekosten en dergelijke, zevenentwintig en een halve nouveaux francs bedragen. we verklaarden ons bereid, trok- | |
| |
ken onze speciale demonstratiekleding aan d.w.z. afgekeurde of verstikte jurken en costuums, we gebruikten een eenvoudig dineetje en gingen in kleine groepjes naar de academie, we werden voorgesteld aan de initiatiefnemers, rookten een sigaretje met de politie en wachtten op het fluitsignaal van de inspecteur, die met een praatapparaat voorop zou rijden in een zwarte jeep, geflankeerd door een motorbrigade van een man of tien. exact om half twee kwam, na het fluitje, de stoet in beweging. m'n broer en ik waren ingedeeld ongeveer in het midden. we droegen samen een spandoek met erop, geen deco-kunst-crematie, en riepen af en toe een leuze, maar nog niet van harte, de stemming zat er nog niet in. bij het
pantheon, waar de zon heerlijk scheen, werden de studenten wat luidruchtiger en begonnen de marseillaise en andere strijdliederen te kwelen. 't werd al wat beter. er stond bijna geen wind en we hadden dus geen of weinig last van ons spandoek. dat hadden we wel 'ns anders meegemaakt. sommige gekken maakten die dingen soms van hardboard of triplex, zodat je je het apenzuur sjouwde en je blij was als de politie of het zich vervelende en geprovoceerde publiek het uit je handen sloeg en het in stukken trapte. in de rue cujas gooiden studenten in de rechten zo maar voor de grap wat appelklokhuizen en lege balpennen naar beneden. de hele zaak begon te loeien en opgewekt trokken we verder. bij de boulevard st. michel deden we ons best. daar was publiek. we schreeuwden ons schor. 't barstte er van de politie die ons aanspoorde door te lopen. het verkeer op de grote boulevards kent geen geduld. gelukkig dat we deze keer niet aan het einde liepen, want dat had altijd het meest te verduren. rue de vaugirard werden we ingepropt. nee, broer, dat moet zo niet. ze houden de boel vóór tegen. dat is altijd hetzelfde liedje. ze willen altijd maar op die boulevards blijven rotzooien. en dat mag niet, dat kun je niet doen. je maakt een afspraak met de politie en daar heb je je aan te houden, niet. wij weten het onderhand wel hoe het moet. wij hebben gelopen voor aftrek van boeren, voor veilige taxichauffeurs, afbraak van de hallen, omlegging van de seine, bebouwing van het bois de boulogne, verplaatsing van de eiffeltoren naar het île st. louis, het beschilderen van de notre dame, het opblazen van portugal, secularisatie van de hoeren, lief zijn voor duitsland en krupp, dank brengen aan amerika of china, salariëring van de clochards, het decoreren van toeristen en ook het droogleggen van de seine, zodat er meer paartjes en paarden zouden kunnen wandelen en voor het creëren van een nieuw amsterdam, door de seine aan te sluiten op de metrotunnels, maar
de meeste demonstraties waren uiteraard ergens tégen. we sjouwen door en komen in de rue de seine. zie je dat, zegt m'n broer, weer een fout, groentemarkt. heremetijt, daar begint het spul. de spruitjes vliegen de lucht in. wat eerst een plaatje leek uit marie-claire wordt nu een moesdruk van picasso. zelf heb ik een tijdje in de hallen gewerkt en ik weet dan ook waar de prut uit is samengesteld. doperwtjes, bananen, schorseneren, andijvie, appelsienen, witlof, selderij, en bieslook, chalotten en zure bommen, spinazie, vijgen en worteltjes, thijm en frambozen, perziken en peterselie, artisjokken en pruimen, druiven en aardappelen, kapucijners en aardbeien, hazelnoten en kruisbessen, abrikozen en spekbonen, kersen en postelein, knoflook en veldsla, radijsjes en chinese kool, pofmais en rabarber, meloen en st. janslook, bieten en kroten, paprika's en penen, peulen en peren, prei en salie, aubergines en asperges, bosbramen en champignons, boere- en kappertjes kool, de hele groentewinkel
| |
| |
vliegt de lucht in. boven uit de ramen proberen de bewoners er wat van te profiteren, maar lang duurt 't niet, zwarte bussen vol zwartgekeepte mannen met zwarte knuppels wringen zich tussen ons door, de slag gaat beginnen. zelf kan ik niet tegen geweld en m'n broer evenmin, dus wil ik dat ook niet in kleuren en geuren te boek stellen. wij hebben er een hekel aan. aan al dat gesla en geknuppel en wij snappen ook niet waarom ze bijvoorbeeld nu auto's omgooien en verkeersborden uit de grond trekken, de straatstenen opbreken, en ruiten ingooien, de politie met tomaten en stenen bekogelen, de ventkarretjes kapotslaan, de brievenbussen in brand steken, de voorbijgangers bespuwen, vieze woorden roepen, belletje trekken, deuren bekrassen, fietsen vernielen en al die geintjes meer. nee, daar houden we niet van. zoals ik al zei, 't duurt niet lang we worden netjes de rue jacob ingeslagen. m'n broer krijgt 'n bult op zijn hersens en ik een trap onder mijn hol. zo, dat is dat, zeggen we tegen elkaar, 't einde nadert, der mohr kann gehen. de delegatie perst zich door de hekken de trappen op naar de ingang van het kunstgebouw. een of andere haring in sjaket, neemt de papieren in ontvangst en het is volbracht, dat hadden we tenminste gedacht. uit de rue bonaparte komen de studenten van de beaux arts. mens dat wordt overwerk, de hel wordt geopend, 'n heidens lawaai breekt los, de grond beeft, de bomen schudden, de huizen trillen, de luiken scheuren en ik wordt opgenomen, m'n voeten van de grond, een grote, kolkende deinende, zwetende, elleboogduwende massa, op hun handen zullen zij u dragen, vertrouwend op de vleugels van de jeugd, zing overmoedig de hoop, trap niet au op m'n tenen, omhoog sammie, in de zachte blauwe luchten zoenen de wolken elkaar, de longen leeg en gezuiverd, kom mijn beminde, duw niet zo, de adem verflauwt of het hijgende hoofd, wie zal nog liefhebben mijn broer, mijn broer zwevend verder en zonder aandacht voor hem, voor mij, voor hij, voor ik. de
afstand die ik zo aflegde was groot. op de place st. michel, kwam ik weer op mijn voeten terecht. er is lucht en vrijheid, hoewel het nog bizonder druk is. ik klim in een lantaarn en zie m'n broer aan de overkant rustig ritten op het terrasje van de boule d'or. hemelhoogjuichend glij ik langs de paal naar beneden, storm het plein over, omarm hem en ga naast hem zitten, garcon deux demi-s. broer, zegt m'n broer, voor mij is 't de laatste keer geweest, als we 'ns voor onszelf begonnen, hier worden we niet oud bij en terwijl hij de tomatenpuree van zijn jasje wipt, morgen gaan we als het tenminste niet regent, 'n demonstratie houden tegen het houden van demonstraties. 'n paar studentenjongens en meisjes klimmen de fontein in van de heilige michael en plassen en plenzen vrolijk als mussen rond. de politie gluurt nieuwsgierig maar kalm, befehl ist befehl, door de raampjes van de bussen naar een jongen, die zich spiernaakt uitkleedt en boven op het hoofd van michael klautert. hij staat en spreidt de armen. het publiek klapt de politie lacht, ik neem een slok bier en zeg, afgesproken en dan gauw weer naar Brabant.
| |
8
het kasteel dat wij bewonen is niet ons eigendom. door monumentenzorg zijn wij enkele jaren geleden als conservators of huisbewaarders als u wilt, aangesteld vanwege de zeer kostbare schatten die het bevat. aan meubilair, schilderijen en andere kunstdingen. het kasteel zelf is, met uitzondering van de donjon-toren uit vijftienhonderd, acht- | |
| |
tiende eeuws, waarvan wij het benedenachtergedeelte, vroeger voor het personeel, mogen bewonen. bezoekers, als die zich melden, werden wij geacht binnen te laten en rond te leiden voor een bedrag van vijfendertig centen, er op lettend dat ze de boel niet besmeurden of beschadigden. werden wij geacht, inderdaad, want niets viel ons zo tegen als dat. na enkele maanden haalden wij het v.v.v. bordje bij de beukenlaan weg en behandelden wij de bezoekers niet al te vriendelijk en naar onze mening terecht. de meeste bezoekers kwamen uitsluitend een kijkje nemen uit verveling, er waren jongelui die nergens af konden blijven, in alle kasten en hoekjes kropen, overal hun namen in sneden, jonge paartjes, die zich binnen de zware muren veilig voelden voor hun schoonouders en flauw giechelden bij het hemelbed en één keer er zelfs in gingen liggen en verder nog een man van middelbare leeftijd, die steevast elke vrijdag van 's morgens tien tot 's middags vier zijn vaste visite maakte, zonder een woord te zeggen, zonder ons te bedanken. we noemden hem meneer alpino onder elkaar vanwege zijn pet. hem hoefden we, ná zijn eerste bezoek gelukkig niet meer rond te leiden of te begeleiden. door allerlei handige zetten, zoals het verbreken van het schelkoord, het afsluiten van het hek, het z.g.n. per abuis vergeten neer te laten van de toegangsbrug en het storten van huisvuil bij de ingang, zodat de zaak onbewoond leek, waren wij er na jaren in geslaagd, geleidelijk aan, alle bezoekers behalve mijnheer alpino te weren. uiteindelijk waren wij verantwoordelijk voor het voortbestaan van de nagelaten adelijke sfeer en
wij wilden onze taak serieuzer opnemen dan de meeste van onze collegae. om alles beter in de gaten te houden, breidden we onze woonvertrekken uit, eerst tot de benedenverdieping, maar later gingen we ook de andere zalen en kamers gebruiken. de enige binding met de buitenwereld die we nog in tact wensten te houden was de telefoon. per giro ontvingen we onze toelage en per giro betaalden wij ook de huisleveranciers, die ons de bestellingen afleverden door ze in het tuiniershuisje te plaatsen. men kon over ons tevreden zijn. de kledingstukken haalden wij uit de dekenkisten en behoedden ze voor motten en verstikking door ze zelf te dragen. op een vrijdag, nadat we om vijf voor tien de brug hadden neergelaten en mijnheer alpino hadden binnen gelaten en kortaf toegeknikt, ging de telefoon. u spreekt met jonkheer de groot, inspecteur van monumentenzorg. kunt u mij hedenmiddag ontvangen. juist. graag. dan zie ik u vanmiddag. goede dag. ik roep m'n broer. broeder, zeg ik, we krijgen hoog bezoek vanmiddag, inspectie van monumentenzorg. wist gij dat dat heerschap van adel is. hij is jonkheer. bijlo, neen, zegt mijn broer, laten we ons kleden zodanig dat we onze gast een passende ontvangst kunnen bereiden. we nuttigen onze erwtensoep, ruimen alles op van de kelders tot de torenkamers en tooien ons in de elegantste gewaden. ik knoop het schellekoord tijdelijk aaneen, zet de luiken open en vast, verschoon ons hemelbed, plaats een zilveren karaf met sherry op het chinese tafeltje bij het open vuur in de oosterse kamer en m'n broer doet de afwas en legt de boeken klaar. om half één galmt de bel. mijn broer opent de deuren. wees welkom jonkheer de groot, in onze nederige veste. broeder wees zo vriendelijk de mantel van de sinjeur in ontvangst te nemen. de groot, zegt de man, hoe maakt u het. ik hang de jas van de man, waar het lusje van is gebroken, over de grillige knop van een staf in de hand van een arm van een bronzen juffrouw van een groep van drie beelden van de
trap naar de eerste verdieping, louter uit zenuwen.
| |
| |
mijn broer fronst de wenkbrauwen. och vergeef mij, zeg ik, dat ik zo onnadenkend heb gehandeld, heeft u bezwaar als ik uw kledingstuk hier over de stoel hang. niet in het minst, zegt de jonkheer, en volgt ons glimlachend naar het oosters vertrek. het is voor het eerst dat wij het genoegen hebben 'n adellijk persoon binnen deze muren te mogen verwelkomen. gebruikt gij sherry. mag ik eerst even de boeken inzien. fijn, dank u. netjes verzorgd, ik sta wel versteld over de bijzonder lage recettes, mijne heren, bijzonder laag, uitzonderlijk weinig, practisch gesproken niets, maar het klopt. ja, het is in orde. netjes maar weinig en wilt u me even rondleiden. ja, nu meteen maar, gebeurd is gebeurd, zeg ik altijd maar, gaat u vóór, ja de heren zien er leuk uit, geweldig. hij neemt uit zijn actetas een map met lijsten en maakt in alle vertrekken, nauwkeurig speurend, 'n aantal notities. in ons slaapvertrek zit in de zonnekoningsstoel mijnheer alpino met op zijn knieën een boterhammentrommeltje, rustig te kauwen. zijn alpino ligt op het hemelbed. de groot groet en noteert en we gaan weer verder. dat is een vast bezoeker, die snoeshaan, fluistert mijn broer, komt elke week, ik veronderstel dat hij ergens studie van maakt. wie weet, bromt jonker de groot, je zit hier beter dan buiten. we gaan naar beneden en drinken onze sherry. tja, zegt de groot, dan moeten we nu maar spijkers met koppen slaan. zó gaat het niet langer. er moet iets aan het dak gebeuren, daar had u voor kunnen zorgen, de goten moeten nagekeken, het houtwerk geschilderd, de hekken gemenied en geteerd en de recettes, mijn heren, jonge, jonge, wat weinig. mijn broer schenkt nog eens in. er staat ons wat te gebeuren. ik nip aan de kristallen roemer en zeg, bestaat de mogelijkheid, hoogwelgeboren heer, dat uwe opvattingen zouden afwijken van de onze en dat, in dat geval, u als eigenaar een andere wijze van beheer wenst te zien, en mijn hart klopt en ik nip nog een keer.
holala, zegt hij, ik was nog niet uitgesproken, heren. ik heb ook geconstateerd dat u op voortreffelijke wijze het interieur hebt verzorgd. de buitenkant laten we wel opknappen, maak u daarover geen zorgen. volgens mijn gegevens ontbreekt er niets aan de inventaris, hoewel ik u toch wel wil aanraden dat mannetje boven niet meer binnen te laten en ik wil nog verder gaan, uit naam van de eigenaar, baron van simpel tot simpelst, waarvan wij slechts de zaakwaarnemers zijn, u op te dragen, dit kasteel geheel naar uw inzichten, die naar mij gebleken nauwelijks te verbeteren zijn, te beheren en te bewaren voor het nageslacht en stel u voor, de heren zullen het ongetwijfeld met mij eens zijn, de poorten voorgoed voor bezoekers te sluiten. die paar kwartjes kunnen we echt wel missen en het v.v.v. hoeft in haar folders ook jaarlijks de prijs niet meer te verhogen. de heren willen me verontschuldigen dat ik graag om zes uur weer bij moeder de vrouw wil zijn. dag heren. terwijl wij de deuren weer achter hem willen sluiten, daalt juist mijnheer alpino de trap af. het spijt ons zeer mijnheer, zeggen wij, het kasteel is vanaf heden voor bezoekers gesloten. wilt u zo vriendelijk zijn het gebouw te verlaten. hij knikt, snuit zijn neus en loopt de deur uit, de trappen af, de beukenlaan door en het hek uit. mijn broer en ik schudden elkaar de hand. toen we 's avonds naar bed gingen, vonden we daar de alpino. op het binnenbandje stond niet (in gouden letters geborduurd) baron van simpel tot simpelst, maar doodgewoon: alpino.
| |
9
krachtig en slap, ruw en glad, sadis- | |
| |
tisch en exhibitionistisch, fel en zoet, snel en traag, meegaand en stug, lui en hartstochtelijk, onbetrouwbaar en fideel, duur en goedkoop, dat ben je zelf op wielen, zei m'n broer. een vrouw is een kameraad, een hond een goede vriend, maar een auto is je evenbeeld. als ik moet janken dan zet ik me achter het stuur, als ik wil lachen dan zet ik me achter het stuur, als ik woest ben, als ik heet ben, als ik alles kapot wil schuppen, als ik voel dat ik doodga en als ik ergens naar toe moet. broer wat prijs ik me gelukkig dat ik monteur ben. want een auto die stilstaat is een vragende jongen, een bedelende oom, een wachtende maagd en wij zijn de heilbrengers, de gangmakers, de katalysators, de wind in de zeilen, het water in de kraan, de olie in de kachel, de zon in het veldbed. je moet niet zo doorzagen, zeg ik, ik vroeg je alleen maar wat je van dit partijtje kneusjes vindt. gemiddeld 100 per wrak. kom eens kijken hier heb ik een wagentje. nondedju, ga er eens inzitten. als ik dat aan de gang krijg is ie van mij. dat wordt mijn stalpaard of stokpaard, mijn tijdelijk levensdoel. ho, ho, zegt mijn broer, prut dat is het. kijk hier, die balken, die spatborden, die bumpers, dat kofferdeksel, een bonk roest, de banden zo glad als paling, los stuur, zie je niet dat de versnellingsbak foetsie is, het blok is gescheurd, jongen je bent ziek. hoe kom je hier aan en bij. Je moet naar de veearts. wacht even, zeg ik, ik zal het je zeggen. ik wil dit geval vóór in de tuin zetten en het vol gooien met onderdelen. broer zeg ja, zeg dat je het leuk vindt, geef dit beestje een kans als blijk van waardering aan ons mooie vak. toen ik klein was wilde ik altijd al een monument oprichten, maar ik wist behalve voor mezelf nooit voor wie of wat. ik plaatste een paal achter op de mesthoop, ik ging er zelf bovenop zitten en dan riep ik, kijk hier zit god, de grote god van de mesthoop en dan viel het hele zootje altijd om en
lag ik tussen de roze wormen. en jij zelf toch ook, ik zag jou zelf boven op de nok van het dak staan schreeuwen met tranen in je ogen, ik breng u het heil en de verlossing en ik bracht jou het verband voor jouw verstuikte enkel. toe broer, deze ene keer, wij zullen vergaan, oplossen als een kleuterplasje in de noordzee, gun dit karretje het eeuwige leven en we spuiten de hele zaak in met vloeibare plastic. allee dan, we zouden het anders nog best kunnen verkopen, zegt m'n broer, maar om jou en plezier te doen (dank je wel). ik plaatste de auto mooi midden op het gazon. als er nog echte broers zijn dan zijn wij dat. en ik sjouw met schroeven en ventilatoren, met bougies en kleppen tot het hele geval vol zit. de stadslichten heb ik aangesloten, ik plaats een nieuwe accu in de neus en spuit het geheel onder een stevige laag. 's avonds knielen mijn broer en ik neer op het gazon en bidden, o, gladde onschuldige die het licht en het duister doorkruist, die voor ons en voor onze kinderen in blijdschap en droefheid, in eenzaamheid en gemeenschap ons leidt naar het wondere einde, o zoete onschuldige, lieve dader, die de kleinen en de groten tot u laat komen, wees onze toeverlaat, wij danken u trouwe middelaar voor al uw weldaden, behoed ons voor angstige slippertjes, wij danken en eren u, wees ons genadig.
wij hebben veel klanten, wij liggen samen onder en opel, geef me de plakband eens aan. ik duw wat kauwgom in het lek van de remleiding en doe er plakband en 'n touwtje omheen. volk, roept er iemand. m'n broer kruipt onder de auto uit. u zoekt 'n wagentje mevrouw, 'n tweede wagentje, niet te duur voor de boodschappen en de kinderen, juist ja, nou dan heb ik hier nog iets voor u, 1200 gulden met extra schokbrekers, van de eerste eigenaar,
| |
| |
ruim zicht, bermlampen, achteruitrijlamp, verbruik gemiddeld een op elf, ja in de stad natuurlijk wat meer, nee garantie mogen we alleen boven de 2500 geven, afspraak met de bovag. gaat u er gerust 'ns in zitten. 't portier piept een beetje, broer geef me de spuit 'ns aan. start u maar, 't gaat niet, wacht ik zal 't 'ns doen, hij heeft een heel tijdje stil gestaan, natuurlijk, u hebt hem waarschijnlijk verzopen mevrouw, maar dat geeft niet, even pompen, voorzichtig, ja daar loopt ie. rij gerust en blokje mevrouw. mevrouw rijdt weg, weg, een grote rookwolk hangt op het terrein. als 't wat wordt, broer, gaan we samen naar de schilderijenveiling. de auto komt weer het grind op gereden. vanonder de auto zie ik mevrouws pootjes uitstappen. ik neem hem, zegt ze, als het tenminste niets is met het stuur, 't is net of hij een beetje over de weg zwiebert. dat lijkt maar zo, zegt m'n broer, daar moet u aan wennen, 't is waarschijnlijk de eerste keer dat u voorwielaandrijving hebt. in het kantoortje wordt afgerekend.
het veilinggebouw is een oude verbouwde villa, we vragen een catalogus en nemen plaats. er zit ruw geschat vijftig man en boven de tafel van de veilingmeester hangt een bordje, uitsluitend tegen contante betaling. de schilderijen worden aangedragen, op een ezel gezet, de meester leest uit zijn bescheiden, portret van een dame, schilder kilsman, zeer bekend 1935 inzet 500 gulden, 550 die meneer daar, 600 daar, 700, 750, wie meer dan 750, die mevrouw daar, daar die meneer met die rode das 850, 900 daar die meneer, niemand meer dan 900, mooi portretje niemand meer, verkocht, pats. nog niet met de dame er bij, zeg ik tegen m'n broer, kilsman nooit van gehoord, er komt nog meer van kilsman, grote minitieus gelikte stukken inzet 800 en 'n liggend naakt, niks voor ons 1250. daar krijg je bij ons een heel aardig wagentje voor. de aanwezige kapitalistjes pikken elkaar vriendelijk lachend als kippen de kunstkorrels weg. u moet niet denken dat wij hier voor niks komen, let op. 3 vuile bruine paneeltjes totaal 450, 2 lijsten met inhoud 75, 4 gekrakeleerde stukken beschilderd linnen 250, 2 tekeningen van rembrandt, de mensen lachen, dat kan niet de echte zijn, 15 gulden, dat is allemaal voor ons. ons geld is op, een mondriaan van 400 gulden moeten we laten schieten. we betalen en nemen onze aanwinsten mee naar huis, we zetten thee en drinken hem achter het huis.
in onze werkplaats leggen we de doeken en panelen voorzichtig op de grond en maken ze schoon met watjes gedrenkt in alcohol. het resultaat is wat we hadden verwacht. 2 bouchers, 1 titiaan, 3 adriaan brouwers en 3 olieverfschetsen van rubens. vanuit den haag komen ze kijken. hebt u geen papieren, dan zijn ze niet echt. we willen ze overnemen voor 1000 piek. nou goed dan zeggen wij, we trekken het kortste eind, maar we hebben de kosten er toch uit. nee, kunst dat is niets voor ons. oplichterij.
(de volgende dag is het feest. we steken de vlag uit en rijden in een oranje auto de stad in. tot vanavond of morgen zeggen we tegen elkaar. we hossen in grote rijen door de straten, hijsen bier, slaan de meiden op hun billen, gaan over op cognac, zingen lallende smartlappen, raken bijna verloofd en rijden strontzat zig-zaggend tussen de trottoirbanden door naar huis. lang leve de prinses.)
de dag daarop is het weer feest. mijn broer is jarig. we nodigen het hele dorp uit voor een tuinfeest. midden in onze tuin spelen op het gras de kleintjes met chocoladebeestjes, lange vingers en rammelaars (zie plattegrond), daaromheen zitten (behalve aan een zijde = b.a.e.z.) de kleuters aan lage
| |
| |
speeltafeltjes, zij hebben bergen snoep, grote glazen limonade en ranja, daaromheen zitten, (b.a.e.z.) de grotere kinderen met priklimonade en ijstaart, daaromheen (b.a.e.z.) de tieners met cola en chips, daaromheen (b.a.e.z.) de huwbaren (ze hoeven van ons niet te trouwen hoor) met bier en longdrinks en pinda's en daaromheen (b.a.e.z.) de zgn. volwassenen, met zoutjes en sterke drank. de oude van dagen zitten aan de zijde, waar niemand zat. en drinken naar keuze of potentie en zij zingen het refrein, mummelend vieren wij feest, voor ons is het mummelend mooi geweest, ja, ja.
(onvoltooid)
volw. reldeldeldel, wij vinden het wel, hupsakee, want hadden wij het nog niet gevonden, dan zorgden we dat we 't vinden konden, hupsakee zing met ons mee, hoempapa, hoempapa, hoempapa. (refrein)
huwb. wij willen breien en vrijen, trouwen en huisje bouwen, fiedeldie, fiedeldom, fiedeldei. (refrein)
tien. love me darling, I am so blue, love me sweetheart do, o, do, jè jè jè jè. (refrein)
grot. ik schiet hem en hij schiet mij, ridder roelant sta ons bij, pauw, pauw, pauw. (refrein)
kleu. voor de schaapjes op de hei en de koetjes in de wei en het paardje trommen wij, rom bom bom.
zuig. wè, bah, brr, frr, pss, fl, trrr. (doen niet samen)
opa gaat vertellen roepen ze tegen elkaar. stukken onbegrijpelijke klank dwarrelen even omhoog en vallen artistiek tussen de kruipende babies.
| |
10
ons reclamebureau was gevestigd op de bovenste etage van een nieuw kantoorgebouw. huur 244.000 gulden per jaar, maar dat kon er bij ons wel af. dat kon er bij ons heel goed af, want we hadden geen personeel. niet nodig. d.w.z. de telefonistes, typistes, tekenaars en ontwerpers enz. hadden we door automaten en computers vervangen. en het enige wat wij voornamelijk te doen hadden was er voor te zorgen dat wij de apparaten de baas bleven. daarom ook hadden we ze gevoed met onderdanigheidsgegevens, sentimentele familieaffaires, een eigen c.a.o. en natuurlijk een numerus clausus (wat er in staat doet hier nu niet ter zake.) och, alles ging uitstekend, er viel niets te klagen, opdrachten bij de vleet. onze nieuwste opdracht kwam van een groot
| |
| |
meubelconcern uit het midden des lands. 'n grote opdracht. we moesten een markt zoeken voor een nieuw meubelstuk. 't moest origineel zijn, gerust duur, kortom zij wisten eigenlijk niks of hoe of wat, wij moesten maar iets zien te bedenken. de fabriek zou fabriceren. we gooiden de gegevens van al onze marktonderzoeken plus alle mogelijke gegevens over meubels op een hoop en propten die in een computer, staken een sigaar op en vingen het resultaat netjes in tweevoud op in een zilveren bakje. we lazen,
product-stoel
naam van het product-skanbluemasterseat
materiaal-grenenhout de luxe, niet in het oog vallende gedeelten kunststof p.v.c., lijm-koudwaterlijm
kleur-kussentje rose, overige gedeelte licht grijs
prijs-67.000 exclusief kussentje en antislipdoppen.
daaronder stond een werktekening afgebeeld. verder stond er ook nog een verklaring van het een en ander. skan. (dinavisch) en seat is wel duidelijk. blue is wat melancholiek en er gaat in feite ook vaak iets droefs uit van iemand die gewoon zo maar voor even veel in een stoel zit. master is het onderbewuste de titel van ieder, die het nog niet is, die het nog niet heeft. angelsaksisch omdat er verkocht moet worden. de afkorting p.v.c. wekt altijd wel vertrouwen (c.v.p.) en degelijkheid. rose is het sexy slippertje en grijs de uiting van beschaving, zelfbeheersing en de afkeer van bloed in de buurt. mijnheer verbiest (zo noemden wij computer T X 11.723 PPP) raadde ons aan een grootscheepse reclamecampagne te voeren door middel van speldjes, hangers, pennen, dassen, folders, reproducties, animeermeisjes, affiches, fancy-fairs, vliegers, strand en lucht-attracties, uitstapjes, maar vooral via radio en teevee. hij zei ook nog dat ing. de beer (computer WG 307 Ax ir.) waarschijnlijk een tafel zonder poten zou hebben gecreëerd handig tegen de wand te plaatsen, ongeschikt voor gebruik dus altijd blinkend en zonder krassen, maar hem leek dat niets. nee, zo'n meubelstuk moest opvallen, ruimte innemen desnoods de ruimte beheersen. de fabriek zou moeten beginnen met een productie van 20.000 stuks skanbluemasterseats. wij lichtten de firma in, namen contact op met radio en teevee en heel die pseudoindustrie van gratis ditjes en datjes, berekenden onze eerste onkostennota (anderhalf miljoen) en maakten nog allerhande plannetjes vóór sluitingstijd, zoals b.v. het gratis uitreiken van puur wollen truitjes met de ingebreide woorden - yes I like skanbluemasterseat - aan schoolkinderen. zij die het truitje meer dan twee weken achtereen droegen, kregen van ons 300 gulden, en in alle grotere steden projecteerden we 's avonds het magische woord tegen kerktorens en wolken. enkele dagen later kropen we op een avond na het nieuws van achten in onze stoelen
vóór de teevee in afwachting van het reclamefilmpje, dat door onze mijnheer peeters (comp. a 1 techn. afd.) in drie seconden was gefabriekt en automatische naar lopik geseind, maar omdat het daar eerst verschillende studio's moest passeren moest er eerst heel wat tijd verknoeid worden. let op broer, ze gaan beginnen. de mooie juffrouw zegt, geachte kijkers, zodadelijk gaan wij u iets vertonen wat alle andere statussymbolen in het niet zal doen verzinken. wij brengen u juist dàt onbetaalbare sfeertje in huis wat uw interieur doet uitstijgen boven dat van uw benepen buurman. ja, wij zijn bizonder blij u de skanbluemaster seat te kunnen presenteren. ding-dong, daar is hij. twee nette geuniformeerde mannen brengen de stoel in het vertrek. een wonderlijke stoel. ja dames en heren een wonderlijke stoel. bizonder slecht
| |
| |
van constructie, niet te gebruiken als zitplaats, een stoel met een korte levensduur, de eerste stoel met het overbekende frigohydropasta, uitermate duur, 67.000 guldens exclusief, ontworpen door de vermaarde theodix verbiest, zonder meer ridicuul, kort samengevat de stoel, die u niet kunt betalen, de stoel die om veel ruimte vraagt, de stoel van klasse, aristocratie, en hygiêne. vraagt gratis folders bij uw leverancier of warenhuis. kies skanbluemasterseat, de enige stoel waar u niet op kunt zitten.
dat was 't dan, zegt m'n broer, ik vraag meteen een presentexemplaar. per ijlbode wordt het ding ons gebracht. inderdaad zeg m'n broer ze hebben niet overdreven. 't is een rottig miserabel gek ding, maar we hebben er plaats voor, waarom dus niet. ik zeg, ik ga het toch eens proberen. ik steek m'n linkerbeen door gat a, leg m'n ene hand op een uitsteeksel, dat een leuning had kunnen zijn, als het niet op kuithoogte zat, probeer mijn hoofd in de buurt van het kussentje te houden, klem m'n andere hand om de antislipknop, licht m'n andere been op en krak daar lig ik tussen de spaanders. nu is het mijn beurt, broer, zeg ik, om inderdaad te zeggen. 't overtreft mijn stoutste verwachtingen, hier zit echt muziek in. ik bel meteen de fabriek op. dat doe ik. de inlichtingen zijn zeer bevredigend. er zijn er al zestienduizend verkocht en er loopt een bestelling van rond de 38000 en we worden meteen uitgenodigd aanwezig te zijn bij de verkoop van het 50.000ste exemplaar. terwijl het feestje (nou feestje) aan de gang is, deelt de directie mee dat ondertussen het 100.000ste exemplaar ook al is afgeleverd. het gaat zo snel, zo snel, mijn broer droomde laatst zelfs van een gewone stoel die klaagde dat hij geen skanbluemasterseat was, - o, armzalige ordinaire ik, op mij zitten dikke plakbillen, 'n enkele maal een lekker kontje, maar meestal pokdalige bruine, ijselijk witte bleekgepuiste, driedubbelgebroekte en vele andere achterwerken. ik haal soms voor mezelf de neus op. - ook uit het buitenland kwamen steeds grotere en grotere bestellingen. zelfs onze computers konden het werk niet meer aan. alle opdrachten behalve dan de lopende skanbluemasterseatcampagne moesten we afzeggen. het was alles skanbluemasterseat wat de klok sloeg. het werd te gek. overal zag je die dingen. in arbeidershuisjes, bij boeren, in dure bungalows, in eenkamerwoningen, in woonwagens zelfs in kampertenten en kloosters. het werd te gek. de hele wereld werd met die dingen overstelpt en daar kwam nog bij dat
er allerlei imitatie-skanbluemasterseats in de handel werden gebracht, plus nog andere soortgelijke zaken als hollgreenladytables, francojellocowboykastjes en weet ik wat allemaal. van het ministerie van binnenlandse zaken kreeg het concern het advies de prijzen zwaar op te voeren en zodoende de koopkracht te verminderen en er werd zelfs een nieuw ministerie voor in het leven geroepen belast onder andere met het ordenen van de steeds groter wordende skanbluemasterseat-kerkhoven en er werd voortaan aan een ieder die een gewone stoel kocht een aantrekkelijke rijkssubsidie verstrekt. om den volke wat minder skanbluemaster-minded te maken. m'n broer en ik, we kwamen er niet meer uit. we schakelden de heren biesters, de beer, en peeters weer 'ns in. we vroegen hen wat te doen. het geld stroomde wel binnen, maar onze campagne dreigde te ontaarden in een afschuwelijke catastrofe. eensgezind en vrijwel gelijktijdig gaven de machines hun antwoord, volgens art. 7 van onze c.a.o. bezit, in het geval dat de directie enigerlei handeling verricht of van zins is te verrichten tegengesteld aan het doel van reclame i.e. het maken van
| |
| |
winst, het gezamelijk personeel het recht en de plicht de directie terstond uit haar functie te ontheffen. we werden bedankt.
| |
11
vanaf onze kinderjaren was spionneren voor ons een aangename verpozing. door toevallige omstandigheden was onze hobby enkele jaren geleden geworden tot een goed betaald beroep. voor wie we werkten wisten we eigenlijk niet. we gaven al onze inlichtingen door aan tussenpersonen, die altijd wisselden en zelfs mijn broer en ik wisten vaak van elkaar niet wat we van elkaar wisten of niet. over het algemeen viel er niet veel te beleven. we lazen gewoon de dagbladen en de staatscourant, verzamelden daaruit alle gegevens en wisten zo bijna exact wat er gebeurde op elk gebied bijvoorbeeld defensie. (verkopen en aankopen, stationnering van atoomkoppen, bouw van duikboten, subsidies van het ministerie aan sommige belangrijke industrieën, aanbestedingen en liggingen van munitiedepots en derg., vliegvelden enz. enz.) wij reden in een van onze wagens door het hele land, maakten aantekeningen, foto's, filmpjes, berekeningen en ontvingen voor elk interessant gegeven buiten ons salaris om extra tipgeld. voor één woord 750 gulden voor één cijfer 1250 gulden. (wij hadden een vermoeden dat wij eigenlijk spionneerden voor de b.v.d. om zodoende de b.v.d. zelf enigerlei reden tot bestaan te geven.) spannend begon het pas te worden als we een speciale opdracht kregen (met natuurlijk gevarengeld), zoals een jaar geleden toen ons werd verzocht volledige inventaris op te maken van alle paperassen in de gebouwen van het ministerie van binnenlandse zaken. in onze panhard reden we tot in de buurt van het ministerie, parkeerden de wagen en wisselden de nummerborden. langs een regenpijp klommen we tot aan de eerste verdieping. ik haalde m'n diamantje uit m'n zak, sneed een keurig cirkeltje en wipte de spanjoletten uit het kozijn. we stonden binnen. mijn broer zou het hele gebouw doorkruisen om de alarmsystemen, wachters, bloedhonden of tijdbommen uit te schakelen en om te inspecteren in welke vertrekken zich bureau's, ordnerkasten en kluizen bevonden. ik zou
van elk stuk papier een fotokopie maken en ik begon meteen. met een speciale camera kon ik zonder flauwe kul 80.000 opnames maken zonder te wisselen. jongen, jongen, wat is me dat daar een janboel. vanzelfsprekend dacht ik niet hardop, want je kon er van op aan dat er overal verborgen microfoons hingen. in elk bureau lagen stapels onnozele papieren over de gekste dingen. b.v. in geval van oorlog met belgië moesten alle limburgers weer de mijnen in, brabant zou door philips worden opgeblazen en zeeland mochten ze gerust van hen hebben, die moddertroep kost toch alleen maar geld. op een ander papier stond dat dublin en johannesburg een plan beraamden om frankrijk te vierendelen en te verkopen aan niassaland, australië, peru en luxemburg als kolonieën. volgens goed ingelichte kringen stond er ook dat moskou niet meer werkelijkheid was, al vanaf 1917. de plaatjes die door de communisten vertoond werden waren handige trucopnames met behulp van oude ansichtkaarten. op een ander vel papier stond dat er in veendam ergens een schuurtje stond dat iets groter was dan de andere schuurtjes in veendam. de buurt kon daar geen verklaring voor geven, en de bewoners hielden zich voor de domme alsof ze van de prins geen kwaad wisten, maar het ministerie wist wel beter. een verdachte zaak. nader uit te zoe- | |
| |
ken. ik schee er mee uit om alles te lezen. dat konden we thuis beter doen bij het selecteren. de hele nacht werkten we door. geen bizondere moeilijkheden. om acht uur in de ochtend waren we klaar. alles hadden we gedaan tot en met de snippers in de prullebakken en alles lag weer chaotisch op zijn plaats. toen we langs de pijp naar beneden gleden kwam juist de eerste ministeriële bruinwerker de hoofdingang genaderd. hij zag ons, wandelde op zijn gemak achter ons aan en terwijl wij in de panhard wegknorden, schudde hij ambtelijk de vuist naar ons en noteerde het een en ander in zijn zakagenda. onderweg wisselden we de nummerborden en kwamen
thuis. we sliepen een groot gat in de dag en begonnen om negen uur 's avonds met het enorme selectiewerk. de kopieën 7023 tot en met 29804 bleken niets anders te zijn dan ordinaire liefdesverklaringen aan de een of andere minister van een ander ministerie, maar wat ons méér interesseerde was nummer 29815. die ging namelijk over ons, als mogelijke spionnen. we gingen er eens goed bij zitten, toen de telefoon begon te rinkelen. - ja, hallo met de b.v.d. bent u gisternacht in het ministerie van binnenlandse zaken geweest. - nee, dat is 's nachts niet geopend, maar men heeft twee mannen uit het gebouw zien komen en die zijn verdwenen in een panhard. de mogelijkheid is niet uitgesloten dat het spionnen zijn en aangezien u ook een panhard hebt willen we morgenvroeg even langs komen. - o, is dat uw nummer. nee, het nummer op die panhard was anders, maar we komen toch voor de zekerheid even langs. en denkt u er wel aan strikte geheimhouding, dag heren. we gingen de boel opruimen. mijn broer sloeg de bekende nummerborden plat en gooide het een in het kanaal, het andere in de visvijver van het plaatselijke zwembad (waar altijd die dooie vissen in drijven). we deden de kopieën in een pakje, adresseerden het aan onze eigen woning, en brachten het 's morgens vroeg in een afgelegen dorp naar de post. alleen de kopie met de gegevens over ons zelf hielden we bij ons, omdat we niet het geduld op konden brengen enkele weken te wachten, om het in zijn geheel te kunnen lezen. we begroeven het in de tuin. zes meter diep zei ik. zeven, zei m'n broer, dus we deden het zeven en een halve meter. tegen elf uur (koffietijd) 's morgens arriveerde de b.v.d. achter bij het schuurtje ontdekte ik ook nog twee van die bliekerts. we lieten ze binnen. van het kruisverhoor dat ze tijdens de koffie afnamen werden ze natuurlijk geen bliksem wijzer. toen gingen ze dus maar (ze hadden een zgn. bevel tot huiszoekking) de hele zaak overhoop halen. ze braken de vloeren open,
trokken het behang van de muur, sneden de matrassen open, haalden de portretten van onze grootouders uit de lijsten, sneden aardappels en brood doormidden, klommen op het dak, sloopten de radio en de teevee, haalden draden door de leidingen en spitten de hele tuin zes en een halve meter diep om (waarbij nog een antieke vaas te voorschijn kwam, die ze gewoon inpikten.) om vijf uur 's middags gaven ze het op. niks geen poep aan de knikker, fluisterde een van de meer ondergeschikten met een knipoogje tegen ons. toen ze vertrokken waren groeven wij de kopie op en zetten ons te lezen. parbleu st. michel, ze wisten nog meer van ons dan wijzelf. er stond namelijk een exact uitgerafelde stamboom van onze familie op. onze ouders hadden maar één zoon, mijn broer en ík was maar áán komen waaien. de hevige schok noodzaakte ons een stevige borrel te vatten. we omhelsden en beloofden elkaar eeuwige vriendschap, maar het betekende desalniettemin het einde van mijn broer en ik.
|
|