| |
| |
| |
Anton Fasel
De fabeldieren
Die morgen, het was een vloeibare aprildag, ging Simon vroeg uit. Hij had zich voorgenomen te gaan wandelen langs de Seine. Hij deed dit vaak en meer dan eens is hij daarbij te water geraakt, maar nog nooit verdronken.
Die morgen was hij opgewekt, hij schonk mij een trage glimlach vanonder de sluier van zijn witte oogharen. Lang keek ik hem na. Wat was hij opgewekt.
Maar toen hij 's avonds terugkeerde was hij triest.
Hugo, Harry, Berry en ik waren er al toen Janneman binnenkwam. Hij had Thelonius bij zich. Later kwam Jack binnen en nog wat later Michel. De laatste verzekerde ons opgewekt dat de selder er schoon bijstond. Natalie kwam haastig de trap af. Haar corset klemde, zij zat neer, het hielp niet.
Hugo vraagde haar uit omtrent Deedee, maar zij drumde de deur uit, klaar voor een ren naar de beste kamer. Daar hief zij haar rok.
Het kwam zo uit, dat toen wij op Ibizza aankwamen, ook Dick, Thelonius en Loodgietend Prijsdier daar waren. Wimie had in bed gepoept en Dick had een partij weed verkocht en de rest van ons was blut.
Ik zei tegen Harry: ik zal zien of ik een of ander wijf kan versieren. Ik had het jaar tevoren bij de ambassadeur een mokkel ontmoet dat zwaar op mij tippelde.
En ja hoor, toen ik in mijn hotel kwam zat ze al te wachten in de lobby, dat gaat altijd zo in boeken, in films ook. Ik trok haar rok omhoog en kijkend in de spiegel zag ik dat ze geen broekje droeg.
Veel te lastig joh, zo'n koord tussen je benen, zei ze mededeelzaam, waarna ik haar en de portier en de croupier en alle verdere aanwezigen besprenkelde met een zaaddodende tak.
Zij had flink wat cash bij zich, maar de centen waren alweer op toen Simon arriveerde, die jongen liep ook altijd achter de feiten aan.
Hij was met Cees (spreek uit Sees) naar Schotland geweest om een nieuw literair maandblad te stichten. Dat was gelukt, maar inmiddels was het alweer opgeheven. Hij werkte nu aan plannen voor iets heel anders, dat alles zou slaan.
Je kon hem zien plannen maken, zijn witte oogharen stormden over zijn wangen als bizons.
Zou jij anusje van alles willen worden van ons vriendenclubje, zei het Loodgietend Prijsdier.
Hè ja, dat zou enig zijn, jij bent immers een homo, zei Wimie.
Ik zei, dat ik helemaal geen homo was en derhalve geen anusje van alles kon worden van bedoeld vriendenclubje.
Ach joh, kom er maar gerust voor uit, wat geeft dat nou, ik ben een homo, de buurman is er een en zijn vrouw ook, waarom jij dan niet, zei Wimie, terwijl de etter in
| |
| |
zijn oorholte iets onherstelbaars deed aan zijn trommelvlies.
Gerard kwam binnen, zijn corset klemde, hij zat neer, het hielp niet. De selder staat er schoon bij, zei ik, proberend.
Jij bent een ezel, zei Gerard, mij oplettend bekijkend. Waarop ik mij in paniek uit de voeten maakte.
De dag had zich verdicht tot groen eendekroos, ik was gekomen om afscheid te nemen van Harry. Hij zat nerveus te roken.
Moet je je haar niet laten knippen, zei ik.
Hij schudde zwijgend van nee.
Harry was in Louw, of liever, hij behoorde tot de secte van Louw. En ik stond op het punt me aan te monsteren op de Annebetje.
Simon kwam nog even aanwippen. Triest kwam hij de lange laan afgelopen, het zonlicht zevend door zijn witte oogharen, die als waarheden in het gelid stonden.
Nou dag, zei hij triest.
Dag, zei ik.
Dag, zei hij.
Harry zat nerveus te roken, starend naar zijn hel oranje nagels.
In de laan ging een bizon voorbij.
Op de Annebetje had ik meteen een aanvaring met de derde. Men had mij gezegd, dat ik net moest doen of ik niet bang was, dus stompte ik hem voor zijn mistroostige bolle treiter, waarna we vrienden werden voor het leven. Tenminste, later, toen ik beroemd was, vertelde hij overal dat hij mijn beste vriend was.
In Kopenhagen ging ik van boord met vijfhonderd kilo stuf op mijn nek. Daar zijn die Denen dol op. In een bar zag ik een van die lekkere scandinavische mokkels met lief karakter en sepiakleurige schaamlippen. Ze was helemaal in voor mij, ik had haar bikker kunnen worden, maar de etter in haar oorholte deed onherstelbare dingen aan haar trommelvlies, zodoende.
Op haar kamer aangekomen hief zij hare rok.
De selder staat er schoon bij, zei ik.
Zij kreunde als een gelovige, die de soutane van een bisschop langs zijn vingertoppen voelt strijken.
Mijn witlederen beatnikbroek klemde, ik zat neer, het hielp niet.
Wolkewitje kwam binnen met een witte kip onder zijn arm. Hij opende een venster, sloot het weer en opende het opnieuw, zonder dat dit aan de gezelligheid of aan de voortplanting iets toe of af deed.
Rotweer vandaag, echt weer om met een lekkere meid in bed te kruipen en er de eerste drie dagen niet uit te komen, zei Thelonius, maar ik antwoordde niet.
Ik keek naar Simon, die triest langs ons liep en niet groette.
Ha die Simon, zei ik en maakte het sigma-teken, doch hij gebaarde niet te horen. De regen hing als kerstboomballen in zijn witte oogharen. Zijn voeten aan lange stijve benen plempten als rubberen vliegeklappers op het natte asfalt.
Ik vervolgde mijn weg naar de sieklostiel, waar ik labeurde tot de noen. Daarna dronk ik een tas kaffee in het staminee en at een boterham met confituur, waarna ik maar weer naar de sieklostiel ging om verder te labeuren.
In de vestibuul gaf ik een speels, guitig klapje op het mollige kontje van Ria, die
| |
| |
daar toevallig aan het baden was.
Zij keek mij aan met zaadvragende oogjes, maar toen kwam mijnheer de bestuurder aangelopen, alsook mijnheer de onderpastoor. Zij stonden als waarheden en gebaarden als jeugdige maaiers van de dood, de armen zwepend van voor naar achter. Op de trap klonk het geklepper van Bella's houten schoenen.
Lange tijd heb ik het gevoel gehad dat ik voor een berg stond, die ik overtrekken moest, maar ik kon niet. Ik had elke nacht dromen, wilde hevige dromen, ik werd gillend wakker, ik steeg hoog, zó hoog, ik zag zo klaar, het begin, de oorsprong, het einde - alles, dat ik vreesde gek te zullen worden, maar dat viel tenslotte wel mee. In die nachten, toen schichten van inzicht door de kamer schoten, iets onherroepelijks doende aan de wandversiering, toen het heldere koude licht van de kennis als een brandende zuil oprees voor mijn ogen, toen doorgrondde ik alle wetenschappen en maakte ik voor mezelf het ongewetene wetend.
Ik vond op mijn eentje de stelling van Pythagoras uit, ik ontkrachtte duizenden jaren oude axioma's, ik doorgrondde de relativiteitstheorie tot achter de relativiteit, waar de post-relativiteit begint en verder vond ik een vloeistof uit om jaeger ondergoed te reinigen.
Vraag me niet wat ik dacht en deed, hoe ik leefde en werkte, het lijkt één lange bange droom, maar hoe vreemd-gelukkig was ik.
Ik maakte aantekeningen, ik heb een stapel aantekeningen van zes bij veertien meter aan die tijd overgehouden, maar het meeste is thans geheimschrift, abacadabra voor me.
Ik schreef enige boeken en toneelstukken. De boeken zijn waardeloos en de toneelstukken ook, ik hecht er geen waarde meer aan, ik neem er nadrukkelijk afstand van, het is krachtvoer voor psychopaten, meer niet. (Mahlzeit!)
Over enige tijd zal ik ook van dit boek afstand nemen. Dat betekent dat er groei is.
Gisteren vroeg Simon mij: zeg, hoe vind jij de schilderijen van Karel.
Waarom vraag je het hem zelf niet, zei ik.
Nee, zei hij, dat kan niet, want dan krijg ik weer een telegram dat ik niet zo moet ouwehoeren.
Vraag dan ook niet zulke dingen, zei ik, terwijl ik een profetische blik in mijn ogen voelde opkomen.
Kijk Simon, zei ik, als het over het werk van Karel gaat, is alleen de mening van Karel belangrijk. Met andere woorden, als hij met zijn doeken einverstanden is, als hij ze mooi vindt, dan zijn ze mooi. Critici moet je laten kletsen, jíj bent de norm van je werk, er is geen andere norm dan jijzelf. Als jij boven een doek gaat zitten poepen en je hangt het op, zeggende: dit is Kunst, dan is het kunst.
Neem mij nou bijvoorbeeld. Ik heb jaren geleden een schilderij gemaakt van resten spinazie en andere groententroep, dat twaalf kilo woog, het was een lekker groenig geval dat ik ‘Lente’ noemde. Toen het een maand of zeven in het Stedelijk Museum had gehangen en de schimmel er decimeters dik opstond, liet ik het naambordje weghalen en vervangen door ‘Winter’. Ze slikten het, zoals ze alles van mij slikken. Ik was de eerste die een witlederen beatnikbroek droeg en verder kocht ik een rijwiel met hulpmotor (een z.g. ‘bromfiets’), die ik goudkleurig liet spuiten. Ze namen het van me, omdat ik zelf de norm van mijn werk ben.
Zou je dat allemaal nog eens langzaam willen herhalen, dan kan ik het opschrijven, zei Simon.
| |
| |
Je moet niet zo ouwehoeren, zei ik.
Het Loodgietend Prijsdier had zich verloofd met Wimie, ze schenen erg gelukkig en kirden en gniffelden onophoudelijk. Ik had Wimie zo van Loodgietend Prijsdier kunnen afpikken, want hij had lang genoeg op me getippeld, maar ik werkte al drie dagen aan mijn tentoonstelling. Binnen het uur waren al mijn doeken verkocht, een rijke bink was net telaat. Nou wacht maar even, zei ik, dan maak ik wel even wat op die kastdeur daar.
O, wat heb je een mooie das om, zei Loodgietend Prijsdier tegen Wimie, het roomkleurige ex-melkboertje met de ogen van een droomkoninkje.
Nou, maar jij hebt ook een hele mooie das om hoor, zei Wimie.
Ik had opeens hevige trek in wodka. Dan moet er ook wodka komen, zo ben ik wel. Toen de barman vroeg of ik stuf te koop had, ik zei nee. Ik had natuurlijk wel stuf, maar ik was door enige in de onderwereld zeer toonaangevende figuren getipt dat Toon een versliecheraar was.
Terwijl ik nadenkend mijn wodka dronk kwam Natalie binnen.
Alles nog in het midden, jongen, zei ze. Ik wuifde afwerend, maar ze drukte zich verlangend tegen me aan. Ik hoorde het geluid van twee grote puntige tieten die gespannen worden.
De selder staat er schoon bij, zei ik daarom maar en wandelde naar het huis van de onderpastoor.
Ik kwam vanmorgen langs het huis van Simon en zag dat er iemand op de stoep zat te huilen. Het was Ewaldje, die naar Amsterdam gekomen was om steun te zoeken bij de progressieve nêerlandsche letterkundigen. Ik heb hem reisgeld gegeven. Ga jij maar weer naar Brabant jongen, misschien dat ze daar behoefte hebben aan progressieve nêerlandsche letterkundigen, zei ik. En blijf hier niet te lang staan want dan word je triest.
Gerard liep te mijmeren op de Dam.
Ha die Gerard, zei ik.
Hallo, zei hij.
Wat kijk je, is er iets, zei ik.
Gut, wat word jij kaal, zei hij.
Nou en, zei ik.
Niks, zei hij stug.
Op de middag van de eerste mei. Simon liep over de gracht met Hugo achter zich aan, allebei rubbervoeten kletsend op het natte asfalt. Ze speelden optochtje, maar toen ging Simon zitten vissen.
Hugo liep door, hij moet veel lopen, want anders wordt hij hardlijvig, je ziet hem dan ook nooit stilzitten.
Simon ving een doje hond. Het zwarte glimmende haar plakte dicht tegen de huid, die er hier en daar blauwig-wit en vezelig doorheen bolde.
Simon trok de hond uit het water en droeg hem voorzichtig op uitgespreide armen weg, het was een zielige hond met een blauwe tong, het achterlijf was eraf gereden, er hingen witte slijmerige slierten uit, die over de grond sleepten.
Simon schreed voort op zijn rubberen versvoeten als een eenmansoptocht.
Waar ga je heen Simon, gilde Hugo, die was wezen poepen en nu als een bizon door
| |
| |
de ruimte stormde.
Naar waar mijn roeping mij voert, zei Simon, wijs en ingekeerd, als een klein meisje tegen haar pop. Maar hij ging gewoon naar de Frederik Mauritskazerne, Simon maakte maar een grapje.
Hij liet de kok het deksel van de snertketel oplichten, waarna hij de hond in de soep liet glijden, de slijmslierten voorzichtig over de rand tillend.
Wij moeten goed zijn voor onze jongens, voor onze jongens is het beste nog niet goed genoeg, zei hij teder, lachend vanonder de haag zijner witte oogharen.
Mijn poesje wordt zo kaal, zei Natalie.
O jahaa, zei Gerard, blij opverend. Nou meid, dan moet je je zadel lager zetten. Viezerd, zei Natalie.
De troepen waren in beweging gekomen. Van alle kanten trokken ze op naar Parijs. Thelonius, Tom en Harry kwamen van New York, Pim, Janneman en Cees (Sees) waren uit Spanje vertrokken, Karel, Gerard, Loodgietend Prijsdier en Wimie hadden Amsterdam achter zich gelaten, Simon kwam uit het water en Hugo kroop onder een grote steen vandaan.
De deur van mijn atelier stond wagenwijd open en op tafel lag een grote berg stuf. Ik hoopte maar dat Simon niet de eerste zou zijn, want die ouwehoert zo, maar gelukkig was het Karin, een scandinavische met een lief karakter, beigekleurige schaamlippen en paar knieën in haar bloesje van heb ik jou daar.
Stoeiend trok ik haar rok omhoog en in de spiegel kijkend zag ik dat ze geen broekje droeg, aangezien zo'n koord tussen de benen maar lastig is.
Ze keek als een gelovige, die de soutane van een bisschop langs zijn vingertoppen voelt strijken. Haar venushaar maakte een enigszins uitgebeten indruk en was aanmerkelijk lichter van kleur dan haar hoofdhaar.
Ik besprenkelde haar met een zaaddodende tak.
Harry kwam binnen en ging televisie kijken, met het telefoontoestel naast zich. Even later liet hij zich doorverbinden met Bussum en maakte urenlang ruzie, omdat er republikeins nieuws verdonkeremaand werd. Op het toilet hoorden we iemand verschrikkelijk kermen. Dat is Hugo, die zit te poepen, zei ik.
We waren juist aan het zingen van Waterboy where are you hiding, toen er met benige knokkels op de deur werd geklopt.
Karel deed open. O Simon ben jij het, als je maar niet zoveel ouwehoert hoor.
Maar Simon hoorde hem niet. Doodsbleek wankelde hij het vertrek binnen, de handen in afweer ver voor zich uit. Hij had kennelijk heel lang in het water gelegen, want hij zat helemaal onder de stookolie.
Ik heb het gezien, ik heb het zelf gezien, ik ben erbij geweest, zei hij met zijn schrille stem met het hinderlijke slisje, als een jeugdige maaier des doods zijn armen zwepend van voor naar achter.
Hugo slaakte een laf verstikt kreetje, ontsnapt aan een orgasme. Simon lieverdje, zei hij, een keuteltje terugduwend met zijn duim, wat hebben ze met je gedaan.
Ik heb het gezien, ik heb het zelf gezien, in Algerije dragen de bizons zadels. Verder geraakte de stem niet, reden waarom hij zweeg als een definitie, zijn knipperende witte oogharen kwamen tot rust op zijn wangen als een fan die plotseling wordt uitgeschakeld, hij suist nog even door en gaat al langzamer en langzamer draaien en houdt dan stil met een schokje, zo nu lagen zijn oogharen op zijn wangen.
| |
| |
Wij drumden als een dichte, trillende meute naar de deur, klaar voor een ren naar de beste kamer, maar stonden dan roerloos als waarheden. Nou dat weten we dan weer hè, zei Gerard gijnig, dat weten we dan alweer, nou weten we in elk geval wat we doen moeten als die bizons kaal worden, dan zetten we gewoon hun zadel lager.
Natalie hief hare rok en zegde: wij moeten iets voor Simon doen. Een klever idee (a clever idea), zei Thelonius, but what, maar wat.
Gelukkig kwam Wolkewitje binnen met onder zijn arm een witte kip en in zijn petje een nest jonge muizen.
Ach wat lief, zeiden wij allemaal, maar hij zette gauw het petje op zijn koppetje en drukte de kip tegen zich aan. De selder staat er schoon bij zelle, zei hij, om zich een houding te geven.
We zetten hem de toestand uiteen, waarop hij grootmoedig besloot de muizen voor Simon te bakken. De witte kip had hij nog nodig.
Ik stam uit een merkwaardige familie van Poolse scharenslijpers, Boheemse glasblazers, pitrietvlechters van de Samoa-eilanden en tuinders uit Watergraafsmeer. De oorsprong van het geslacht, waarmee ik door banden des bloeds verbonden ben, verliest zich in de steppen van het Eurasisch plateau. Evenals Harry tel ik de hunnenkoning onder mijn voorvaderen en ook ik zie mezelf draven op een klein kittig paardje met een brok rauw vlees onder mijn zadel.
Helaas hebben we elkaar toen niet getroffen, we hadden ons de lange ritten kunnen bekorten met gesprekken over het laatste boekenbal en de stand van zaken in het magisch wereldcentrum. Ook tijdens het beleg van Wenen miste ik Harry, maar Simon trof ik wel.
Hij stond op één rubberen versvoet in het water en keek triest voor zich uit, hij speelde kalief ooievaar en wist zich het juiste woord niet meer te herinneren. Daar is hij trouwens nooit sterk in geweest.
Daarna leefde ik eeuwenlang in Polen, maar onder de zegenrijke regering van koning Willem I kwam ik naar Nêerland en ik heb er nooit spijt van gehad.
Het noodlot wil dat een genie doorgaans uit volkomen onbetekenende ouders wordt geboren en een volkomen onbetekenend nageslacht nalaat. Daarom zijn wij altijd eenzaam. Vele mensen denken dat het hooghartigheid, ja, hoogmoed is, doch het is eenzaamheid. En ook vaak verdriet, dat gestaald is tot cynisme.
Gut, wat wordt Jia haar zadel kaal, zei Gerard samenzweerderig tegen Hugo, die hem aankeek met dove tuinmansogen.
O, zei hij dan, we zullen haar een broekje aantrekken.
Na maanden zag ik Harry weer eens, hij had al die tijd voor de kamer heen en weer lopen draaien, hij kon niet naar binnen, maar nu kwam hij opeens de kamer in en ging in de lila stoel zitten.
Hoe gaat het, zei ik.
Hij keek als een fan die plotseling wordt uitgeschakeld. Goed, uitstekend, zei hij dan. Weet je, het schrijven valt me steeds moeilijker, de tijd is niet ver meer dat ik helemaal niet meer zal kunnen schrijven, dan ben ik gelukkig van de hele rotzooi af, ik zie reikhalzend naar die dag uit, wil je dat wel geloven.
Ik zei, dat ik het wilde geloven en dat ik ook reikhalzend naar die dag uitzag.
Een buurvrouw kwam zeggen dat Harry z'n bizon voor stond.
Goed ik kom, zei hij.
| |
| |
We praatten nog even en toen hoorden we opeens een vreseluk lawaai. Moord, moord, zei de buurvrouw, maar de waarheid was dat de bizon aan het kroelen was met een van de koeien, die daar gewoonlijk als waarheden stonden.
Neemaar dat gaat goed, de selder staat er schoon bij, zei ik.
Haal liever een pannetje water, we moeten ze van elkaar halen, zei Harry.
Is die koe van U mijnheer, zei de agent, dat zal U duur te staan komen. En jou krijg ik ook nog wel eens te pakken Harry.
Denk erom, ik dien een klacht in bij de rattenkoning, zei Harry met een dure stem. Och, zei de agent schipperend, die rotkoeien ook altijd, als je die hun gang liet gaan dan waren de straten in no tijm bedekt met geil.
Bent U in Louw, zei Harry verrast.
Ja, U ook? zei de agent, waarna ze samen wegwandelden, niet lettend op de bizon, die een tweede koe besprong.
Hoe heet je, vroeg ik de buurvrouw.
Natalie, zei ze.
Natalie, ene schone naam, voorzeker, zei ik.
Toen vertelde ze met haar falsetstem met het hinderlijke slisje, dat ze graag tandarts had willen worden, maar dat kon niet vanwege de sterke lijflucht die ze altijd bij zich heeft.
Ik slaakte een laf verstikt kreetje, ontsnapt aan een orgasme en drumde naar de deur, klaar voor een ren naar de beste kamer.
Ik heb zo'n vreemd gevoel in mijne buik, zei Hugo.
Weet je hoe dat komt, zei Gerard.
Nee, zei Hugo, met een half oor luisterend naar de etter, die voor de zoveelste maal iets onherroepelijks deed aan zijn trommelvlies.
Kijk, zei Gerard, jij hebt een blotebillengezicht en nu zit er een drol in je buik, die niet weet welke kant hij uit moet.
Herbegin je weer, zei Hugo.
We waren bij Wolkewitje thuis.
Ciao, zei hij, toen Harry binnenkwam.
Ja rustig maar, ik sjouw me toch al kapot aan die bizon, zei Harry.
O juist ja, zei Wolkewitje.
Simon, die ook eens iets wilde zeggen, verzekerde ons dat de selder er schoon bijstond.
Jonges, d'r zit zo'n raar beest op de stoep, zei Janneman, die langs de regenpijp naar boven was gekomen in een witlederen beatnikbroek.
De grote beer, zei Jita, in paniek hare rok heffend, het is de grote beer.
Jasses nee, zei Harry, je gaat me toch niet vertellen dat er 'n beer op de stoep zit. Ja dat is 't, 't is 'n beer, ik moet me wel verontschuldigen, zei Wolkewitje, het raam sluitend.
O ik moet hier weg, zei Harry, ook in paniek, als die beer en mijn bizon lucht van elkaar krijgen dan slaan ze ogenblikkelijk aan het kroelen.
Maar het was al telaat, de beer stormde als een bizon door de ruimte en ontmoette halverwege de trap de bizon, die op de gewone wijze kwam aangestormd, en uit deze botsing werd een nieuw hijgend begin der oertijd geboren.
Maar tot onze niet geringe verwondering was het niet de beer die de bizon besprong, maar andersom.
| |
| |
De bizon boven, de bizon boven, zongen we en Wolkewitje stak de vlag uit.
Simon kwam binnen, zijn witte oogharen leken vloeibare stekels. Hugo zit zeker weer te poepen? Zijn hinderlijke stem met het slisje was er weer en zelfs de vochtige warme geur van de stem was er. Hugo, mijn lieverdje. Verder geraakte de stem niet. Herbegin je weer, zei Hugo, een kloddertje poep wegvagend.
Simon slaakte een verstikt laf kreetje, ontsnapt aan een orgasme. De bizon die al maanden de kamer niet binnen kon, kwam dan toch naar binnen en ging in de lila stoel zitten.
Ook de ezel kwam hijgend de trap op; zijn geheime opening stond op een kier. Zijn corset klemde, hij zat neer, het hielp niet. De selder staat er schoon bij, zei hij daarom maar.
Gut gut wat wordt die bizon kaal, zei Gerard, verwachtingsvol rondkijkend, maar niemand reageerde, ook de bizon niet.
De grote beer lag op de grond te slapen, zijn borst lag op het hout als een groot bebloemd kussen voor iedereen en de etter in zijn oor deed voor de zoveelste maal iets onherstelbaars aan zijn trommelvlies. Doorsmeren en olie verversen, zei hij, in zijn droom.
Ik greep haar beet en smeet haar in de lila stoel.
Je bent een gek, zei ze, een gevaarlijke gek, hoe heet je?
Anton, zei ik.
Anton? De naam van een gek, zei ze, wijs en ingekeerd, als een klein meisje tegen haar pop.
Ik loeide als een bizon en rukte haar kamerjas open. Haar venushaar was aanmerkelijk lichter van kleur dan haar hoofdhaar. Haar naakte oksel was een blauwige holte. Zij lag stil en zei lieve woordjes tegen mijn borst en onderbuik in haar dialect. Op de trap klonk het geklepper van Bella's houten schoenen, maar het was Natalie, die haar corset spande.
Ik ging bij het raam staan en zij, gekwetst, gestoken door de mannetjesbij, ging met afgewend hoofd het bed opmaken.
De grote beer kwam de kamer binnen en ging in de lila stoel zitten. De etter in zijn oorholte deed nog steeds iets onherstelbaars aan zijn trommelvlies.
Waar ben je al die tijd geweest, zei de bizon met zijn hinderlijke stem met het slisje.
Zo gek joh, ik kon al maanden de kamer niet binnen en nu opeens, woeps, daar ging het, zei de beer, wijs en ingekeerd.
Herbegin je weer, zei de bizon. En hij sprong op, in zijn geheime opening gestoken door een mannetjesbij.
Op de trap klonk het geklepper van Bella's houten schoenen, maar er kwam een koe binnen, met oksels als glimmende blauwe holten.
De bizon, de haren overeind als vloeibare stekels, wierp zich op haar, lieve woordjes fluisterend tegen haar borst en onderbuik in zijn dialect.
De beer ging naar het raam, gekwetst, en ging even later met afgewende kop het bed opmaken.
Wolkewitje sloot de deuren, maar even later opende hij ze weer, om ze tenslotte wrevelig te sluiten.
Gut, wat word jij kaal, zei Gerard tegen de grote beer.
| |
| |
Heb jij weleens 'n opsodemieter gehad van een grote beer, zei de beer.
Na afloop van de voorstelling rende Gerard naar de kleedkamers.
Gut, gut, jij begint ook al aardig kaal te worden, zei hij tegen de wijze kater, die kennelijk last had van de etter in zijn oor.
Weet je wat ik vaak denk als ik jou met die ezel zie, zei de wijze kater.
Nee, zei Gerard.
Dan denk ik vaak, dat jij geen gek figuur zou slaan tussen de achterpoten van die ezel, zei de wijze kater.
Toen kwam Simon binnenslissen op brede rubberen visvoeten.
De wijze kater, zei Hugo in paniek, waar is de wijze kater.
Stil maar Hugo, lieverdje, zei Simon, wijs en ingekeerd, als een klein meisje tegen haar pop. En hij toverde iets uit zijn oksel, die blauwig glom.
Het was de wijze kater, hij was het helemaal, zelfs de vochtige warme geur van zijn stemmetje was er. Uit zijn bekje kwam een verstikt laf kreetje, ontsnapt aan een orgasme. Zijn haren waren als vloeibare stekels, hij was trouwens helemaal vloeibaar, zolang was hij al dood.
Simon probeerde hem in fatsoen te kneden, maar de etter droop als gestolde groene kaas in zijn oorholte.
Op de trap klonk het geklepper van Bella's houten schoenen, maar het was Harry, die gemotoriseerd kwam binnenstormen, belust op een relletje.
Je bent een gek, een gevaarlijke gek, zei hij provocerend. En hij schopte Simon tegen de handen, zodat de laatste druppels kater in het rond spatten.
Simon, gekwetst, gestoken door de mannetjesbij, veegde wat kater uit zijn lange witte oogharen en ging triest in de lila stoel zitten. De grote beer, die graag tandarts had willen worden, maar dat kon niet, want hij had zo'n lijflucht bij zich, verzekerde ons dat de selder er schoon bijstond.
Je mag je haar wel eens laten knippen, zei de bizon die als een waarheid in de vensterbank stond, onbeweeglijk, en wat de koeien deden weet ik niet meer. ze stonden hardlijvig te zijn en keken voor zich uit met dove tuinmansogen.
Wolkewitje opende en sloot hier en daar wat ramen en deed vervolgens een uitval naar de witte kip, die in paniek vluchtte.
Gut, wat word jij kaal, zei Gerard met geforceerde opgewektheid. Herbegin je weer, zei Hugo, naar de deur drummend, klaar voor een ren naar de beste kamer.
Simon liep met papperige plempvoeten de Leiebrug over en de Tolpoortstraat in, verder-verder, langs de schilderswinkel van Franske de Klerck, langs de bakkerij van Ide, tot aan de Knok, waar hij linksaf ging de weg naar Gent op, maar dan sloeg hij rechtsaf de Astenedreef in. Bij het sportspark van S.K. zat Hugo in de struiken te poepen.
Haha, zei Simon, zit jij in de struiken te poepen, jullie hebben zeker geen weecee. Jawel, wij hebben wel een weecee hoor, maar hij is verstopt, zei Hugo, zijn pantalon heffend.
Dat komt dan zeker door die harde keutels van jou, zei Simon.
Herbegin je weer, zei Hugo.
Jita kwam binnen en ogenblikkelijk kneep ik haar in haar billen. Ga weg gevaarlijke gek, zei ze, want dat ben je toch hè, een gevaarlijke gek.
| |
| |
Dat zou best 'ns kenne weze, zei ik, wijs en ingekeerd.
Nou dat geeft niet hoor, zei ze in haar dialect en ze opende haar borstenhouder en sloot hem weer en opende hem opnieuw. Dan ging ze in de lila stoel zitten, met haar benen op een gebloemd kussen.
De bizon kwam binnenstormen, gevolgd door Hugo, die meteen doorliep naar de weecee.
Leuk hoor, zei de grote beer, nou kan er de eerste uren weer niemand poepen en ik moet nog wel poepen als een beer.
De ezel zat in zijn geheime opening te pulken. Doorsmeren en olie verversen, zei hij, met een olijk slisje in zijn stem.
Doe niet zo goor, zei de wijze kater, gekwetst, en hij ging met afgewende kop het bed opmaken.
Op de trap klonk het geklepper van Bella's houten schoenen, maar het was Simon die kwam aanhinken, triest vanonder zijn muiswitte oogharen kijkend naar zijn rechtervoet, die als een gebroken, rubberen eendepoot slap neerhing.
Simon lieverdje, wat hebben ze met je gedaan, zei Harry in paniek.
Ik ben gestoken door een mannetjesbij, zei Simon met zijn hinderlijke falsetstem met het slisje.
In de verte klonk wederom het geklepper van Bella's houten schoenen, maar ditmaal was het Hugo, die zat te poepen.
Gut, wat word jij kaal, zei Janneman tegen Gerard.
Hè, wat, dat zeg ík toch altijd, zei Gerard, in paniek.
Simon trof ik bij Harry, hij was triest en zijn witte oogharen waren rafelige stekels, maar niet vloeibaar. Hij had zojuist een nieuw literair maandblad gesticht dat alles zou slaan. Toen hij erover vertelde straalde zijn gezicht opeens en hij maakte blij het sigma-teken.
Harry zag eruit alsof hij nodig naar de kapper moest, hij was ook werkelijk van plan te gaan, want hij moest optreden voor de televisie, in het programma ‘Ongelukken in en om de woning’.
Zeg, weet jij een aardig grafschrift op een schoolmeester, zei hij.
Nee, zei ik, wel op een notaris.
Hier rust Jan van der Mij
notaris publiek
en aan zijn zij
zijn vrouw
publieker nog dan hij
Ik snap er niks van, het is zeker literair, zei Harry.
Hè nee, laten we 't liever gezellig houden, zei ik.
In het nevenvertrek hoorden we plotseling een hevig lawaai, het was mijnheer de onderpastoor, die gestoken was door een mannetjesbij en nu als een beer door de ruimte stormde.
Op de trap klonk het geklepper van Bella's houten schoenen, maar het waren de testikels van de ezel, die klapperden van extase.
Natalie zette zich in de lila stoel. De selder staat er schoon bij zelle, zegde zij, hare rok heffend.
Haar venushaar was lichter van kleur dan haar hoofdhaar, dat op zich al bijzonder licht van kleur was, bijna wit, dus dan kun je nagaan hoe licht van kleur haar venushaar wel was.
Loodgietend Prijsdier stormde als een bizon naar het raam. De matroos met de
| |
| |
stoute billetjes en de oortjes ging voorbij en even later kwam Douwetje langsfietsen in een paarse spijkerbroek. Er was dus heel wat te zien, als je begrijpt wat ik bedoel. Zelfs senator (witte as) Algra kwam voorbij, maar hij keek misprijzend naar ons.
Laten we hem vangen en martelen voor het aanschijn des hooghartigen jongelings van het slavenschip, zei Harry.
Maar dat kon niet, aangezien genoemde hooghartige jongeling door Janneman het Binnengasthuis was ingeslagen; het was trouwens geen aardige jongen, altijd maar lopen sjouwen met een zweepje van nijlpaardenleer en verder was hij een duimenzuiger, kleine broertjesplager, vlechtentrekker, meisjesknijper, viezewoordjeszegger en verkeerdehandjesgever. Maar het meest afstotelijke aan hem was, dat hij helemaal geen lijfgeur bij zich had, als je met hem in bed lag rook je niks. Het zou daarom voor alle partijen het beste geweest zijn als hij maar tandarts was geworden, maar ja, dat wou Gerard weer niet, de vloot moet blijven varen zei hij, want wij zijn een varende natie.
Zo is er altijd wat.
We hadden weer eens een gezellig avondje, alleen Wimie was er niet, die was naar Spanje gereist om daar in bed te gaan poepen, tenminste, dat zei het droomkoninkje tevens ex-melkboertje, dat vaak goor ondergoed draagt, naar ik uit betrouwbare bron vernomen heb.
Gerard was er ook niet, die moest het woord voeren in Schotland. Niet dat dat nu direct zo nodig was, maar hoe gaat dat gewoonlijk nietwaar, die lui staan zo te ouwehoeren, dat het af en toe nodig is dat iemand eens een verstandig woord zegt, zeg nou zelf.
Echt weer iets voor Gerard, om naar Schotland te gaan als wij een feestje hebben, zei Harry, niet dat ik zo in Gerard val, begrijp me goed, maar als de nêerlandsche lijkenkundigen bijeen zijn dan hoort hij niet naar Schotland te gaan, vind ik. Ik was het met hem eens dat iedereen er hoort te wezen, bovendien heeft hij zo'n kalmerende invloed op me. Ik moet altijd een onoverwinnelijke angst overwinnen als ik in de spiegel wil kijken, maar met Gerard erbij heb ik dat niet, dan kijk ik graag in de spiegel.
Zeg, noem jij nou eens een goed boek, zei Remco.
Nee, zei ik.
Kèn je wel een goed boek, zei hij.
Ja, maar niet van jou, zei ik. Die zat, voel je wel.
Bah, wat onwelwillend, zo doen wij niet, zei Harry. En hij ging televisie kijken met het telefoontoestel naast zich.
Die morgen kwam de beer aanfietsen in een paarse spijkerbroek. Hij lachte schalks en klopte op zijn achterste.
Beertje, beertje, wat heb je 'n stoute billetjes, zei Janneman, zijn wijsvinger heffend, Ja, en oortjes heb ik ook, zei de beer, wijs en ingekeerd.
Simon kwam de trap op in Bella's houten schoenen, met een gezicht als een buik vol diarree.
Waar is de hooghartige jongeling, zei hij triest.
O die is met de muziek mee naar Purmerend, zei ik, met een humoristisch slisje in mijn stem.
De onderpastoor hief zijn rok. Staat de selder er niet schoon bij, zei hij.
Je moet niet zo ouwehoeren, zei Karel en hij ging een schilderij maken op het gootsteenkastje, dat sindsdien 500% in waarde is gedaald.
| |
| |
Harry zat te telefoneren met de studio in Bussum, alle kranten moeten ochtendbladen worden, dan hebben we het nieuws eerder, zei hij.
Hè ja, daar zitten we nou net op te wachten, zei Janneman.
Natalie kwam binnen, haar corset klemde, ze zat neer, het hielp niet. Daar kwam nog bij dat de etter in haar geheime opening iets onherstelbaars deed aan haar maagdvlies en bovendien lag haar borst op het hout als een gebloemd kussen voor iedereen, kun je nagaan. Er is een hoop beroerdigheid in de wereld en het houdt maar niet op.
De ezel ging op het gebloemde kussen zitten. Doorsmeren en olie verversen, zei hij. In de straat beneden ging een bizon voorbij op vislederen voeten.
Toen drumde de dichte, trillende meute naar de deur, klaar voor een ren naar de beste kamer. Het waren de Rode Valken uit Heerlen, die in het bos vieze spelletjes hadden gespeeld en nu gingen poepen.
Hugo liep achter hen aan, maar hij was telaat, hij ging toen maar in de struiken zitten poepen en lange tijd hoorden we hem kermen.
Loodgietend Prijsdier en Wimie stonden als waarheden in de wei, de ezel kwam voorbij en lichtte zijn poot op.
Cees (Sees) zat tegen Harry te drenzen als een Schotse novembermiddag, maar Harry hoorde hem niet eens, die had alleen maar oog voor de televisie, waar een man met een beschaafd noordelijk accent behartenswaardige dingen zei over journalistieke opvattingen.
Harry greep de telefoon en ik zag de man op het scherm schrikken, maar toen trok Karel de draad stuk en Bussum herademde.
Je moet niet zo ouwehoeren, zei Karel.
Hugo kwam bedremmeld binnenschuifelen en stond dan stil als een fan, die plotseling wordt uitgeschakeld, hij suist nog even door en gaat al langzamer en langzamer draaien en staat dan stil met een schokje, zo nu stond Hugo stil.
De selder staat er schoon bij, zegde hij zuurzoet lachend gelijk enen boer met tandpijn.
Hugo, wat hebben ze met U gedaan, lieverdje, gilde Simon met zijn vervelende falsetstem met het hinderlijke, ja, misselijkmakende slisje.
Ik ben uitgeschoven in de Tolpoortstraat en op mijne buik gevallen, zei Hugo, waarna hij met afgewend hoofd het bed ging opmaken.
Wimie, zijn kans schoon ziende, ontdeed zich van zijn goor ondergoed en ging in bed zitten poepen.
Wat zijn dat toch voor rare rotstreken, zei de beer, die terugkwam van een rendez vous met Natalie. Hij zag er afgetobd uit, hetgeen mij, Natalie kennende, niet verwonderde.
Ik wil slapen, zei de beer.
Boven is nog een bed, zei ik troostend, als een klein meisje tegen haar pop.
Is dat zo, zei Wimie, blij opverend, en hij wilde de kamer uitrennen. Maar dat had hij niet moeten doen, gelijk eenieder, die de grote beer kent, zal beamen.
Mag ik het gezelschap condoleren, zei de begrafenisondernemer, die Wimie kwam opbaren.
Hoeveel kost dat, zei Wolkewitje, die hijgend kwam aanstormen met een witte kip onder zijn arm, want hij had op de Rijnsburgerweg lang voor de spoorbomen moeten wachten.
| |
| |
Meneer is een grapjurk, zei de begrafenisondernemer, en gevu meteen dat schaartje maar effe hier, ja ja, ik hebbu wel door, buksjek rape en ziektes verspreide hè, dat kennu. En bennu misschien toevallug dat mannetje die altijd in de boekwinkel komp frage naar boekies over 't menselijk lichaam en bennu ook misschien heel toevallug dat mannetje die altijd de koeien lastug valt. En hij wees naar de tuin van Rijngeest, waar enige koeien als waarheden stonden.
U bent de Ortskommandant, U bent de Ortskommandant, zei Wolkewitje in paniek. Vervolgens wikkelde hij zich helemaal in verband, zodat hij eruit zag als een verschrikkelijke sneeuwman.
Ik nam hem mee naar buiten. Jij moet maar niet meer teruggaan naar Oegstgeest, zei ik.
We zaten weer met z'n allen op Ibizza, we wisten zo langzamerhand ook niet meer waar we het zoeken moesten. Simon was van de boot in het water gevallen, maar ongelukkigerwijs was iemand op het idee gekomen hem op te vissen en het was hem nog gelukt ook.
Simon zat nu te dampen bij het vuur en maakte blij het sigma-teken naar Hugo, die binnenkwam op deinende caoutchoucvoeten.
Simon, lieverdje, wat is U overkomen. Verder geraakte de stem niet. Och, een ongebakken krentebol gaat zolang te water tot hij uit elkaar valt, zei Simon met zijn schelle, hoe langer hoe onverdragelijker wordende falsetstem met het ongelofelijk hinderlijke slisje, waarna hij vrolijk verder dampte.
Nee, een tandarts zat er bij jou niet in, zei Wolkewitje snuivend en hij opende een raam. Maar sloot het weer toen de stuf over de tafel woei.
De bizon kwam langs de regenpijp naar boven in een witlederen beatnikbroek. Hij liep meteen door naar de weecee. Daar begon hij verschrikkelijk te kermen.
Ik was er zeker van dat de eerstkomende dagen de weecee verstopt zou zijn en dat we in de struiken zouden moeten poepen.
De wijze kater kwam op een slof en een van Bella's houten schoenen de trap op.
De selder staat er schoon bij, zei hij, wijs en ingekeerd.
Nou, maar jij wordt anders aardig kaal hoor, zei Gerard, met zijn vervelende falsetstem. Zelfs de vochtige warme geur van de stem was er, hetgeen voor niemand een genoegen betekende.
De wijze kater sprong op, als gestoken door een mannetjesbij. Nou moet jij eens even goed luisteren Gerard, nou moet jij eens even heel goed luisteren. Als ik kaal wil worden, mag ik dan alsjeblieft kaal worden als ik daar zin in heb. En hij stapte waardig de kamer uit en ging even later zitten poepen in de dakgoot.
De bizon met de stoute billetjes en de oortjes klopte Gerard troostend op de schouders. Kijk eens wat ik hier heb, zei hij, en hij haalde een kiekje uit de zak van zijn blauwe spijkerbroek. Kijk eens, een kiekje van de familie d. B., je weet wel, de grijze bard met de bril en de pijp en de alikruik, jij staat er ook bij en ik moest je de hartelijke groeten doen en ik moest je vragen of je een keer langs kwam.
O wat leuk, wat enig dat ze me nog kennen, ik vind het altijd leuk als ik de groeten krijg van ouwe vrinden, zei Gerard.
Op de trap klonk het geklepper van Bella's houten schoenen, maar het was de schrijfster Jo van Ammers-Küller, die bladerend in een foto-album de trap opkwam. En daarachter kwam een menigte mensen die niemand tellen kon, allemaal gewapend met foto-albums.
| |
| |
Gerard stond op en trok zijn das recht.
Gisteren had ik weer dat gevoel dat ik een berg moest overtrekken en verder zag ik weer zo klaar, de oorsprong, het begin en het einde en zo. Vermoedelijk komt dat omdat ik pas een nieuwe bril heb. De winkelier heeft er een stukje zeemleer bijgedaan, om de glazen mee schoon te maken, het scheelt aanmerkelijk.
Aantekeningen heb ik maar niet gemaakt, die kan ik later toch niet meer lezen. Ik was in een ongewoon vreedzame stemming toen Hugo binnenkwam. Hij had geen broekje aan, want dat is maar lastig, zo'n koord tussen je benen.
Hij ging voor de spiegel staan en probeerde te kijken als een gelovige die de soutane van een bisschop langs zijn vingertoppen voelt strijken, maar ik zag helemaal geen verschil.
Weet je wat jij eens moest doen, zei Janneman.
Nee, zei Hugo.
Jij moet je kop en je kont eens allebei uit het raam steken, dan denken ze buiten dat er een achterlijke tweeling uit het raam hangt, zei Janneman, en hij lachte, door humor overmand.
Herbegin je weer, zei Hugo.
De witte kip kwam binnen en ging in de lila stoel vuil zitten kijken naar Wolkewitje, die evenwel zijn handen en zo thuis hield.
Natalie, die maandenlang met geen stok de kamer was in te krijgen, kwam dan eindelijk toch naar binnen en ging met afgewend hoofd het bed opmaken.
Even later begon het overal naar soep te ruiken, maar het was de weecee die verstopt was.
Dat is nou een van de nadelen van het culturele contact tussen nêerlandsche en vlaamse lijkenkundigen, zei ik, ze komen hier de weecees verstoppen met hun harde keutels en als je niet oppast gaan ze nog tussen de rhodondendrons zitten poepen ook.
Loodgietend Prijsdier verdween met een lange rotting naar het sousterrain, maar zijn handen stonden helemaal verkeerd, dat zag je zo.
Nou, het is maar goed dat jij het loodgieten eraan hebt gegeven, zei Karel, ga maar eens opzij, dan zal ik wel even blazen.
En ja hoor, de weecee liep weer.
Wolkewitje stak de vlag uit en opende en sloot en opende opnieuw deuren en vensters. Vervolgens liep hij kwasi argeloos naar de lila stoel, maar de witte kip had hem door en vloog in paniek het raam uit. Wolkewitje stak een blauw tongetje uit.
Harry ging meteen Bussum bellen. Die smeerlappen laten varkens los, zei hij met een provocerende intonatie in zijn stem.
Op het beeldscherm draaide een joodse agent de Vara-haan de nek om.
De ezel, Wimie en de hooghartige jongeling kwam gedrieën binnen in de flipstand. Zo, hebben jullie het slavenschip afgemeerd, zei Simon jolig, maar zij gaven geen antwoord. De ezel rookte goedmoedig een stick, Wimie speelde met zijn knuffelpop en de hooghartige jongeling tikte ongeduldig met een klein zweepje tegen de buitenzijde van de rechterpijp van zijn paarse spijkerbroek.
Een zeldzame rotjongen, die hooghartige jongeling, daar zijn we het allemaal over eens. En wij zijn heus geen lui die om een kleinigheid iemand onwelwillend zullen behandelen of die met lange tenen behept zijn, helemaal niet, zo zijn we helemaal niet, maar dit is een uitgesproken keleretinniflijertje, daar zijn we het allemaal over eens. Kennelijk te vaak over de ezel getild. Ja, ja, je moet hem nog tillen ook.
| |
| |
Weet je wat ik dan graag mag doen, zo maar voor de gijn? Ik mag dan graag Janneman eens een beetje opjuinen, zo van: Janneman, de hooghartige jongeling zit weer vuil naar je te kijken, en hij heeft ook over je geroddeld, Janneman.
Nou dan heb je de wijze kater in de gordijnen.
O jahaa, is dat waar hooghartige jongeling, leg jij over mijn te lulle, en zit jij fuil naar mijn te kijke. Beng. Beng.
En ik maar lachen, door humor overmand.
Ja ja, we lachen heel wat af hoor, zo onder elkaar, daar heeft U geen idee van.
De wijze kater kwam langs de regenpijp omhoog geklommen in een paarse spijkerbroek met een foto in zijn bek.
Die spijkerbroek kleurt goed bij je staart, en je hebt er stoute billetjes in, zei de bizon. Ja zeker, en oortjes heb ik ook, zei de wijze kater, jammer alleen dat de etter iets onherstelbaars doet aan mijn trommelvlies.
Je moet niet zo ouwehoeren, zei de grote beer vanuit de lila stoel.
Hou jij je mond, maanden zien we je niet en als je dan eindelijk binnenkomt ga je meteen maar in de lila stoel zitten, zei de wijze kater, gekwetst.
Is Wimie er niet, zei hij dan.
Nee, die is er niet, zei ik.
Fijn, dan kan ik mooi even 't bed opmaken, zei hij.
Helemaal niet, jij maakt dat bed niet op, dat bed is voor Wimie, voor als hij moet poepen, zei Gerard, de profundis, want hij was onder de vloer bezig de riolering door te blazen.
Helemaal wel, ik maak dat bed wel op, zei de wijze kater.
Helemaal wel, hij maakt dat bed wel op, zei de grote beer samenspannerig, nietwaar lieverdje.
Ja, zei de wijze kater.
Harry kwam binnen met een motorbril op. Is er soms 'n relletje aan de gang, zei hij met een belegen, maar toch nog wel ietwat provocerende intonatie in zijn stem.
Er was inderdaad een relletje. De wijze kater en de grote beer hadden Gerard bij zijn strot en Janneman, Simon en Hugo sloegen de hooghartige jongeling in de vernieling. Ik kneep Natalie in haar bil.
Ga weg viezerd, zei ze.
Ik was het Wilhelminapark doorgelopen, de Endegeesterstraatweg op, tot voorbij de portiersloge van Rijngeest, ik was van Amsterdam via Aalsmeer en Kudelstaart gekomen om beukenootjes te zoeken en eikels en kastanjes uit de bomen te gooien.
Wolkewitje kwam aanrijden in een grote Amerikaanse wagen. Hij droeg hoge schoenen en hij had een groen kikkertje in zijn hand. Zijn haar was pas geknipt.
Ciao, zei hij.
Sjou jij zelf maar, zei ik giftig, want ik zag dat hij een fietspomp in zijn bloes had, reden waarom ik besloot een vredelievend gebaar te maken.
Ik haalde een witte kip onder mijn jasje vandaan. Hier, steek eens op, zei ik.
Maar hij zei: waar is de rest van de jongens.
O die zijn al binnen, zei ik.
Het lijkt me daar best leuk, zei hij.
Mij lijkt het ook niet naar, zei ik.
Ik zou best eens willen kijken, maar ze zeggen dat je er nooit meer uitkomt, zei hij. Je moet niet alles geloven wat ze zeggen, zei ik.
| |
| |
Daar staat 'n bordje, d'r staat voetangels en klemmen op, zie je wel, zei hij.
Ja dat zien ik, maar da's nep juh, d'r benne daar genees voetangels en klemme, wel sjinese appeltjes, hejjij daar weleris voetangels en klemme gezien dan, zei ik, in mijn dialect.
Natalie kwam aanrennen, achtervolgd door een bewaker. Ze had een grote pluk watten in haar oor. Eindelijk werd er dan toch eens iets aan dat oor gedaan.
Ze slaakte een verstikt kreetje, ontsnapt aan een orgasme, maar dat was aanstellerij, want de bewaker raakte haar met geen vinger aan, dat kan ik getuigen.
Is er nog nieuws omtrent Deedee, zei ik.
Maor bijjaot zelle, minier de paster ies ier en minier donderpaster oëk, wulder zèn d'r allemaol èèè en ge geraokt d'r niemer oît zelle, daor elpt giene vaodre en maudre aon, tes vriëd. Ze keek ons smekend aan, haar borst lag op het hekwerk als een gebloemd kussen voor iedereen.
Ik heb best zin om een uiltje te knappen, zei ik.
Wat raaskalt dat mens toch, zei Wolkewitje, die Natalie nooit heeft mogen lijden vanwege het feit dat ze zijn witte kip eens in haar geheime opening verstopt heeft.
O, ze zegt dat ze 't daar mieters hebben, ze zijn er allemaal, zei ik. Nou, dan ga ik ook maar, ga jij niet mee, zei hij.
Nee, ik ga beukenootjes zoeken, zei ik.
Nou, dan ga ik maar, ajuus, zei hij.
Ja, de mats, zei ik.
Het hek viel achter hem als een definitie.
|
|