Raam. Jaargang 1967
(1967)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| |
Kroniek voor esthetica
| |
[pagina 102]
| |
juiste is: we moeten ons realiseren, dat het niet de kunstenaar is die tot ons spreekt, maar zijn werk. Het werk heeft de prioriteit boven de kunstenaar die het maakt. Dat ervaart de kunstenaar zelf, juist in zijn meest creatieve momenten, wanneer ‘het vanzelf gaat’ en wanneer het resultaat van zijn werken ‘hem verrast’. Dat ervaart ieder die op welke wijze ook creatief is. Ook de auteur van een boek kan tot de ervaring komen ‘dat het resultaat van zijn denken en schrijven boven hem uit gegroeid is’, ‘meer is dan hij zelf’. Dat betekent dat de eigen-wettelijkheid, die men vroeger aan de kunstenaar toekende, een eigenschap van het werk is. Het kunstwerk is een nieuwe wereld met eigen wetten. Daarom is er een zekere parallel tussen de kunstenaar en God. Maar die parallel wordt meestal verkeerd verstaan. De scheppende God is volstrekt autonoom. Wel bezit ook de wereld een eigen autonomie, maar ze ontleent die aan God. God heeft de prioriteit boven de wereld. Dat is het verschil: want het werk bezit de prioriteit boven de kunstenaar. Wat betekent dat voor het vraagstuk dat we aan de orde hebben gesteld? God schept de wereld alleen. Daarom is de wereld van hem alleen afhankelijk. Daarom ook hebben wij geen enkel houvast, wanneer we de wereld in haar creatuurlijk karakter willen kritiseren. Kritiek veronderstelt gedeelde verantwoordelijkheid. Daarom is de democratie het ideale klimaat voor de kritiek. Wij, Nederlanders, maken van dat recht op ruime wijze gebruik. Belangrijk voor ons betoog is, dat wij ook het kunstwerk kritiseren. Dat doen we met recht en reden. Daaruit blijkt nog eens, dat de kunstenaar niet autonoom is. Meer positief gezegd: daaruit blijkt dat de niet-kunstenaar mede-verantwoordelijk is voor het werk van de kunstenaar. De kunstenaar en wij delen de verantwoordelijkheid voor het kunstwerk. Hoe is dat mogelijk? Dat is slechts mogelijk omdat wij tezamen het kunstwerk scheppen. Misschien acht u dit een verbijsterende conclusie. Misschien wilt u nog wel aannemen dat het werk de prioriteit heeft boven de kunstenaar, maar dat de niet-kunstenaar de mede-schepper van het werk is: dat acht u misschien onaanvaardbaar. Inderdaad, het is veel eenvoudiger de zaken op de gebruikelijke wijze voor te stellen. Dan immers menen we dat de kunstenara in de stilte van zijn atelier een werk tot voltooiing brengt en dat wij daarna in zwijgende eerbied mogen komen kijken, zoals wij vandaag gaan doen. De kunstenaar is productief en actief, de kunstminnaar louter contemplatief en passief. Is dat niet een veel eenvoudiger voorstelling van zaken? Misschien, maar zeker is: deze voorstelling is onjuist. Laten we terugkeren tot de parallel met de scheppende God. Eerst hebben we ons te realiseren dat God de wereld niet geschapen hééft, alsof hij in | |
[pagina 103]
| |
het begin van de tijd de wereld in het aanzijn geroepen had en deze zich nu los van God in het bestaan houdt. God hééft de wereld niet geschapen: hij schépt haar. Maar de kunstenaar schept zijn kunst-wereld niet zoals God schept. Hij produceert een kunstwerk, inderdaad. Maar hij kan zijn werk niet in het bestaan handhaven. Evenmin kan het kunstwerk zichzelf in het bestaan handhaven. Daarvoor is de niet-kunstenaar vereist. Kunstenaar en niet-kunstenaar tezamen scheppen een werk dat in zijn eigenwettelijkheid boven hen beiden staat. Meestal zegt men: de niet-kunstenaar schenkt aan het werk zijn toekomst. Zonder het nageslacht zou de Hermes van Praxiteles nog slechts bestaan als een hoeveelheid marmer, maar niet als kunstwerk. Door ons dus ontvangt het werk datgene wat Praxiteles er niet aan geven kon: zijn toekomst. Dat is juist, mits we bedenken wat het betekent dat de niet-kunstenaar aan het werk zijn toekomst geeft. De toekomst is de fundamentele dimensie van de tijd. De toekomst onthult eerst wat het verleden betekent. Dat de niet-kunstenaar aan het werk zijn toekomst geeft, wil dus zeggen dat hij het is die het werk naar zijn eigen-wettelijke waarde onthult. Dat impliceert dat de kunstenaar zelf niet in staat is zijn werk te onthullen: hij maakt het, maar het is nog onvoltooid. Het moet zijn werking in de geschiedenis nog gaan uitoefenen en pas daarin zal het voltooid worden. Want het kunstwerk is geen ding: geen steen, geen verf, maar menselijke en dus historische werkelijkheid.
Maar hoe heeft het publiek de kunstenaar nodig? Allereerst omdat de kunstenaar het werk produceert en dus ter voltooiing aanbiedt. Maar dat hebben we al gezegd. Laten we nu liever bedenken dat de kunstenaar in het kunstwerk een nieuwe wereld schept. Maar hebben we dan behoefte aan een nieuwe wereld? Is deze wereld soms niet goed? Er is een tijd geweest dat men die overtuiging was toegedaan. Er is een tijd geweest dat men de wereld, de lichamelijkheid en de medemenselijkheid wantrouwde. Toen hield men aan de goedwillende mens het ideaal voor: vlucht deze wereld, want pas door de wereld te vluchten word je aan God gelijk. Daar geloven wij vandaag niet meer in. Door de wereld te vluchten kunnen we niet op God gaan gelijken, want God vlucht de wereld nooit: hij is juist in haar, dichter bij de wereld dan de wereld bij zichzelf is. Wij hebben een theologie en een filosofie van de aardse waarden opgesteld, en al kunnen we het naïeve vooruitgangsgeloof van de vorige eeuw niet meer delen, toch is ons denken een denken van de hoop. Maar als dat zo is, waarom hebben we dan behoefte aan het kunstwerk? Waarom zien we uit naar nieuwe werelden? Waarom is de gemeenschap die geen kunstenaars bezit, een armzalige gemeenschap, hoe welvarend overigens ook? | |
[pagina 104]
| |
Laat ik u de vraag stellen: zoudt u de wereld precies zo willen laten als ze feitelijk is? De feitelijke wereld bevat nog onbeheerste natuur, nog niet vermenselijkte driften, onrecht tussen rijk en arm, ondergeschikte en hogergeplaatste. Zo willen we de wereld niet laten. We willen de wereld verbeteren. Er is dus een waarheid in de wereld-vlucht. Het is onjuist zich van deze wereld terug te trekken, maar het is zeker juist de feitelijke wereld te vluchten naar een betere vorm van diezelfde wereld toe. Maar kunnen we aan onze feitelijkheid en aan de feitelijkheid van de wereld ontkomen? Speelt de kunstenaar hier een rol? Dat schijnt niet het geval te zijn. Want als deze wereld een ongerechtvaardigde tegenstelling vertoont tussen rijk en arm, dan hebben we niet de kunstenaar nodig maar de econoom, de politicus en zeker ook de meerderheid van de democratische kiezers. Wat doet de kunstenaar hier? En als het gaat om nog niet gereguleerde driften in de mens, dan hebben we de psycholoog nodig en de moralist en de pedagoog, niet de kunstenaar. En conflicten tussen meester en knecht, leiding en arbeider behoeven de bedrijfspsycholoog. Er is kortom geen enkel concreet geval aan te geven waarin we de kunstenaar nodig hebben. Is de kunstenaar derhalve van geen belang? Integendeel, we hebben zijn waarde verdedigd, juist doordat we geweigerd hebben hem te reduceren tot een surrogaat-econoom, een surrogaat-psycholoog of - een vergissing die vaker begaan wordt - tot een surrogaat-moralist. De kunstenaar is niets van dat alles. Hij is zichzelf: degene die het eigenstandige werk produceert en aldus aan het publiek een nieuwe wereld ter verwerkelijking aanbiedt. Want dat is de waarde van de kunstenaar: hij houdt aan de mens die steeds weer in het feitelijke verstrikt dreigt te raken, aan de mens die steeds weer ten slachtoffer valt aan zijn conservatieve neigingen, niets anders voor dan dit: deze feitelijke wereld is niet de definitieve. De wereld van het kunstwerk is niet noodzakelijk beter dan de feitelijke wereld, juist omdat de kunstenaar geen surrogaat-moralist is. Maar de wereld van het kunstwerk is noodzakelijk nieuw. En daarom is ze anders dan de feitelijke wereld. En dus manifesteert ze dat de feitelijke wereld niet de enig mogelijke is: niet definitief maar tot verdwijnen gedoemd. Daarom mogen we er niet krampachtig aan vasthouden alsof ze altijd blijven kon.
De filosoof is degene die dit alles zégt. De kunstenaar is degene die niet in woorden spreekt maar zonder woorden een nieuwe wereld in het bestaan roept. Daarom is de kunstenaar zoveel efficiënter dan de filosoof. En daarom doe ik er thans het zwijgen toe. Ik nodig U uit met eigen ogen te gaan zien wat reeds geschied is. Uw zien zal de geschiedenis voortzetten. Herman Berger |
|