Raam. Jaargang 1967
(1967)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
[pagina 47]
| |
hendrikje 2lieve els roosendaal.........
eindelijk komt het er dan van dat ik je ga schrijven. allereerst nog van harte gefeliciteerd met je verjaardag. je hebt ons bloempje toch ontvangen hè. ik neem aan dat het met de kinderen wel goed gaat. ja, ons gesprek werd toen jammerlijk gestoord door de komst van jouw buurvrouw. weet je nog. wat blijft er eigenlijk van jezelf over als je getrouwd bent en kinderen hebt. aanvankelijk heb ik gedacht dat je niets anders kunt doen dan berusten. aanvaarden dat je jeugd voorbij is. je kunt nog wel mooi zijn en 'n beetje flirten maar dat blijft toch maar een onbevredigend spel. dan krijg je 'n tijd dat je je gaat afsluiten naar buiten, dat alles verloren is. je man, daar wen je wel aan. hij hoort er bij als een tafel. hij staat in de weg maar je hebt hem ook nodig (en af en toe boen je hem wel eens). en als je je dan zo'n paar jaar hebt opgesloten, dan móet er iets gebeuren. 't kan een kleinigheid zijn. je gaat bijvoorbeeld autorijles nemen, gymnastiekles of je gaat buitenshuis werken. en ineens besef je dan dat je wél vrij bent. of althans je voelt het zo. ik geloof dat ik me vroeger probeerde te vergeten in de kinderen. maar nu ben ik echt wel gelukkig, els, met leon. wat hebben wij samen gevochten, elkaar bedrogen en gekwetst. maar ik geloof dat dat eigenlijk niets anders is dan elkaar aftasten. we weten nu hoe we elkaar kunnen beledigen en vleien. het gevecht is voorbij. we hebben alle twee gewonnen. en nu vraag ik me wel 'ns af of we de zgn. gevaren van buiten niet te veel vermijden. we hebben verschillende kennissen die pyama-, carnavals-, sleutel- en striptease fuifjes geven en we gaan daar ook wel eens een enkele keer naar toe en dan voel je je wel even jong en vrij en 't is ook wel 'ns 'n keer gezellig, maar achteraf word je er alleen maar onrustig en vervelend van en dus blijven we dan maar thuis, kijken naar de teevee en werken wat. en het lijkt soms of je die spanning van buiten toch nodig hebt. mag je | |
[pagina 48]
| |
eigenlijk wel alleen maar in je eigen gezin gelukkig zijn. want de kinderen die willen juist als ze groter worden weg, naar buiten, weten, onderzoeken. en daarom is het misschien wel onze schuld dat marcel ook meedeed met die andere jongens om schedels te zoeken en ze na te tekenen. ja, hij heeft inderdaad twee weken daarvoor moeten zitten in den bosch, maar ik geloof dat hij er eigenlijk niet zoveel mee te maken had als die anderen. enfin, het is nu voorbij en hij zit in amsterdam, dat wist je toch, hè. hij studeert politiek en sociaal. het is hier nu wel stil geworden. leon is de laatste tijd nogal eens weg. ik heb nu ook meer tijd om te lezen en om de planten en de bloemen te verzorgen. leon vond het niet leuk meer tegenover onze kennissen dat ik in de bloemenwinkel stond en daarom heeft hij achter de keuken een kas laten bouwen. heel leuk. je komt het maar eens bezichtigen. vanzelfsprekend heb ik nu ook meer tijd om je 'ns te schrijven. leons vader (opa dus) maakt het redelijk goed. hij heeft een aardige kamer met eigen douche en zo en hij wordt er goed verzorgd. hij zag zelf heel goed in dat hij niet alleen in het huis kon blijven wonen en hij wou ook niet bij ons komen wonen. hij zegt, ik wil jullie niet tot last zijn en ook dat jullie me niet op mijn vingers kijken. hij maakt elke dag nog een wandeling van een uur of twee, maar hij heeft wel veel last van zijn maag. je wist zeker nog niet dat leon vice-voorzitter is geworden van afdeling zuid. 't is alles politiek wat de klok slaat als hij thuis is. doet pieter daar ook aan of blijft hij liever bij zijn ponies. lieve els schrijf me eens gauw terug of probeer eens over te wippen. ook aan pieter veel liefs van, hendrikje. | |
[pagina 49]
| |
marc 12beste leon en hendrikje tilburg.........
ik dank jullie voor de overhemden en het ondergoed dat jullie me gestuurd hebben. dat had je niet hoeven doen. maar eerlijk gezegd komt het wel goed uit, want het meeste wat ik had, was aan 't verslijten en 't komt er bij mij niet van om dat zelf te gaan kopen. één overhemd heb ik aan een medebewoner hier gegeven omdat de boord mij te klein was, hoewel er de juiste maat op stond. dat vinden jullie toch wel goed hè. 't gaat hier verder heel goed. 't eten is best en de meisjes zijn heel behulpzaam. de meesten tenminste. met twee mensen hier uit het huis ga ik wel eens een borreltje drinken en biljarten. dat heb ik nog niet verleerd. ongeveer elke maand gaat er hier een het hoekje om en dan moet ik wel naar de uitvaart. vanmorgen ben ik ook nog geweest. ik zie wel wat óp tegen de winter, maar we zullen er wel weer door komen. ik heb ook nog een kaartje gehad van marcel uit amsterdam. 't gaat hem daar heel goed, is het niet. tot schrijfs, vader. | |
marcel 1beste opa, amsterdam.........
ik zit hier óók op een kamer, vlakbij de oude schans. met kerstmis kom ik je natuurlijk opzoeken als dat goed is en als je al niet bij ons thuis bent. het allerbeste van marcel. | |
[pagina 50]
| |
leon 8lieve hendrikje, groningen.........
het is wel een hele tijd geleden dat wij elkaar brieven schreven, maar nu is het dan weer zo ver. ik denk dat ik nog een week of drie hier moet blijven. 't werk schiet goed op en de resultaten zijn niet onaardig. voor vandaag heb ik het werk er opzitten. 't is echt wel herfst. 't regent al zolang als ik hier ben. groningen zelf is een fijne stad. we moesten er samen eens een keer naar toe gaan. gisteravond ben ik even met een collega een biertje gaan drinken in een cafeetje met veel langharige jongens net zoals marcel. ik heb ook met hen gepraat. alleen afbraak is positief, leven is doodgaan, daar moet je niet tegenin gaan, 't is een luguber spel met de dood, 'n bewijs van de afwezigheid van god, alleen het slechte bestaat (alleen satan is onze god) of wel alleen het ik (je danse, donc je suis). godsdienst is opium, kunst is opium, marihuana is opium, dodenverering, sex, spiritisme, ouderschap, het is er alleen om de dood te vergeten of te ontlopen. we moeten niet zgn constructief verder werken aan het bouwsel op de steenrots, we moeten het afbreken en op de rots zelf gaan wonen. nu is de afbraak het spel, het spel is de bestaansreden, het spel is het enige positieve enz. enz. 't waren echt wel aardige jongens, vond ik. ik twijfel nu ook of het marcel toen wel om die doodskoppen ging, maar laten we daar liever niet meer over denken. als ik terugkom rij ik even over amsterdam, denk ik, kijken hoe hij daar zit. als dit karwei achter de rug is, ga ik het wat kalmer aan doen. dan ben ik ook wat meer thuis. ik vind dat een ander dit werk maar eens moet overnemen. niet dat ik er niet meer in geloof, dat weet jij ook wel, maar ik krijg er toch wel een beetje genoeg van. 't gaat allemaal zo ontzettend traag, dat je bijna geen vooruitgang ziet. opa's ideeën lijken dikwijls nog progressiever dan van de jongeren uit de afdelingen. ik heb eergisteren hier in een warenhuis een leuk rekje gekocht voor in de caravan. als we méér thuis zijn, gaan | |
[pagina 51]
| |
we ook eens met de caravan op stap. daar hoeft het geen vacantie voor te zijn. we kunnen ook in de week-ends er op uit trekken. lijkt je dat niet fijn. natuurlijk moet er dan wel iemand voor jouw bloemen en planten zorgen, maar daar vinden we wel wat op. schatje, vergeet niet je rijbewijs te laten verlengen, ook al rij je maar zelden. heel vel liefs en kusjes van jouw leon. | |
marcel 2lieve papa en mama amsterdam.........
de laatste keer dat ik thuis was, dus bij de begrafenis van opa, kon ik er moeilijk over spreken, over wat ik jullie eigenlijk had willen zeggen. ik heb namelijk een meisje. ik ken haar al vanaf het eerste studiejaar. a.s. zondag wil ik haar aan jullie voorstellen. okee. natuurlijk hè. zaterdag kan niet, want dan doe ik mee aan een demonstratie (tegen militaire dientplicht). dus als ik niets hoor, tot zondag. jullie allergelukkigste marcel.
in die tijd ging ik met mijn vrienden naar buiten over de amstel, waar een park was, dat ik met mijn vrienden binnenging. ook onze penningmeester j. echter, die mij overleverde, kende de plaats, wijl ik daar dikwijls met mijn vrienden was samengekomen. j. dan neemt de politiebende de rijkswacht en de studentenweerbaarheid onder zijn geleide en komt aldaar met lantaarns, fakkels en wapens. ik, bewust van alles wat mij boven het hoofd hing, trad voorwaarts en zei hun, wie zoekt gij. men antwoordde mij, de heer van n. ik zeg hun, dat ben ik. ook j. nu die mij overleverde stond bij hen. terwijl ik hun dan zei, dat ben ik, weken ze achterwaarts en vielen ter aarde. wederom dan ondervroeg ik hen, wie zoekt gij. zij zeiden, meneer van n. ik antwoordde, ik heb u gezegd dat ik dat ben. indien ge dan mij zoekt, laat dezen heengaan. opdat het woord in vervulling ging, dat ik gesproken had, die ge mij gegeven hebt, van hen heb ik niemand | |
[pagina 52]
| |
verloren. piet, dan trok het zwaard dat hij droeg en. trof een agent en sloeg hem het rechteroor af. de naam nu van de agent was m. ik zei dan tot piet, steek het zwaard in de schede. de beker die de vader mij gegeven heeft, zou ik die niet drinken. de agenten dan en de inspecteur namen me gevangen en boeiden me en voerden. me eerst naar de hoofdinspecteur a. deze was n.l. de schoonvader van c. die dat jaar hoofdcommissaris was. a. nu was het die aan de amsterdammers de raad had gegeven, het is nuttig dat een man sterve voor het volk. piet intussen volgde mij met een andere provo. deze provo nu was met de hoofdinspecteur bekend en ging met mij het voorhof van de hoofdinspecteur binnen. doch piet bleef buiten aan de deur staan. de andere provo dan, die met de hoofdinspecteur bekend was, ging naar buiten en sprak met de portiers en leidde piet binnen. de dienstmaagd dan, de vrouwelijke portier, zei tot piet, zijt gij ook soms een der aanhangers van deze mens. hij zegt neen. het personeel en de agenten hadden, wijl het koud was, een kolenvuur ontstoken en stonden zich te warmen. de hoofdinspecteur dan ondervroeg mij over mijn vrienden en. over mijn leer. ik antwoorde hem, ik heb openlijk tot de wereld gesproken. ik ben altoos op de straten en op de pleinen geleraard, waar alle mensen samen komen en in het geheim heb ik niets gesproken. wat ondervraagt gij mij. ondervraag die gehoord hebben wat ik tot hen. gesproken heb. bij deze woorden echter gaf een omstander uit de politie mij een kaakslag en zei, antwoord ge aldus de hoofdinspecteur. ik antwoordde hem, indien ik verkeerd gesproken heb, getuig dan van het verkeerde, maar heb ik goed gesproken, waarom slaat ge mij. a. dan zond mij geboeid naar c. de hoofdcommissaris. piet intussen stond zich te warmen. men zei hem dan, zijt gij ook soms een provo. hij ontkende en zei nee. iemand van het personeel van de hoofdinspecteur, familie van dien. piet het oor had afgeslagen, zegt hem, heb ik u in het park niet bij hem gezien. wederom dan ontkende piet en terstond kraaide een haan. zij leidden mij dan van c. naar het gerechtshof, 's morgens vroeg. en zij traden het hof niet binnen, omdat zij op zondag niet werken. von k. dan kwam tot | |
[pagina 53]
| |
ons naar buiten en zeide, welke aanklacht brengt ge tegen deze mens in. zij antwoordden en zeiden hem, indien hij geen boosdoener was, zouden wij hem niet aan u hebben uitgeleverd. von k. dan zeide hun, neemt gij hem en vonnist hem volgens uw wet. ons staat het niet vrij iemand te doden. opdat het woord van mij in vervulling ging, dat ik gesproken had om te kennen te geven welke dood ik zou sterven. von k. ging dan weer het kasteel in en riep mij en zei mij, zijt gij de koning der amsterdammers. ik antwoordde, zegt gij dit uit u zelf, of hebben anderen u dit van mij gezegd. von k. antwoordde, ben ik soms een amsterdammer. uw volk en uw overheid hebben u aan mij uitgeleverd. wat hebt ge gedaan. ik antwoordd, mijn koninkrijk is niet van deze wereld. indien mijn koninkrijk van deze wereld was, zou mijn knokploeg zich te weer hebben gesteld, opdat ik niet aan de amsterdammers werd overgeleverd. nu echter is mijn koninkrijk niet van hier. von k. dan zeide mij, gij zijt dan toch koning. ik antwoordde, gij zegt het, dat ik koning ben. ik ben daartoe geboren en daartoe in de wereld gekomen om te getuigen van de waarheid. alwie uit de waarheid is, luistert naar mijn stem. von k. zegt mij, wat is waarheid en na deze woorden ging hij weer naar buiten naar het volk en zegt hun, ik vind in hem geen schuld. doch gij hebt een gewoonterecht, dat gij nu en dan gratie verleent. wilt ge dus dat ik u de koning der amsterdammers vrijlaat. ze riepen dan wederom luide, niet hem, maar lages. lages nu was een oorlogsmisdadiger. toen liet dan von k. mij grijpen en geeselen. en de militairen vlochten. een kroon van doornen en zetten mij die op het hoofd en wierpen mij een purperen mantel om en naderden mij en zeiden, gegroet, koning der amsterdammers, en gaven mij kaakslagen. wederom dan kwam von k. naar buiten en zegt hun, zie ik breng hem u naar buiten, om u te doen weten, dat ik gene schuld in hem vind. ik kwam dan naar buiten met de doornen kroon op en de purperen mantel om en hij zegt hun, ziet den mens. toen dan de gezagsdragers en de soldaten mij zagen riepen ze luide, aan het kruis aan het kruis met hem. von k. zegt hun, neemt gij hem om te kruisigen, want ik vind in hem geen. schuld. | |
[pagina 54]
| |
de amsterdammers antwoordden hem, wij hebben een wet en volgens die wet moet hij sterven, omdat hij zich voor de zoon gods heeft uitgegeven. toen dan von k. dit woord hoorde werd hij zeer bevreesd en trad weder het kasteel binnen en zegt tot mij, van waar zijt gij. maar ik gaf hem geen antwoord. von k. dan zegt me, staat ge mij niet te woord. weet ge niet dan ik macht heb om u te kruisigen en macht heb om u vrij te laten. ik antwoordde, ge zoudt niet de minste macht over mij hebben, indien het u niet van hogerhand gegeven was, daarom heeft, die mij aan u overleverde, groter zonde. om die reden trachtte von k. mij vrij te laten, maar de amsterdammers riepen luide, indien ge hem vrijlaat, zijt gij niet navo-gezind, want alwie zichzelf voor koning uitgeeft, treedt op tegen de navo. toen dan von k. dit woord hoorde, leidde hij mij naar buiten en zette zich op de rechterstoel, op de plaats die steen van justitie heet (in het mokums, steen van klassejustitie). het was nu zondag in de paas-vacantie, ongeveer het zesde uur en hij zegt tot de amsterdammers, ziet uwen koning. zij dan riepen, weg, weg met hem. von k. zegt hun, zal ik uwen koning kruisigen. de gezagshandhavers en -dragers antwoordden, wij hebben geen koning dan de koningin. toen dan gaf von k. mij aan hen over om gekruisigd te worden. men greep dan mij aan en voerde mij weg. en terwijl ik voor mezelf het kruis droeg, ging ik uit naar de zgn. schedelplaats (massagraf geheten), waar men. mij kruisigde en met mij twee anderen, aan elke zijde een, en ik in het midden. von k. nu schreef ook een opschrift en plaatste het op het kruis. er stond geschreven, j. van n. koning der amsterdammers. dit opschrift dan werd door de vele amsterdammers gelezen, want de plaats waar ik gekruisigd werd, lag dicht bij de stad en het was geschreven in het nederlands, het amsterdams en het duits. de overheid zei dan tot von k., schrijf niet, de koning der amsterdammers, maar deze heeft gezegd, ik ben de koning der amsterdammers. von k. antwoordde, wat ik geschreven heb, heb ik geschreven. de soldaten dan, na mij gekruisigd te hebben, namen. mijn kleren en verdeelden ze in vier delen, voor elke soldaat een, behalve de trui. die nu was zonder | |
[pagina 55]
| |
naad van boven af in zijn geheel gebreid. ze zeiden dan tot elkander, laten we hem niet in stukken delen, maar er om loten wie hem krijgt. opdat het schriftwoord in vervulling ging, ze hebben mijn klederen onder elkander verdeeld en over mijn gewaad het lot geworpen. zo deden dan hunnerzijds de soldaten. maar bij het kruis van mij stonden mijn moeder, mijn tante mevr. van c. en juffrouw m. ik dan zie mijn moeder en een provo staan, die ik zeer beminde, en zeg tot mijn moeder, vrouw zie daar uw zoon. vervolgens zeg ik tot de provo, ziedaar uw moeder, en van dit uur af nam de provo haar bij zich op. daarna zeg ik, overtuigd dat alles reeds volbracht was, opdat de schrift geheel in vervulling ging, ik heb dorst. er stond een vat zuur bier. men stak dan een spons vol bier aan een hysopstengel en bracht ze me aan de mond. toen ik dan het bier genuttigd had, zei ik, het is volbracht. en ik neigde het hoofd en gaf de geest. |
|