Raam. Jaargang 1967
(1967)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
Andrew Marvell
| |
[pagina 15]
| |
Pé Hawinkels
| |
[pagina 16]
| |
[Origineel]
The fish oft times the burgher dispossest,
And sat not as a meat but as a guest;
And oft the Tritons and the sea nymphs saw
Whole shoals of Dutch served up for cabillau;
Or as they over the new level ranged
For pickled herring, pickled Heeren changed.
Nature, it seemed, ashamed of her mistake,
Would throw their land away at duck and drake.
Therefore necessity, that first made kings,
Something like government among them brings.
For as with Pygmies who best kill the crane,
Among the hungry he that treasures grain,
Among the blind the one-eyed blinkard reigns,
So rules among the drownëd he that drains.
Not who first see the rising sun commands,
But who could first discern the rising lands.
Who best could know to pump an earth so leak,
Him they their Lord and country's Father speak.
To make a bank was a great plot of state;
Invent a shov'l and be a magistrate.
Hence some small Dyke-grave unperceived invades
The power, and grows as 'twere a ‘king of spades’:
But for less envy some joint States endures,
Who look like a commission of the sewers.
For these Half-anders, half wet and half dry,
Nor bear strict service, nor pure liberty.
'Tis probable religion after this
Came next in order; which they could not miss.
How could the Dutch but be converted, when
Th' Apostles were so many fishermen?
Besides the waters of themselves did rise,
And, as their land, so them did re-baptize:
Though herring for their God few voices miss't,
And Poor-John to have been th' Evangelist.
Faith, that could never twins conceive before,
| |
[pagina 17]
| |
[Vertaling]Vaak is de ‘burgher’ dakloos door de vis,
Die hem tot gast in plaats van eetwaar is,
En dikwijls at de Triton met z'n vrouw
Een schooltje Hollanders als kabeljauw,
Of, als 't hun om pekelharing ging,
Dan bracht een pekel-Heer afwisseling.
Uit schaamte om haar misser, scheen 't, werpt
Natuur hun land de vissen op het erf.
Zo brengt de noodzaak, 's konings eerste kroon,
'n Soort regering in hun waterwoon.
Is bij de wilden de grootste moordenaar
De baas, bij hongerlijders 'n korenaar
Symbool van macht, is éénoog in 't oog
Der blinden koning, wel, de man die voor
De afvoer zorgt staat machtig bovenaan
Bij hen, die dagelijks kopje onder gaan.
't Bevel voert niet wie 't eerst de zòn, maar wie 't
Eerst lànd ziet opgaan in 't vaag verschiet.
Zij noemen ‘Heer’ en ‘Vader’ van de Staat
Wie 'n zò lek land te pompen 't best verstaat.
Een zandbank is van nationaal belang:
Schep met een schop U in de hoogste rang.
Zo wint zo'n kleine dijkgraaf onverwacht
De macht, als schoppenkoning, - maar, bedacht
Op voordeel, duldt hij Staten boven zich,
Wat als een opdracht aan de snijder is:
Die Half-anders, tussen droog en nat,Ga naar eind[4.]
Staan half tussen vrijheid en gezag.
Toen kwam waarschijnlijk godsdienst aan de beurt,
Na een regering; dat was zò gebeurd.
De apostelen waren vissers. Is er dan
Een kans dat onbekeerd dit vissersland
Zou blijven? Dan rees 't water om hen heen,
Herdoopte mèt hun land henzelf meteen:
Verkiezing tot hun God heeft nauw gemist
| |
[pagina 18]
| |
[Origineel]
Never so fertile, spawned upon this shore:
More pregnant than their Marg'ret, that laid down
For Hans-in-Kelder of a whole Hans-town.
Sure when religion did it self embark,
And from the east would westward steer its ark,
It struck, and splitting on this unknown ground,
Each one thence pillaged the first piece he found:
Hence Amsterdam, Turk-Christian-Pagan-Jew,
Staple of sects and mint of schism grew;
That bank of conscience, where not one so strange
Opinion but finds credit, and exchange.
In vain for catholics ourselves we bear;
The Universal Church is only there.
Nor can civility there want for tillage,
Where wisely for their court they chose a village.
How fit a title clothes their governors,
Themselves the Hogs as all their subjects Bores!Ga naar eind[14.]
Let it suffice to give their country fame
That it had one Civilis called by name,
Some fifteen-hundred and more years ago;
But surely never any that was so.
See but their mermaids with their tails of fish,
Reeking at church over the chafing dish.
A vestal turf enshrined in earthen ware
Fumes through the loop-holes of a wooden spuare.
Each to the temple with these altars tend,
But still does place it at her western end:
While the fat steam of female sacrifice
Fills the priest's nostrils and puts out his eyes.
Or what a spectacle the skipper gross,
A water-Hercules butter-Coloss
Tunned up with all their sev'ral towns of Beer;
When stagg'ring upon some land, snick and sneer,
They try, like statuaries, if they can,
Cut out each other's Athos to a man:
| |
[pagina 19]
| |
[Vertaling]De haring, de stokvis tot Evangelist.
't Geloof, voor tweelingen nooit toegerust
Bij eerder baren, schoot op deze kust
Nu kuit, zo drachtig als de Trien die daar
Ineens een kind voor elke dag lei van 't jaar.Ga naar eind[5.]
Want als religie scheep ging, en vanuit
De Oost naar 't Westen voer op eigen schuit,
Dan stootte zij, verspreidde zich op on-
Bekende grond, en elk greep wat hij kon, -
En Amsterdam, die sectenstapelplaats
Ontstond, een berg van schismatiek gepraat,
Gewetensbank, waar zelfs het allerzotst
Geloof crediet krijgt en gewisseld wordt.
Voor Katholieken zie men óns niet aan:
Het Algemeen kan enkel dààr bestaan.
Voor hoffelijkheid wordt adequaat gezorgd:
Hun Hof staat wijselijk in een boerendorp.
Voor hoog en laag heeft men de juiste naam,
Van Heer als Boer zal 'n hoer aan 't boeren slaan.
Hun land mag ruchtbaarheid wel krijgen, daar
Het eens, voor meer dan vijftienhonderd jaar,
Een man had, met de naam Civilis getooid, -
Maar een geciviliseerd man, dat nooit.
Neem nou zo'n meermin die gevissestaart
Zich in de kerk warmt aan de kleine haard
Waarin een turf, vestaal in aardewerk,
Zijn smook door gaatjes van een kistje werkt.
Elk trekt ter kerk met bij zich zo'n altaar
En zet het op ter westerzij aldaar;
Terwijl de rook van 't vrouwenoffer vuil
Des priesters neusgat vult, zijn oog uitpuilt.Ga naar eind[6.]
Of was een schouwspel is zo'n ‘skipper’ log,
Een water-Hercules zijn boter-Kolos,
Met bier uit al die steden volgestouwd.
Ergens aan land gekomen, wel, dan houwt
| |
[pagina 20]
| |
[Origineel]
And carve in their large bodies, where they please,
The arms of the United Provinces.
But when such amity at home is showed,
What then are their confederacies abroad?
Let this one court'sy witness all the rest:
When their whole navy they together prest,
Not Christian captives to redeem from bands,
Or intercept the western golden sands -
No, but all ancient rights and leagues must vail,
Rather than to the English strike their sail;
To whom their weather-beaten province owes
Itself, whenas some greater vessel tows
A cock-boat tossed with the same wind and fate -
We buoyed so often up their sinking state.
Was this Jus Belli & Pacis? Could this be
Cause why their Burgomaster of the sea
Rammed with gunpowder, flaming with brand wine,
Should raging hold his linstock to the mine,
While, with feigned treaties, they invade by stealth
Our sore new-circumcisëd Gommonwealth?
Yet of his vain attempt no more he sees
Than of case-butter shot and bullet-cheese;
And the torn navy staggered with him home,
While the sea laughed itself into a foam.
'Tis true since that (as fortune kindly sports),
A wholesome danger drove us to our ports,
While half their banished keels the tempest toss't,
Half bound at home in prison to the frost:
That ours meantime at leisure might careen,
In a calm winter, under skies serene;
As the obsequious air and waters rest,
Till the dear halcyon hatch out all its nest.
The Commonwealth doth by its losses grow;;
And, like its own seas, only ebbs to flow:
Besides that very agitation laves,
| |
[pagina 21]
| |
[Vertaling]Men prompt als kunstenaars op elkander los,
Als om een man te hakken uit elks Athos.Ga naar eind[7.]
Ze kerven in hun lijf de wapenen
Van de Verenigde Provinciën.Ga naar eind[8.]
Maar als ze voor elkaar zo aardig zijn,
Hoe moeten ze dan wel naar buiten zijn?
Van hun manieren slechts dit éne staal:
Als heel hun zeemacht wordt tesaamgeschraapt,
Dan zijn ze niet op de bevrijding uit
Van Christenslaven, noch op gouden buit, -
Dan halen zij oud recht en bonden eer-
Der dan hun vlag voor Engeland neer.Ga naar eind[9.]
't Door 't weer geplaagde landje hoort daarbij
Zoals een groter schip een jol langszij
Neemt, speelbal van 't zelfde tij; hun staat
Is, als hij zonk, door ons gered zo vaak.
Was dit Ius Belli & Pacis?Ga naar eind[10.] Hield hierom
Marineburgemeester Tromp, propvol
Gestouwd met kruit, en verder apezat,
Zijn lontstok tierend bij 't ontstekingsgat,
Terwijl zìj steels, en onder vals gezwets
Een inval doen in ons Gemenebest?
Het mocht niet baten. Hij boekt een resultaat
Als van een schot met boter en met kaas.
De vloot, tot gruis geslagen, sult naar huis,
Terwijl de zee, die lacht zichzelf tot schuim.
Ons dreef sindsdien - dat viel 't Lot zo in -
Een serieus gevaar de havens in.
Hen hield het weer daar uit, de helft gepest
Op zee, in vorst geketend thuis de rest.
Zo konden wij het ervan nemen, rust
Genieten onder kalme winterlucht.
Gedienstig rusten zee en lucht, opdat
De voorspoedsvogel rustig broeden kan.
't Gemenebest groeit in zijn tegenspoed,
| |
[pagina 22]
| |
[Origineel]
And purges out the corruptible waves.
And now again our armëd Bucentore
Doth yearly our sea-nuptials restore.
And now the hydra of seven provinces
Is strangled by our infant Hercules.
Their tortoise wants its vainly stretchëd neck;
Their navy all our conquest or our wreck:
Or, what is left, their Carthage, overcome,
Would render fain unto our better Rome.
Unless our Senate, lest their youth disuse,
The war - but who would peace if begged refuse?
For now of nothing may our State despair,
Darling of Heaven, and of men the care,
Provided that they be what they have been,
Watchful abroad, and honest still within.
For while our Neptune doth a trident shake,
Steeled with those piercing heads, Deane, Monk and Blake,
And while Jove governs in the highest sphere,
Vainly in hell let Pluto domineer.
| |
[pagina 23]
| |
[Vertaling]Kent, als zijn zeeën, eb slechts vóór de vloed.
En juist de bruisende onrust werkt per slot,
Purgeert de baren van het woelig lot.
En BucentoorGa naar eind[11.], met wapens opgedofd,
Bereidt ons thans weer jaarlijks zee-bruiloft.
Nu wurgt de pasgeboren Hercules
De zevenslang van die Provinciën.Ga naar eind[12.]
Hun schildpad mist z'n voor niks gestrekte nek,
Hun zeemacht ons geluk en onze pech.
Geslagen zou 't Carthago, dat hun rest
Graag bij ons Rome komen, dat 't best
Bleek. Of, uit vrees voor misbruik, moest de Senaat
De oorlog - vrede krijgt wie erom vraagt.
De lieveling des Hemels, en verzorgd
Door mannen, hoeft de Senaat geen ander borg
Voor welzijn, mits die blijven wat vanouds
Ze waren: waaks naar buiten, binnen trouw.
Neptunus schudt voor ons een drietand, met
De puntige koppen, Deane, Monk, en Blake bezet,Ga naar eind[13.]
En Zeus heerst in de hoogste sferen, laat
Dan Pluto maar regeren in zijn hellestaat.
|
|