| |
| |
| |
[Nummer 34]
Journaal
Dit is lelijk en het lijkt fout
Neem nou jij goudgepunte lans, de 204e Reuzenpocket die de Bezige Bij uit de poel der mogelijkheden opgehengeld heeft. Die bevat ten eerste beschouwingen over de franse priapische poëzie uit de zestiende en zeventiende eeuw - de titelpagina zelf zegt ‘erotische poëzie’, - men zal mij deze kleine correctie niet euvel duiden - en ten tweede de vertaling van een fors aantal priapeeën, deze van de hand van Ernst van Altena. De zgn. beschouwingen staan in de Inleiding, en die is van de Belg afkomstig, die erop staat dat hij als weverbergh wordt aangeduid.
Het eerste stukje van die Inleiding is een dikke bladzijde, waarboven staat: Lectori salutem. Nu geeft dit hoop. Hebben we dan al met een Belg te maken, dan toch in elk geval met een, die weet wat de afkorting L.S. betekent, en dat is al heel wat. En, wat meer is, het wekt de indruk dat deze Belg iets van het Latijn afweet, iets wat bij iemand die zich opmaakt om een referaat over een onderwerp uit het Oud-Frans te houden, alleen maar een pré kan heten.
Maar ziet, deze hoopvolle stemming is niet van lange duur. Wordt hij reeds in de zevende regel onaangenaam gestoord door de uitleg die onze Belg aan het woord priapee geeft, - het is een erotisch gedicht zegt hij, daarmee al de verfijnde onderscheidingen, waar het Westen zich vóór hem zo lang moeizaam voor heeft ingespannen, als tussen eros en sexus, met een ongezouten schoolslagzwaai opzij maaiend, - in de vierde heeft men ook reeds even het gevoel gehad dat er aan het latinisme van de geachte inleider wel iets haperde. Daar stond: daarom, lectori, dit woord vooraf. Dit is lelijk, en het lijkt fout. Het ziet er uit, alsof lectori als aanspreekvorm gebruikt wordt, - maar men kan nog aannemen, dat dit niet het geval is, en dat lectori in deze zin nog betekent wat het overal betekent.
En dan. De laatste alinea, een demagogische uithaal over het immorele van het feit dat onze grote bibliotheken een zgn. Hel bezitten, waar dus allemaal boeken instaan die men niet lenen kan, zet als nu volgt in: Lectori, een instelling die zulk een absurd reglement in ere houdt is immoreel; en vergoelijkend twijfelen aan de ignorantie van weverbergh is, helaas, waarom verstuiven al onze kansen tot menslievendheid toch als pluizebollen, of voor mijn part maretakken, in de westenwind... eh, niet langer mogelijk. Jammer, maar vriend weverbergh is een hufter, die dik wil doen met andermans veren. En,
| |
| |
lectori, t.w. voor Weverbergh als hij dit stukje zelf zit uit te spellen met saamgenepen jubeltenen, dit: Lectori salutem betekent: Aan de lezer heil, waarin het eerste woord dus in een derde naamval staat, en niet Gegroet, gij lezer! zoals W. ongetwijfeld in zijn Prisma-citatenboek gevonden heeft, en waarin we de lezer in een vocatief aantreffen, een eerste, of desgewenst zesde naamval. Nu is het niet erg, als iemand geen latijn kent, maar waarom, vraag ik U in alle oprechtheid, waarom wil hij dan met latijnse uitdrukkingen de gebraden haan uithangen?
Zo kan men ook niet van Jan en Alleman, en zeker niet van de Belgen, verwachten dat zij iets zinnigs weten te vertellen over de franse priapische poëzie uit de zestiende en de zeventiende eeuw. Maar waarm willen ze er dan van die volksmennerige tractaten over produceren, als de Inleiding van jij goudgepunte lans? Het hele stuk, dat dan een compleet nieuw genre voor de nederlandse lezer zou moeten ontsluiten en toelichten, is restloos te herleiden tot de denkfout, die alle Belgen maken, die menen dat de trubbels die zij op het platteland nog met hun kapelaans en pastoren hebben, een probleem vormen van europese allure.
Nee, op de holle, grofstoffelijke inleiding van weverbergh zat, als je het goed bekijkt, eigenlijk niemand te wachten. Laten we er daarom ook maar geen woorden meer aan vuil maken, maar even een blik werpen in de vertaling van cabaretkenner Ernst van Altena. Eentje maar, en wel op pag. 129. Daar wordt Quand l'homme a dans un Con son ardeur assouvie vertaald met Wanneer een man in 't vrouwelijk kruis zijn hitte geeft en Mais le Vit que favois n'estoit pas assez fort met Maar ach, mijn Lid was zwak en niet goed toegerust. Parbleu. Zijn we nou priapisch aan de slag gegaan of eigenlijk niet? Wat bleksem! Moeten we na al dat getetter van Weverbergh om ongebreidelde onverbloemdheid in sexualibus nou nog afgescheept worden met een ondanks de schijn van 't tegendeel gekuiste vertaling? Ik zou zeggen, te deksel, Van Altena, als er nou toch zo nodig priapeeën vertaald moeten worden in dat gewiekste rijmtaaltje van je, dan ook niet voor een eerlijke Lul ofwel Kut teruggedeinsd. De verkoop van deze co-productie, die, als ik 't goed heb, weer eens een taboe op de korrel heeft genomen, zou er toch maar weinig onder geleden hebben, en wie weet, had de Bij er wel een proces aan overgehouden, iets wat deze noch enige andere Uitgeverij ooit zgn. windeieren gelegd heeft. Kut.
P.H.H.H.
| |
Lastig
Ik heb een onweerstaanbare neiging om lastig, lastig, lastig te zijn voor Homburg, Homburg, Homburg, die met zijn reclame, reclame, reclame op de televisie mij danig op de ze- | |
| |
nuwen, zenuwen, zenuwen begint te werken. Nauwelijks zijn de berichten over de schimmel en de maden, maden, maden in een van zijn fabrieken verklonken of de man die vroeger, toen hij nog niet zo dik was, persoonlijk achter elke in zijn naam geproduceerde worst ging staan, begint weer te tetteren over de superieure kwaliteit van zijn producten. Daarbij gebruikt hij dermate stompzinnige middelen om zijn boodschap over te brengen, dat ik na het aanhoren van één uitzending voorgoed een lage dunk heb niet alleen van de worst die zo de deur uitgewrongen moet worden, maar zelfs van de consumenten die zich door zo'n boodschap laten verlokken in plaats van zich walgend af te keren. Of wordt ons met opzet kippevel bezorgd om langs deze negatieve weg de onontkoombaarheid van Homburg in ons leven te garanderen? Dan wordt het toch wel tijd dat ook een zo publieke tiek. Elke dag staat er in de kranten uiting betrokken wordt in de krihoe mooi of lelijk het televisieprogramma gisteren was, maar over het meest spectaculaire onderdeel daarvan wordt meestal gezwegen. Wordt de persvrijheid misschien beperkt door de vrijpostigheid van de worstfabrikanten, die ook in de pers adverteren?
C.V.
| |
Loodlijnen in kluwens
In Randstad 11-12, getiteld Manifesten en Manifestaties, hebben ongeveer alle warhoofden van de hele wereld ruimte gekregen om hun denkbeelden te spuien. Zelfs de mensen van het Bureau de Recherches Surréalistes, die zich van hun taak kweten door onder het hoofd Het surrealisme, een overzicht van zijn aanwezigheid, en voorafgegaan door een aantal snorkende slagzinnen van het slag van OUDERS! Vertelt uw dromen aan uw kinderen een groot en bont aantal citaten van bekende en minder bekende surrealieten bijeen te brengen en in de hen toegewezen ruimte af te drukken. Zo leest de geïnteresseerde literatuurliefhebber op pag. 85: Wanneer zullen de meisjes hun poedeltjes eens in hun handtasje stoppen en hun lippestift aan de halsband houden? De vluchtige purperrode afdrukken daarvan zou het enige spoor zijn dat ik met hartstocht zou volgen: het is best mogelijk dat het naar vlakbij zal leiden, maar vast en zeker naar elders. Dat belooft dus weinig hartstocht in de onmiddellijke toekomst voor meneer Radovan Ivsic, de fons et origo van deze escapistische uitlating. Goed. Het is moeilijk om een beetje hoogte te krijgen van onze surrealistische pappenheimers, en het gaullistische nederlands waarin men ons hun uitspraken denkt te moeten presenteren maakt het er niet verkwikkelijker op. Het wordt echter pas leuk, wanneer men de teksten controleren kan, wanneer men ook buiten het surrealisme gangbare criteria op het werk van deze onirische kunstemakers kan toepassen. Zo is er een theorie, die beweert dat Picasso in zijn figura- | |
| |
tieve schilderijen door de mand valt, omdat alleen daar blijkt, dat hij van bv. anatomie geen kaas gegeten heeft, iets wat de souvereine eigenwettelijkheid van de rest van zijn werk een suspect tintje geeft. André Breton, de paus van deze geheimzinnige richting, heeft in zijn eerste
surrealistisch manifest van 1924 een encyclopedie-artikeltje over het surrealisme opgenomen, waarvan de eerste regels luiden:
SURREALISME, n, m. Automatisme psychique pur par lequel on se propose d'exprimer, soit verbalement, soit par écrit, soit de toute autre manière, le fonctionnement réel de la pensée.
Wat leest de geïnteresseerde literatuurliefhebber nu op p. 77 van Manifesten en Manifestaties als vertaling van dit kordate proza?
SURREALISME, n, m. Automatischisch automatisme & c' Dat surrealisme in het Nederlands nog wel onzijdig kan zijn ondanks het feit dat Breton gedecreteerd heeft dat het in 't Frans mannelijk is, schijnt de surrealistische detectives te ontgaan. Dat er niet Automatisme purement psychique staat, zien zij niet, en de vertaling zuiver automatisme van de psyche komt dus niet in hen op, hoewel hij wel in hen had móéten opkomen. Dat verder geen hond hen of ons vertellen kan wat een automatisme precies is, weerhoudt hen er niet van om Breton's definitie ijverig uit het hoofd te leren. Dit alles op zoek naar de wezenlijke werking van het denken (Le fonctionnement réel de la pensée: hoe het denken werkelijk functioneert). Nu kan men wel eens op lange winteravonden de vraag voelen opkomen of mensen die geen frans en geen nederlands kennen, en dus geen bal afweten van de doodgewone regels van de taal, nu wel de aangewezen figuren zijn om op speurtocht te gaan naar het wezenlijke diep in elk van ons. Ik ben een mijnschacht en voel me in de lente trots beklommen door een overmaat aan scarabeeën, die hun loodlijnen in kluwens op zak hebben.
P.H.H.H.
| |
Mond open
Alice's Adventures in Wonderland ligt weer eens in een nieuwe Nederlandse uitgave in de boekhandels. Hoe de vertaling van dit, spitst Uw oren even, eigenaardige meesterwerkje is, weet ik niet. Wil ik ook niet weten: de titel is al helemaal verkeerd. Alice in Wonderland is de traditionele vertaling van de Engelse titel, en slaat dan ook helemaal nergens op. De kleine Alice beleeft haar avonturen niet in een miraculous land of een land of miracles, nee, in Wonderland en de Nederlandse titel van een behoorlijke vertaling zou dus moeten luiden: (De Avonturen van) Elsje in het Land der Verbazing. En, zoals altijd, deze vertaling is niet alleen exacter, correcter, maar ook veel mooier en, mond open, diepzinniger.
P.H.H.H.
| |
| |
| |
De tegenspraak in de haat
Het zou zo eenvoudig zijn, als we onbekommerd konden haten, het zou zo eenvoudig zijn, een geweldige bron van troost, een werkelijke simplificering des levens. Maar die eenvoud is ons niet gegund, ze is onbereikbaar, een fata morgana dat bij nader toezien verdwijnt, - tenzij we in staat zijn onszelf te reduceren tot wat we niet zijn en niet willen zijn. Haat is mogelijk, ongetwijfeld, maar op voorwaarde dat we de gehate mens isoleren als de vijand, een duidelijke categorie die van groot nut is bij de militaire dressuur. Dat isolement gaat slechts op waar ieder contact uitgesloten is. De vijand is iemand die we nooit ontmoet hebben en nooit zullen ontmoeten. Haat is mogelijk tegenover een abstracte categorie die vele vertegenwoordigers, willekeurige exemplaren van die soort, bezit maar geen individuen waarmee een ontmoeting tot stand is gekomen. Deze mogelijke haat en deze mogelijke vijand beantwoorden echter niet aan wat we wensen wanneer we wensen te haten. De haat wil haat zijn tegenover deze bepaalde mens die ik tegen gekomen ben en die mij tegen staat. Hem heb ik te reduceren tot een abstracte categorie. Maar ik ontmoet hem, niet alleen zijn bekrompenheid en domheid, zijn fanatisme misschien, de starheid van zijn muur-positie, maar hem zelf, nooit geheel tot zijn eigenschappen te reduceren en altijd in verzet tegen elke poging in die richting. Ik kan aan dat verzet voorbijgaan, hoewel mij dat steeds moeilijker wordt als mens van deze eeuw, wetend van de psychische en sociale determinaties, relativerend, begrijpend, steeds weer verstrikt in het apeiron van wat ieder mens zijns ondanks overkomt. Maar ga ik aan dat verzet voorbij, dan ga ik aan mijzelf voorbij als degene die luisteren moet naar de taal die de ander spreekt in zijn eigen zijn. Mijn spreken is geen antwoord meer op de ‘Sprache des Seins’ en heeft daarmee zijn oriëntatie verloren. De haat die mogelijk is, beantwoordt dus niet aan mijn wens en de haat die aan
mijn wens beantwoordt, is eigenlijk niet mogelijk. Daarom is de haat een tegenspraak in zichzelf, slechts mogelijk als tegenspraak tot mijzelf.
H.B.
| |
Weidelijk jagen
Prins Bernhard mogen we niet aanvallen, dat is over en dwars bekend. Want, Leonhard Huizinga kan het getuigen, en hij doet het, iedere keer opnieuw, leden van de Koninklijke Familie kunnen zich niet verdedigen. (Merk op, dat ik Koninklijke Familie met hoofdletters schrijf, zulks in lijnrechte tegenstelling tot het gedrag van de ontmythologiserende klanten, die menen God met een kleine letter te moeten schrijven. Ik ben van
| |
| |
oordeel, dat men God met een hoofdletter moet blijven schrijven, evenals Vorstin, Koninklijke Familie, Prins, Prinses en Opperstalmeester, totdat men Leonhard Huizinga met kleine beginletters schrijft, drukt en slikt.) Zij zijn hulpeloos, het zijn stakkers, en zij moeten verdedigd worden door Leonhard Huizinga. Goed. Maar, denkt U, terwijl U het bovenstaande axioma stram in gedachten houdt, nu eens aan bijvoorbeeld Prins Bernhard, onze Prins-Gemaal, die, een anjelier in de revers getjuikt, in adellijk of industriëel gezelschap de bossen of de steppen monter doorkruist, de dubbelloops in de aanslag en de contactlenzen helder opgepoetst. Onze Prins valt in zo'n situatie, hulpeloos en weerloos als hij is, de dierenwereld aan. Kan dat? Is dat eerlijk? Kan de dierenwereld zich verdedigen? Terugschieten misschien? Nee, dat kan de dierenwereld niet. Zij kan zich enkel en alleen verdedigen door zich in veiligheid te brengen, door er hard en lenig vandoor te sjezen. Dat lost natuurlijk wel het een en ander op. Laat ons Vorstenhuis nou maar in het vervolg een voorbeeld nemen aan de door hem gemaltraîteerde Dierenwereld, en, zo gauw iemand het aanvalt, er tussen uit knijpen. Het hazenpad kiezen. Naar Engeland bijvoorbeeld. En degenen, die, geschrokken door de akelige parallellie van het bovenstaande, in het midden zou willen brengen, dat Prins Bernhard alleen op dieren jaagt die schadelijk of overbodig zijn, dat hij dus als het ware uit een soort wettelijke noodzaak handelt, raad ik aan, niets anders, niets meer, om hun eigen woorden eens aandachtig te herhalen.
P.H.H.H.
| |
Twaalf miljoen bejaarden
Stukken schrijven in de krant,
demonstreren voor een ambassade,
weigeren munitie in te laden.
op net-niet-ondergelopen land,
ploeterend aan delta-werken,
na het slaapkamer-débacle
Samenkrottend op een richel van Europa,
| |
| |
als het maar een mooie zomer is.
En denkend: ‘God, God, God...
en de wereld mochten genezen,
de Amerikanen en de Chinezen.
We zitten achter onze dijken,
luisterend naar waterstanden.
Verder kun je toch niets doen?
als je hier geboren wordt,
om nog ooit iets te doen.
straks dertien miljoen bejaarden.
Met geen priegeltje vertrouwen in de toekomst,
behalve als we verzekeringen sluiten
tegen schade aan de ruiten,
tegen brand en tegenslag.
Want ook al kun je niets doen,
we hebben zóveel gebeden:
er is altijd nog kans op pensioen,
L.S.
| |
Bob Dylan
In Hitweek,, hèt blad voor de moderne mens, om in te geloven als hij de negentien nog niet te boven is, of om op zak te hebben als hij, ouder geworden, de verdenking van dor, zonder gevoel voor modieuze humor en voor het luid kloppend hart van deze tijd te wezen, van zich af wil wentelen, stond enige tijd geleden een verhaal van de een of andere Amerikaan, die, naar aanleiding van het uitblijven van berichten over de sinds enkele maanden spoorloos verdwenen Bob Dylan, alle geruchten over de oorzaak van dat uitblijven en over de verdwijning zelf de revue liet passeren, maar het langst bleef stilstaan bij het, na dat van het motorongeluk, van de plotselinge dood en de abrupte kaalschering, meest recente gerucht: Bob Dylan zou gek geworden zijn. Er pleitte wel het een en ander voor de waarschijnlijkheid van deze theorie, vond deze Amerikaan, en hij vond, dat, als het op waarheid zou blijken te berusten, er wel reden was om het laatste werk van Dylan eens met andere ogen te bekijken. Had het tot nu toe bizarre en vaak onbegrijpelijke poëzie geleken - dat het met die onbegrijpelijkheid zo'n vaart niet loopt, schijnt voor Amerikanen te moeilijk te zijn -, nu zou men zich wel eens genoopt kunnen moeten zien het te beschouwen als de wartaal van een gek in wording. 't Is maar goed dat Nietzsche en Hölderlin geen Amerikanen geweest zijn. Als Bob Dylan werkelijk gek geworden zou zijn, dan zou het al degenen die hebben meegedaan aan de idolatrie voor hem en zijn werk, passen zelf van verbijstering en verdriet gek te worden, eerder dan mee te doen aan laf gebazel van dit allooi.
P.H.H.H.
|
|