Jaap Harten, Totemtaal. Uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam 1966, LRP 155.
Het gedicht Totemtaal, programmavers in de gelijknamige bundel van Jaap Harten, brengt gecentreerd de vier thema's die in deze bundel overwegen. Aanstonds dient toegevoegd dat het kwantitatief in deze meest op de voorgrond tredende onderwerp, dat van de eigen jeugd, in het vers Totemtaal het minst expliciet aanwezig is. De titel verwijst naar de voorouders; hun symbool, de totem, is het boegbeeld waarachter de bundel vaart.
De herinnering aan de jeugd wordt het meest genuanceerd beleefd. In Stroom en water schaars, maar bokstermen in overvloed zegt Harten terecht
Dit is een schematische tekening van een periode
(70).
De opmerking is geldig voor alle verzen die zich bezig houden met de jeugd van de dichter; het woord schematisch moet voor bovenstaand gedicht bovendien in pejoratieve zin uitgelegd worden: Jaap Harten duidt een causaal verband herhaaldelijk te beknopt en - erger! - in proza aan
Zarah Leander gezien hoewel
de bioskoop (duitse propaganda!) verboden
het naar kamfer (textielschaarste!)
ruikend zwembroekje. (69)
De andere verzen over de jeugd van de dichter zijn sterker; tot de beste reken ik Infrarood en Nachtbodem; niet toevallig beide gedichten die een droom weergeven.
Schrijven over de poëzie van Jaap Harten is misschien aanvankelijk schrijven over themata; uiteindelijk echter het wegen van zijn beelden: met de visuele kracht van de woorden blijft het gedicht overeind staan. Wanneer het valt of in onderdelen niet slaagt, is dit herhaaldelijk veroorzaakt doordat de beeldspraak