te zien dan de zoetelijke romantische maan die in de lyriek van toen feitelijk nog niet ondergegaan was.
Het concretiseren van abstracties, zoals dat geschiedde in:
Denkbeelden had hij aan zijn tred gebonden;
boven hem wapperde extaze als een vlag:
was nog niet eerder in onze taal met zoveel zin voor plastiek aangedurfd.
Er bleek zulk een nauw verband te bestaan tussen deze nieuwe poëzie en het modernisme in de schilderkunst en zoveel aanraking met de muziek als nooit eerder was vertoond. Geen wonder, want Herman van den Bergh scheen dit kenteren van het getij ragfijn aan te voelen en verwerkte het intuïtief in zijn poëzie op een machtige, mij althans de adem benemende wijze.
... als op de velden, waar deernen ze klemmen,
graanschoven, hare liefde, in heeten arm
te brand aan haar borsten, of er nieuw leven
vruchtvaardig lag in zon's geel, manbaar koorn, -
Ik zag er en zie er nog in: een schilderstuk geheel in de felle gele toon van een Vincent van Gogh.
Deze gedichten dan, waaruit ik citeerde (‘Tragiek’, ‘De Vlam’ en ‘Atmosferen’ dat hij opdroeg aan zijn vriend Martin Permys) had ik gelezen en nog eens en nog eens totdat ritme en woord er bij me waren ingehamerd, toen ik Herman van den Bergh voor het eerst zag op het ‘redactiebureau’ van Het Getij, waar de redacteursecretaris Ernst Groenevelt ons allebei op een zondagmiddag ontving.
De man die ik bewonderend aanschouwende was inderdaad zoals zijn gedichten: snel, vol leven, vol exuberanties, vlot sprekend in een woordkeus, waarvan de virtuositeit mij evenzeer imponeerde als zijn gedichten het hadden gedaan. Hij was trouwens de eerste dichter van formaat die ik van nabij zag; enkelen van een oudere generatie, mannen met baarden als Reddingius en Adama van Scheltema had ik uit de verte wel eens gezien, maar dit was er een van mijn eigen generatie, luid, kantig, reëel. Wat diende men te presteren om zich naast deze min of meer te handhaven!