[Nummer 32]
Redactieraam
Poging tot herkennen
Ruim een halve eeuw geleden, in 1914, schreef de toen 17-jarige Herman van den Bergh, pas ingeschreven als student in de rechten, zijn eerste gedichten. De eerste lezer was zijn hoogleraar in het strafrecht.
Zo begon een enkeling een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis van onze poëzie.
Deze dichter wordt 30 januari 70 jaar. Wat hij dichtte tussen 1914 en 1924 is hem vreemd geworden, bekende hij bij de uitgave van zijn Verzamelde Gedichten in 1954. Wie was dan de jongen, de jonge man die schreef wat lang de nalatenschap heeft geleken van een onverschillige erflater? Wat betekent zijn werk? Trachten deze vragen te beantwoorden is doel van deze uitgave. Bij dit onderzoek heeft Herman van den Bergh de medewerking geschonken die hem werd gevraagd, door de publikatie mogelijk te maken van de enige voordracht die hij ooit over de jaren van Het Getij heeft gehouden en door de herdruk toe te staan van zijn befaamd geworden studiën over poëzie. En door te antwoorden op onze vragen.
Een poging tot herkennen dus en geen herdenking van een literair historisch feit. Omdat de bruisende levenskracht van die poëzie te sterk is voor historie.
Deze dichter heeft aan het woord zwijgen een derde eeuw lang een uitzonderlijk gewicht geschonken. Daarmee heeft hij ons uitgedaagd hem nu ter sprake te brengen en hem zelf tot spreken. De heer drs. J.J.M. Bakker zijn we dankbaar, dat hij bereid was voor de samenstelling van deze speciale aflevering medeverantwoordelijkheid te nemen.