aanbod op onze wijze te verstaan. Elke ervaring is al een wijze van het aanbod te verstaan. Reeds voordat we overgaan tot de typische houding van de wetenschap hebben we dus al iets van de werkelijkheid verstaan. Dát nu wil uitgedrukt worden door het woord structuur. Het zegt dus dat wij, vooraf aan de wetenschappelijke houding, altijd al structuur hebben binnengebracht in onze ervaring en in de ervaren werkelijkheid. Eerst op grond van deze structuur zijn wij in staat wetenschappelijke objecten te vormen.
Van hieruit wordt begrijpelijk dat ‘structuur’ voor de taalwetenschap een zinvol woord is. De taalwetenschap gaat uit naar de taal, maar de taal, hoezeer ook het object van de taalwetenschap, is bij uitstek datgene wat zich verzet tegen een volledige objectivering, want ze staat nooit geheel tegenover de sprekende mens; integendeel, de mens staat in de taalwereld. Ook voor de mens-wetenschappen en met name voor de psychologie moet ‘structuur’ een zinvol begrip zijn, want sinds Freud zijn we er ten zeerste bij geïnteresseerd te weten hoe de individuele mens zijn ervaring structureert. Eigenlijk moet ‘structuur’ overal zinvol worden aangewend waar het de mens gaat om grootheden die zich tegen de objectiveringen blijven verzetten. Het moet dus een rol spelen binnen het gehele domein van de hermeneutiek. Daarom ben ik niet zo gelukkig met de wijze waarop Martinet de vraag stelt of de structuur een autonome schepping van de mens of de intensivering van een verborgenheid is. Natuurlijk, wanneer men de uitdrukking ‘intensivering van een verborgenheid’ maar breed genoeg verstaat, kan ze de structuur wel omvatten, maar dan blijft het ongelukkig deze ‘intensivering van een verborgenheid’ aan te blijven duiden met de term ‘abstractie’. De abstractie-theorie immers gaat toch uit van het vooroordeel dat de zijnden ook naar hun inhouden al vast liggen en dat ze hoogstens door de mens moeten worden ontdekt, verhelderd, geëxpliciteerd. Maar het spreken in de term ‘structuur’ bedoeld juist, dacht ik, dat dit niet het geval is.
Wat dit alles te doen heeft met de esthetica, wordt duidelijk, als we nu een overzicht geven van het artikel Art, Forme, Structure van Pierre Francastel (blz. 361-386), waarbij we vooral letten op de tegenstelling tussen een esthetica die gebaseerd is op de Vorm, en een esthetica die gebaseerd is op de Structuur.
Dertig jaar lang is ‘Vorm’ het magische woord geweest. Het succes ervan werd niet verklaard door de toenmalige kunst, maar door een hernieuwde kunst-geschiedenis die al te slaafs onderworpen was aan de toenmalige psychologie (de Gestalt-theorie). Binnen deze esthetica ging men uit naar het kunstwerk in zijn geheel. De totaliteit van het kunstwerk was immers in de vorm gelegen. Daarbij vergat men een énkel