| |
| |
| |
Journaal
HAWINKELS: Hoe zwaar worden de gelederen van hen, die dezer dagen - het is herfst, mensen, herfst - bossen en parken intrekken of met ogen als knipperbollen over de Amsterdamse grachten strompelen, dit alles om het verval van de natuur te genieten, niet geteisterd door de neiging om in cultuurhistorische exclamaties lucht te geven aan de inval, dat ‘als men een tafereel als dit’ - vlammend geboomte, weet u wel, bohémienachtige asters, met bladeren, eikels en andere bastvruchten betapijte paden en lanen - ‘precies zo schilderen zou, dat het dan voor Kitsch uitgemaakt zou worden’. Deze observatie schijnt het gelijk aan zijn kant te hebben, en men krijgt de tranen in de ogen bij de gedachte aan al die miskende schilderstukken die in een cultuur van gevoelsspecialisten voor Kitsch (met grote K) gescholden zijn. Totdat men even verder kijkt dan het penseel van zijn beschermelingen lang is, en zich herinnert dat ‘een tafereel als dat’, eenmaal goed gefotografeerd, geen Kitsch, maar Kunst oplevert. Het precies weergeven van de realiteit van zo'n herfsttafereel, tenminste bijna even precies als het oog het opneemt, wat ook zo precies niet is, is aan de fotografie wèl, de schilderkunst niet beschoren. Een ‘precies nabootsend schilderij’ is noodgedwongen een simplifikatie, en deze simplikatie in bescherming nemen tegen de enig juiste benaming, ‘Kitsch’, zou er wel eens op kunnen wijzen dat de waarneming die eraan voorafgaat ook een simplificatie is, op een deficiënt observatievermogen en gevoelsleven berust: de hele verzuchting wijst op hoogmoed ten opzichte van de realiteit van de natuur. Men meent die met één blik te kunnen overzien en doorschouwen, en verleent het predicaat ‘precisie’ dan
aan nog flauwer nabootsingen van die realiteit.
TEGENBOSCH: Na jaren weer eens een ouderwets avondje-met-geloofsproblemen. God, Kerk, Christendom, alles hebben we doorgesproken. Door en door gesproken. Het begon, geloof ik, toen ik ontdekte dat ezeltje een trefwoord is in de nieuwe katechismus. De discussie laat zich, als de meeste discussies betreffende verheven onderwerpen, niet goed weergeven. Misschien laat hij zich ook niet goed voeren, maar de geïnteresseerden die toch plannen maken voor zodanig soort discussie en die neigen tot het standpunt van god- en kerkloosheid, bied ik hier ter vroegtijdige overweging aan enige bijzonderheden betreffende de jongste discussiemethoden van god- en kerkpaladijnen.
Op zeker moment voegt een pala- | |
| |
dijn u toe: ‘Maar jongen, jij weet het dus allemaal zeker. Jij bent zeker. Weet je wat je bent: je bent dogmatisch!’
Vervolgens zegt een ander, dat je een proselietenmaker bent, en dan verzinnen ze het barste scheldwoord dat bestaat en ze zeggen: ‘een jezuiet ben je, anders niet.’
Met kracht wordt je vervolgens duidelijk gemaakt, dat waar jij het over hebt, helemaal de oude doos is, dat het zo waarlijk niet meer is in de tegenwoordige kerk - en kerk: wat is trouwens kerk? ben jij nog altijd van die achterlijke soort die denkt, dat kerk gelijk hiërarchie is? is het nog altijd niet tot je doorgedrongen, dat jij het zelf bent die kerk is?
Verzekerd wordt je, met vertrouwelijke fluisters, vol glans van begrip en gevoel, dat ook zij niet naar de kerk gaan, of althans niet geregeld, dat ook zij niet de onfeilbaarheid van de paus aanhangen, ook zij niet geloven in de maagdelijke geboorte, leven na de dood, verrijzenis, het recht van de paus om de pil te verbieden en een aantal andere dingen die jij zo achterlijk was voor rooms dan wel christelijk te houden, en zo dus: waar heb je het eigenlijk over?
En tenslotte, en nu ga je helemaal knock out: jij bent het die nou al de hele avond God in de mond neemt en God wilt ontkennen en God weet wat wilt met God, hebben zij het toch niet over God? Wat denk je wel? - alsof ze je vuilbekkerij verwijten.
En zo zien we dus hoe ver het al met de broedertjes gekomen is: gene verzekering meer van heil, schaamte over wat eens de glorie was, geringschatting van paus en pastorieën, en de algehele verzwijging van Gods eens zo heilige en van genuflecties begeleide zoete Naam. We zullen er eens een gemeen integralistisch rapportje over naar de curie zenden. Ze moet daar in Rome eindelijk maar eens vernemen, dat niet wij, de ‘afvalligen’, het christendom bedreigen, maar die gedoopte, gevormde en onder alle ceremoniële missen bewierookte lidmaten van de kerk, die in helemaal niets geloven, maar ‘erbij blijven’. Ze blijven erbij, dat het niets van de kerkleer dankzij het geweldige cultuurverschijnsel dat de R.K. Kerk heet, het eigenlijke iets van het christendom is. Ze zijn in kerkverband trouw aan hun ongeloof.
HAWINKELS: De jongen, die indertijd niet zonder succes de hoofdrol vervulde in ‘Als twee druppels water’, de film naar ‘De donkere kamer van Damocles’, treedt ook op in Modesty Blaise, de mislukte jongste James-Bondpersiflage annex introductie van een vrouwelijke Bond - is daar geen tendens, beste mensen: Cowboy Kate, het Gangstermeisje, Modesty Blaise? - in welke superproductie hij 't gedeelte dat in onze hoofdstad speelt temidden van draaiorgels, grachtenhuizen en rondvaartboten wat couleur locale moet ver- | |
| |
schaffen. Hij mag met een der in acteurskringen toelaatbare accenten om een ‘fuurtje’ fragen, een beetje de - imaginaire - moderne Amsterdamse superboef uithangen, - zijn optreden culmineert echter in 'n scène waarin hij als zielige clown een vers ei op zijn eigen schedel kapot slaat. Zo gaat 't met Nederlandse topakteurs: zij zijn in buitenlandse films uitstekend bruikbaar om verse eieren op hun hoofd stuk te slaan. Zij doen het graag. Neeltje zegt U: ‘Wie een omelet wil bakken zullen zij denken’.
In 'n TV-reportage over de première van ‘Het Gangstermeisje’, de nieuwste beste Nederlandse speelfilm tot nu toe’ - wie herinnert zich ‘Fanfare’ niet? - stonden regisseur Franz Weisz en zijn vrouw blakend van openhartigheid te beweren dat ‘het maken van deze film veel voor hun persoonlijk leven had betekend’. Dat is een bekentenis waar heel Nederland koud van wordt. Die moeten wel echt kunstenaar zijn, concludeert de kijker! Zij ondervinden invloed van de genesis van het kunstwerk in hun persoonlijk leven! En zij kijken er zo diep-menselijk bij! Bovendien verklaarde scenarioschrijver-leverancier van de persoonlijke problematiek Remco Campert in een interview ongevraagd dat hij best dood wil. Als dàt nog geen kunst is! Slechts weinigen realiseren zich de indruk die het maken zou wanneer bijvoorbeeld Federico Fellini, op imitatie van wiens beelden de cameravoering van het Gangstermeisje te herleiden is, op vragen over zijn film zou antwoorden met persoonlijke confidenties. Zo gaat dat met Nederlandse topfilmers: zij willen wel films maken van internationale allure, maar zij durven er niet mee voor de dag te komen zonder de legitimatie van een fotogenieke persoonlijke getourmenteerdheid. Hollandse getourmenteerdheid, wel te verstaan: huwelijksmoeilijkheden of levensmoeheid. Er moet maar gauw een bloembol naar ‘Het Gangstermeisje’ genoemd worden. Kan Liesbeth List hem inzingen.
Indertijd vertrok Gerard K. van 't Reve met enig tamtam naar Groot-Brittannië, met scepsis nagestaard door zijn kunstbroeder Willem F. Hermans, die het land van Gerard's bestemming geen warm hart toedraagt, maar die buitendien nut en effekt van deze beslissing in ernstige twijfel trok. Later zouden zijn twijfel en scepsis ten aanzien van Gerard's besluitvorming omslaan in wrevel ten aanzien van diens schrijverschap, vooral met betrekking tot van 't Reve's religiositeit, tot ontwikkeling gebracht in het kielzog van de homosexualiteit, die Hermans reeds bij dat vertrek waarschuwend de middelvinger had doen heffen. Gerard K. van 't Reve wilde in Engeland uitsluitend nog in de in dat land gangbare taal, het Engels, schrijven, en dat wel omdat ons taalgebied hem, hoe zal ik zeggen, te eng geworden was, te klein. Dezer dagen kreeg ik de Engelse uitgave in handen van de
| |
| |
later op de Nederlandse markt geworpen ‘Vier Wintervertellingen’, in Londen uitgebracht door Geert A. van Oorschot onder de titel: ‘The acrobat and other Stories’. Het is ontzettend slecht Engels, en het gaat voor driekwart over oerhollandse toestanden.
Zo gaat het met Nederlandse topauteurs: zij hebben 'n afschuw van het kleine taalgebied waarin ze moeten werken, maar als ze daaraan willen ontsnappen nemen ze de moeite om zich in het idioom van hun keuze naar behoren in te werken toch maar liever niet. Naar een ander land gaan moet in de ogen van de kleinzoons van hen die maar naar Indië hoefden om fortuin te maken maar voldoende garantie zijn om internationale faam te verwerven. Verengelst Nederlands lijkt hun een acceptabele basis om overzee een gooi naar bekendheid te doen. In echt Engels over Engelse situaties en onderwerpen te gaan schrijven, zoals veranderen van literaire nationaliteit inhouden zou, dan wel in het Engels over universele onderwerpen en situaties, zoals afschudden van literaire nationaliteit betekenen zou, is allemaal te veel moeite. Een Engelse uitgever zoeken hoeft ook niet: als ze hun gewone huis-, tuin- en keukenuitgever te vriend houden kunnen ze eventueel gelauwerd met hun mislukking in eigen land opnieuw beginnen en dolberoemd worden. Daarbij kunnen vertalingen van de mislukte Engelse probeersels heel goed ingeschakeld worden.
VERHOEVEN: De teach-in die de V.P.R.O. op 12 oktober uitzond ging over ‘god na de dood van god’. Dus, hoe dan ook, over god, want zijn dood is natuurlijk niet zo iets serieus, dat hij daarna nietmeer bestaat. Het is maar een tijdelijke aandoening waar theologen even gemakkelijk en optimistisch tegen aan kijken als artsen tegen een verkoudheid. Moet er dan een nog grimmiger woord bedacht worden dan ‘dood’? De dood van god is vanaf de oudheid het ergste geweest wat er maar te verzinnen viel, iets waarover de hele kosmos treurde, samenvatting van alles wat maar verdrietig is; en nu wordt er gewoon tof overheen gepraat: goed, goed, hij is dus dood, maar hoe gaat het dan? (Mijnheer, wat denkt U te gaan doen, als U dood bent?) Ze zijn al over de krisis heen, voordat die goed en wel begonnen is, die opgewekte, dappere doordenkertjes van het theologische front.
Het ging overigens helemaal niet over god. ‘In feite gaat het over de mens’, zei zo'n open doordenker dan ook. Dat doet het altijd goed, want het klinkt erg sympathiek. Kommer om de mens in het huidige technische tijdsgewricht, dat vreten ze allemaal. Het moet altijd over de mens gaan; alsof de meeste dingen niet veel interessanter zijn. Beter een dode god in de lucht dan honderd levende mensen in een zaal die over god praten. Werd er dan gepraat over de mens na de dood van de mens? Nee, gek, dat kan natuurlijk niet, want met de dood van een
| |
| |
mens valt niet te goochelen; als die dood is, is hij echt dood. Het ging eerder over de mens na de zgn. dood van god en dat dan weer in het politieke getrokken. Dan kun je er Vietnam bij halen en de rassendiscriminatie. Dat is ethisch en geëngageerd, maar het heeft niet direct met god, levend of dood, te maken. De zaak bleef dan ook in frases, vrome en onvrome, steken, al meteen toen Mulisch de dood van god weer eens in causaal verband bracht met de techniek, wat voor hem fabricage van auto's bleek te betekenen, en toen Elders wees op het bekende falen van het Christendom. Beide zaken zijn nogal duidelijk mensenwerk en wel speciaal werk van die mens waar het hier ten onrecht alsmaar over ging nl. de mens die zo ontzaglijk veel heet te kunnen. Uit dat kunnen volgt voor Mulisch de overbodigheid van god die hij kennelijk met zijn dood gelijk stelt. Op Mulisch zelf toegepast zou dit schoolvoorbeeld van een sofisme luiden: Mulisch is overbodig voor de techniek - ook trouwens voor de filatelie en de egyptologie - dus is hij dood. Evengoed barst er niemand in hoongelach uit. Hiermee wil ik uiteraard niet zeggen dat god dan wel bestaat, maar we hoeven het ontologisme ook niet om te draaien. Evenmin als uit de noodzakelijkheid het bestaan volgt, volgt uit de overbodigheid het niet bestaan. In elk geval is de godsvoorstelling niet zo'n kleinigheid dat je er de hand mee kan lichten. Er werd daar op die gezellige teach-in zo eigenwijs en eigenmachtig over god bedisseld; het zwijgen en de passiviteit, negentig procent van de mensen, kwamen er weer niet aan te pas. Zij vormen wel geen godsbewijs, maar geven toch een duidelijker toegang tot wat vanouds het goddelijke genoemd wordt dan al die heet gebakerde en triomfantelijke Rechthaberei. Er is op die hele avond nauwelijks één beschouwelijk woord gesproken vanuit de passieve, ontvankelijke mens. Het ging inderdaad alleen over de mens die zoveel kan. Behalve dan op tijd zijn mond houden.
HAWINKELS: In een korte, maar veel te lange vergelijkende beschouwing over achttiende-eeuwse en hedendaagse literaire erotica op de voorpagina van de Volkskrant van 17 september verbaast zich G. Bomans over de vrijmoedigheid waarmee onze voorouders deze materie benaderden. En ik verbaas me over de vrijmoedigheid waarmee mijn tijdgenoot over ‘onze voorouders’ spreekt. Onze voorouders. Dit wil dus zeggen, om het eenvoudigste geval maar aan te houden, de voorouders van G. Bomans, de katholieke kampioen van de quasi-aforistische formulering uit Haarlem, en die van mij. Ik neem aan, dat mijn voorouders in de XVIIIe eeuw eerzame en allerminst libertijnse boeren en vissers waren in Limburg en West-Brabant, en dat de zijne reeds toen frik of koster waren op de geestgronden en in
| |
| |
het Gooi: het is wel bijzonder onwaarschijnlijk dat onze stambomen elkaar reeds in de eeuw van Mozart kruisen. Hopelijk doen ze dat nooit, - en als het dan moét, als G.B. en ik dan van 'tzelfde ras & stam zijn, moge dit dan uit geen concreter en belangrijker tijden dan de zgn. oertijd blijken, dan heb ik er vrede mee. In elk geval: de vrijmoedigheid van beide groepen voorvaderen over één kam te scheren lijkt tegen de achtergrond van deze nuchtere observatie wel wat onbesuisd, nog ervan afgezien dat het zeer de vraag is of de leden van één van beide groepen zich bezig gehouden hebben met het schrijven van verbazend vrijmoedige erotica. Bomans' vernoemen van ‘onze voorouders’ heeft met feiten noch met redelijkheid iets te maken; er zit eerder iets achter als een invitatie tot medeplichtigheid: door de schrijvers van een aantal min of meer scabreuze tekstjes tot gemeenschappelijk voorgeslacht te bombarderen tracht Bomans te profiteren van een latent besef van medemenselijkheid bij de lezer, en wel om in het bijbehorende waas van conhumaniteit bij deze zijn opvattingen over erotica binnen te smokkelen. Men zij het echter in dezen met Bomans oneens totdat de, resultaten van een gedegen genealogisch onderzoek dwingen tot wijziging van deze stellingname, of totdat de Marquis de Sade algemeen geaccepteerd is als de stamvader van Charles de Gaulle.
VERHOEVEN: Het heeft mij verbaasd, dat mensen die na de dood van de Zuidafrikaanse premier Verwoerd iets vriendelijks gezegd hebben over deze zeer aparte figuur, in de hele pers zo geweldig de wind van voren gekregen hebben. Wie openlijk te kennen zou geven, dat hij in de huidige omstandigheden - en meer van die voorzichtige beperkingen - de apartheidspolitiek de beste oplossing van het rassenvraagstuk vindt, zou iedereen onmiddellijk tegen zich in het harnas jagen. Wie niet zover wil gaan, maar bijvoorbeeld gewoon langs zijn neus weg constateert, dat de negers een aparte, voor blanken niet erg aantrekkelijke geur over zich hebben, wordt zonder meer, dus ook zonder enig onderzoek naar de juistheid van zijn constatering, van discriminerende bedoelingen of bijbedoelingen verdacht. Er wordt op dit punt geen enkele dubbelzinnigheid getolereerd. Deze eensgezindheid in het afwijzen van de apartheidspolitiek heeft zich verdicht en verhard tot een enorme onverdraagzaamheid. Er moet één gesloten front gevormd worden en wie het waagt om te kijken of zelfs maar even zijn sokken op te trekken, geldt meteen als een deserteur en een verrader. En het front is zo strak gespannen, dat elke achterwaartse of zijwaartse blik ook maar één interpretatie toelaat, namelijk dat men twijfelt aan de juistheid van een collectieve, geforceerde en opgedrongen beslissing. Hieruit volgt, als ik mij zelf even met een zijde- | |
| |
lingse conclusie mag onderbreken, dat op dit moment al iemand rood aanloopt en mij van een verkeerde gezindheid in dit opzicht gaat verdenken. Dat risico neem je, wanneer je over de apartheid als een probleem wil praten en niet onmiddellijk een oplossing weet. Het lijkt er soms wel op, of een probleem alleen toegelaten mag worden als vraag bij een al gevonden antwoord, wanneer de oplossing al gevonden is. Nu twijfel ik er geen ogenblik aan, dat de apartheidspolitiek een verkeerde, zelfs misdadige oplossing is van
het rassenvraagstuk, maar in de afwijzing van die oplossing ligt gewoonlijk een element van onverdraagzaamheid, dat mijn verwondering wekt. Ik geloof namelijk dat hier eerder het probleem zelf wordt afgewezen dan de verkeerde oplossing daarvan, dat de duidelijke onjuistheid van de oplossing ongeduld schept ten opzichte van het probleem en dat dus de onverdraagzaamheid in feite hierop neerkomt, dat wij de confrontatie met een onoplosbaar probleem niet aankunnen. Vrijwel niemand zal bijvoorbeeld willen toegeven, dat het rassenprobleem zeer veel met lichaamsgeur te maken heeft. Maar dat is een te weinig verheven basis, waar niet principieel over te praten valt. Dit geeft aan het probleem een schrijnende onbenulligheid, die we niet graag erkennen, maar nog minder kunnen overwinnen. Geur laat zich te moeilijk tot een principe opblazen; hierop gebaseerde apartheid is niet Bijbels of theologisch te funderen. Ideeën over roeping en superioriteit van het blanke ras lenen zich daar veel beter voor. Zij geven bovendien een duidelijke suggestie in de richting van een ‘oplossing’: apartheidspolitiek met de leiding in blanke handen. In werkelijkheid is deze oplossing een ontkenning van het probleem, evengoed als het driftig agiteren daartegen dat is. Ook de eis van een onmiddellijke integratie is een ontkenning van het probleem of liever: een verzet daartegen. Beide houdingen gaan uit van de veronderstelling, dat het probleem er niet mag zijn. Deze veronderstelling is grondig irreëel en vals en leidt onherroepelijk tot geweld. Zij is het standpunt van de eigenmachtige, actieve mens, die niet bereid is enig uitstel te dulden in de verwezenlijking van wat hij zich als ideaal voorstelt. Verwoerd was zo'n mens. Zijn vroomheid was het supplement van een bazige regentenmentaliteit, waarin God en de Bijbel naar zijn hand gezet werden. De een zal dat een interessante verwording noemen, de ander misdadigheid. Voor alles is het een gebrek aan bereidheid aan een
probleem te lijden, er op de eerste plaats passief tegenover te staan. Problemen zijn er niet zomaar om opgelost te worden. Als dat zo was, zouden ze nauwelijks bestaan. Een ‘principiële’ oplossing lijkt gauw gevonden, maar als die bestaat in het ontkennen van het probleem, is het principe eerder de uitdrukking van een ongeduld dan iets wat op het probleem toegepast
| |
| |
kan worden. De toepasbaarheid van beginselen is dan ook meestal een vreemde, problematische zaak. Immers: een probleem bestaat nu juist in de onmogelijkheid principes toe te passen. Problemen zijn harde werkelijkheden, waaraan we ons bezeren. Ze zijn dat in veel hogere mate, veel essentiëler en veel eerder dat dat ze opgaven zijn die ‘opgelost’ moeten worden. Juist de moeilijkste en wezenlijkste problemen zijn oplosbaar. Er moet mee geleefd en aan geleden worden; dat is hun enige oplossing. Waar dit a priori wordt uitgesloten - en dat gebeurt principieel in elke hyperactieve, heroïsche mannetjesputterscultuur - sluipt in een of andere vorm het geweld binnen. De oplossing van het Jodenvraagstuk, door de idiote driftkoppen rond Hitler bedacht en uitgevoerd, is de meest monsterlijke bevestiging daarvan. Maar het is ook een vorm van geweld te eisen, dat mensen hun instinctieve afkeer zomaar onderdrukken en constant op hun morele tenen lopen. Dit geweld is aanzienlijk subtieler, maar ik geloof, dat het samen met de onverdraagzaamheid, waar ik zojuist over sprak, met de apartheidspolitiek en met het uitroeien van de Joden gespannen wordt door dezelfde veer, de illusie, dat de activiteit van de mens op korte termijn alle problemen kan oplossen, dat de inspanning van zijn wil hem macht geeft over alles wat hem beweegt. Dat alles is domweg niet waar en het zou een geweldige ontspanning teweeg kunnen brengen in allerlei vormen van problematiek, als we bereid waren deze onmacht nederig te bekennen en lijdzaam te verdragen. Onverdraagzaamheid is een verzet tegen deze onmacht en daarom is zij zo gevaarlijk, al heeft ze dan de schijn mee zich in dienst te stellen van een heilig ideaal en een goede zaak.
|
|