Raam. Jaargang 1966
(1966)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
CorrespondentieIs de kerk toe aan integratie van de sexualiteit?
| |
I. Het duiden van de sexualiteitHet gegeven dat we mensen zijn van tweeërlei geslacht heeft de mens steeds op eigen wijze verwerkt. Het O.T. bracht het algemene en onwrikbare tot uitdrukking door te zeggen: als man en vrouw schiep Hij hen. Het zinvolle ervan werd neergelegd in het woord van Godswege: ‘Gaat en vermenigvuldigt u’. Het zingeven aan de dingen is typisch menselijk maar het is óók afhankelijk van de situatie waarin de mens verkeert. Om het belang hiervan te doorlichten zijn enkele voorbeelden van nut. De arbeider van de 19e eeuw hief zijn gebalde vuist tegen de machine omdat het duivelsinstrumenten waren die werkloosheid en verderf veroorzaakten. Pas een eeuw later kon hij ervaren dat de machine welvaart had gebracht en daarmee is de stelling gevallen die de machine interpreteert vanuit de situatie van het arbeidersproletariaat en zegt: machines brengen onheil aan de mens. Een recenter geval is het vrijmaken van atoomkracht. Gelijktijdig hoorde | |
[pagina 51]
| |
men aan alle kanten dat de wereld zijn ondergang tegemoet ging: deze oncontroleerbare krachten zijn op de zelfvernietiging van de mens gericht. De paniek van het leven met de atoombom is inmiddels geluwd omdat men ervaren heeft deze krachten te kunnen aanwenden voor de nodige energievoorziening. Zo heeft de boer in de polder het stromend water als een kracht beschouwd die vernietiging bracht zolang hij, door zijn situatie bepaald in zijn denken aan een andere zingeving niet toe was. Toen hij hydraulische krachtinstallaties in werking kon zien sprak hij wel anders. We kunnen blijkbaar geen betekenis toekennen aan iets buiten onze situatie. Al deze zingevingen waren sterk emotioneel geladen door angstgevoelens en we zullen er dus rekening mee moeten houden dat aan een bepaald gegeven een zin wordt toegekend die niet alleen de menselijke betrokkenheid tot uitdrukking brengt, maar die onder overdruk van een emotie een zeer korte of zelfs niet voor allen geldende betrokkenheid weerspiegelt. | |
II. Zingeving van de sexualiteit in het O.T.In het kader van de O.T. mens is het haast vanzelfsprekend om in het natuurlijk gegeven van de sexualiteit de opdracht te zien van vermenigvuldiging. Het is zuiver, nobel, menswaardig de aarde te bevolken en zo te zorgen dat overal Jawheh erkend en vereerd wordt. De bevrediging die de sexuele omgang met zich bracht viel volkomen in het niet bij deze eer te mogen meewerken in Gods plan en geeerd te worden aan de poorten der stad waar de bijeenkomsten werden gehouden en het aantal zonen bepalend was voor het gezag dat men kon doen gelden. Zo was de situatie in het volk dat zich door Jawheh wist geleid. Omringende heidenvolken gaven een andere interpretatie aan de sexualiteit. In religieus sexuele orgieën werd het sexgenot tot een trance opgevoerd waarin de godheid zich kenbaar maakte. Dit was een van de redenen dat er een volkomen afscheiding moest zijn tussen de Israëlieten en de andere volken. Desondanks vinden we ook dit laatste in later tijden terug. Andere sporen van primitieve natuurreligie vinden we ook wel in de bijbel. Voor donder en bliksem wierp de mens zich sidderend en in aanbidding ter aarde, overstroming was een straf, een zondvloed. De O.T. mens kreeg zo de openbaring van de ene god Jawheh maar we herkennen er nog de overblijfselen van het geloof van woestijn- en riviervolken. | |
III. Vrijheid in ChristusIn Christus is al het dwangmatige volledig overwonnen. Hij wandelde op het water (Mt 14,25) en gaf bevel aan de storm (Mt 8,23). Deze be- | |
[pagina 52]
| |
vrijding werd ervaren als een blijde boodschap. De bestemming van de mensen is om vrije kinderen Gods te zijn. Maar het moderne probleem van de sexualiteit lijkt een laatste restant van het oeroude natuurgeloof dat zich vastgehaakt heeft toen ook de heidenvolken werden geëvangeliseerd. Christus stond ook tegenover de sexuele krachten heel vrij. Met de Samaritaanse praatte hij onbevangen aan de put. Ze was een publieke zondares en werd gemeden in de gemeenschap. In het evangelieverhaal wordt dus een revolutionaire daad van Christus meegedeeld. De bewondering voor de persoon van Christus komt erin tot uiting, niet zozeer bevrijding van sexuele angst of overschatting, want die waren in Palestina niet algemeen. Bij het bevoorrechte Godsvolk was de geslachtelijkheid in vrij normale banen verlopen: wisselen van partner was een tekort in fijngevoeligheid dat door Christus wordt verweten en rechtgezet (Mark 10,5). De terreur en vergoddelijking van het sexuele was er in de aanwezigheid van de heidenen, maar veel minder reëel dan bijvoorbeeld de druk van de O.T. wetten. | |
IV. Houding van PaulusOmdat Paulus op zijn apostolische reizen zowel de steeds aanwezige jodengroep als de heidenen het evangelie bracht, heeft hij zowel tegen de wettische als tegen de sexuele dwangmatigheid moeten strijden. Men zou zich het ideaal van Paulus als tweeledig kunnen voorstellen met als eerste lid de vrijheid van Christus als blijde boodschap. Als tweede lid volgt dan dat deze vrijheid voor iedereen is. In eerste instantie richtte hij zich steeds tot de joden en zo betoogt hij tegenover hen in de Romeinenbrief het vrij-zijn van de oude wet die niet verplichtend gesteld mag worden. Ook Christus stond vrij tegenover de wet (Mt 12,1/8), maar schijnt meer te wijzen op de juiste beleving ervan in de vervulling (Mt 5,17). Beide spreken dan ook vanuit een andere situatie. In de brief aan de Korinthiërs spreekt Paulus een groep gelovigen aan die uit het heidendom komen. Hen houdt hij voor dat de religieusdwingende roes van het sexuele is opgeheven. Om daar vrij van te komen is het beter ‘zonder’ te zijn. Paulus' behandeling van het sexuele beoogt dus een vrij worden uit de ban van een heidense instelling en om dat te bereiken ‘reageert’ hij, slaat hij door. Om dat te zien hoeven we Christus woorden er maar naast te leggen, de meester is veel minder nadrukkelijk geweest. ‘Er zijn er die niet huwen omwille van het rijk Gods’ en ‘Wie het vatten kan vatten het’ (Mt 19,12). | |
[pagina 53]
| |
V. Het latere duiden van de sexualiteitNu zouden we eigenlijk de typische voorkeur van lange eeuwen voor de maagdelijkheid moeten overdenken, de massale vlucht naar de woestijnen, het ontstaan van het coenobietenideaal. Maar al die tussenstadia accentueren zeer scherp het heilzame van het zich versterven door geheel afstand te doen van het zingenot. Het ‘religieus’ zijn werd als een ‘hogere’ status gezien dan de gehuwde staat waarin de zwakkeren toch ook hun heil konden bewerken. Het oordeel over deze werd gemitigeerd door een speciaal roepingselement in te voeren. Het onderscheid lag niet meer tussen minder goed en beter, maar tussen normaal en uitverkoren. De zeer hoge quotering van de maagdelijke staat werd daarmee niet gewijzigd, integendeel. Toch wordt ook voor de normale situatie naar een positieve inhoud gezocht, wat uitmondt in de waardering voor het grote gezin. Om de zingeving te begrijpen die dan de sexualiteit gekregen heeft moeten we zien binnen welk kader dit is gebeurd. Een stelling als: de sexualiteit is gericht op de voortplanting is alleen begrijpelijk vanuit de situatie waarin ze is geformuleerd. Ze ligt ingebed in het denken van de natuurwet in een tijd dat de natuur nog erg slecht gekend werd. Helaas werden de resultaten van het denken in de kerk onaantastbaar gemaakt door een beroep op het gezag van Christus en de laatste stuiptrekking van dat pogen ligt in de onfeilbaarheidsverklaring van 1870. De daaropvolgende generatie die dóór wil denken probeert deze onfeilbaarheid te redden met des tours de force als: de traditionele leer heeft het altijd zo bedoeld - het ligt er in kiem in - het gaat niet over een uitspraak ex cathedra. Veel energie gaat ermee verloren en veel goodwill wordt ermee verspeeld. Wat kunnen we nu zonder kunstgrepen over de kerk en haar huwelijksleer zeggen? Kerk en huwelijk zoals wij die kennen zijn beide instellingen van een sociaal karakter van een bepaalde cultuur die in een pogen haar te omschrijven de grieks-westerse wordt genoemd maar waarin de joodse elementen wellicht het sterkste zijn. Het gelovige kerkvolk heeft nooit anders gehoord dan: Christus heeft de kerk gesticht en het sacrament van het huwelijk ingesteld. Men heeft het zo vaak herhaald dat het een axioma is geworden en uitgangspunt om conclusies te trekken. Deze axioma's moeten in twijfel getrokken. Het is namelijk onmogelijk om aan te tonen dat Christus persoonlijk het huwelijk heeft ingesteld. Dan moet men dus de omweg nemen als volgt: de kerk zegt het en Christus heeft de kerk gesticht.Ga naar voetnoot[1.] | |
[pagina 54]
| |
Maar ook dit laatste kan niet zonder meer als uitgangspunt aanvaard worden. Christus heeft weliswaar over ‘mijn kerk’ gesproken, hij heeft een zending gegeven, maar hij heeft nooit op welke wijze dan ook gesproken over wat nu de kerk is. En als we dan overal - met name in de godsdiensthistorie, in de literatuurgeschiedenis en wellicht nog elders - kunnen zien hoe in latere eeuwen aan grote personen van alles werd toegeschreven juist om iets ingang te doen vinden, dan dringt zich de vraag op of dat hier ook het geval is geweest. Heeft er met name geen usurpatie plaats gehad door een zich organiserende groep die zich alleen kon organiseren door zich op een gezag te beroepen. Hiermee val ik niet aan dat het huwelijk sacrament is, ik zou integendeel willen poneren dat het in andere sociale verschijningsvormen óók sacrament moet zijn. De kerk die we zien pretenderen kerk van Christus te zijn is een sociaal-cultureel gebonden instituut. Als ze gelijk heeft moet ze van Christus zijn in datgene - materieel en geestelijk - waarin ze nièt sociaal-cultureel gebonden is. Maar juist dit instituut zal zich tot het uiterste verzetten tegen ‘aanvallen’ omdat de functionarissen eeuwenlang een bevoorrechte positie hebben ingenomen en waarvan de laatst-overlevende machtspositie van geestelijke aard is nl. die van het geweten te binden. Het opheffen van de kerkelijke staat is niet vrijwillig gegaan, hoè zal het opheffen van de geestelijke machtspositie verlopen? Door een volledige structuurwijziging? Door een snel verlopend assimilatieproces? Door verschrompeling, een afvallen van leden, een afsterven dat gelijkmatig verloopt als een verkalking van haar cultuuraderen? Het verdwijnen van de kerk als instituut veronderstelt dat iedereen zonder dat contact met Christus kan krijgen, d.w.z. als overal ter wereld het christen zijn reëel beleefd zou worden.
Binnen de groepering van clerus en gelovigen heeft de theorie wortel geschoten dat de kerk Gods volk is en elke gelovige kerk. Maar het functioneert niet. Het is niet meer dan een mooie theorie die in het geheel niet weergeeft wat er eeuwenlang onder kerk verstaan is en wat we er nu van zien. Deze theorie geeft wel een realiteit aan maar die onmogelijk te vereenzelvigen is met het huidige begrip kerk.
Dit is een gesloten instituut met geweten-bindende wetten. Wie de vrijdagen niet ‘onthoudt’ en 's zondags niet ‘naar de mis’ gaat, hoort er al niet meer bij en wie niet zijn ‘pasen houdt’ staat buiten. Dit is nog steeds de kerk ondanks een groeiend aantal dat het niet meer doet, omdat de mensen zich bewust gaan worden van de vrijheid die Christus bracht als goddelijk geschenk. Deze officiële kerk bidt met Christus: Mogen allen één zijn, terwijl ze normen hanteert die institutioneel, dus schijn-heilig zijn. Er worden mensen buiten geschoven met vaak alle maatschappelijke | |
[pagina 55]
| |
gevolgen vandien. Maar al haar handelen wordt teruggebracht op een onfeilbare leer en het gezag van Christus. Wat nu de traditionele leer over de huwelijksbeleving betreft, is de norm de laatste jaren moeilijk hanteerbaar geworden omdat de geestelijke ontwikkeling van de mens en gelijk hiermee zich ontvouwend de ontwikkeling van de menswetenschappen het toepassen ervan gewoon verhindert. De vrij kort geleden nog normale vraag van: ‘En, ...wanneer komt de volgende?’ is vandaag niet meer mogelijk. De privacy wordt gerespecteerd ook door de geestelijkheid, hoewel ze dit weinig bewust op een sentire cum Christo terugbrengt. Integendeel. Voor wat er aan het veranderen was wilde deze geestelijkheid zich verontschuldigen en onwetend geacht worden omdat de laatste verplichte intimiteitsschending van de biechtstoel geboycot is. Maar gesproken wordt er genoeg en ook in groepsbijeenkomsten bleken velen vrijmoedig genoeg om met deze gegevens en een administratie van de parochie iets te kunnen vermoeden. De grote gezinnen van dertien en zestien kinderen die vroeger bejubeld werden zijn er niet meer. Drie, vier, daarboven komt het niet in de nieuwe woonwijken. De kleine flatgebouwen maken het chambre séparée onmogelijk - de menselijke natuur verandert niet van de ene generatie op de andere - en de logische conclusie is dus dát er ‘ongeoorloofde’ dingen gebeurden. Publiekelijk werd er afgekeurd maar niemand kreeg het mes op de keel gezet. Men verhief het rekening houden met de omstandigheden, de z.g. situatie-ethiek tot leer. Wie ernstig leefde en voor Christus bereid tot alles, revolteerde. Moet men dan niet heldhaftig zijn in het goede? Maar juist onder deze laatsten zijn er tot denken gezet. In de historie is het vaker gebeurd dat het leven sterker was dan de leer. En eindelijk is men de leer opnieuw gaan toetsen. Deze leer is een natuurleer: men mag een natuurlijke daad niet zijn uitwerking ontnemen. Hiermee heeft een oer-primitive natuurreligie zich gehandhaafd in het hart van het christendom en met een beroep op het gezag van Christus. Bij de verdediging van deze traditionele leer komt telkens weer te voorschijn dat de sexuele lust een religieus beleven is - het is onuitspreekbaar (taboe) en het hoogtepunt heeft een transcendent karakter.Ga naar voetnoot[2.] Dit werd wel binnen het kader van de sociale normen gehouden nl. binnen het huwelijk. Maar wat Christus van het huwelijk gezegd heeft klinkt veel nuchterder. Ook hier een vol komen vrij staan tegenover het gegeven. Laten we wat Hij zegt als doorslaggevend aanvoeren. Dan komen twee eigenschappen naar voren nl. 1e trouw en absolute eenheid. ‘Wat God gebonden heeft | |
[pagina 56]
| |
zal de mens niet ontbinden’ (Mt. 19,6). Deze binding is gefundeerd in het voorliggende dat man en vrouw twee in een vlees zijn. Dezelfde motivering geldt voor het 2e: de vrijheid tegenover en het loskomen van eerder bestaande bindingen in de maatschappij. (Marc. 10,7). We zien dus feitelijk dat het gesitueerd zijn in het maatschappelijk kerkelijk kader, een overtrekken van het sexuele - al was het strikt binnen de instelling van het huwelijk - heeft mogelijk gemaakt. Het werd de tegenhanger van het ‘uitverkoren’ zijn door goddelijke roeping, wat het sexuele juist om zijn zingenot als ‘lager’ verbannen had. Gezien dit restant van natuurreligieGa naar voetnoot[3.] binnen het christendom is het duidelijk dat bij een wegvallen van het kader de sexuele overtrekking zichtbaar zou worden. Film en lectuur hebben een duidelijk teveel aan sex gespuid zoals ze overigens een teveel brachten aan alles wat lust verwekt: geweld, luxe, snelheid, drank - en om dezelfde reden nl. het wegvallen van belemmerende kaders. Desondanks heeft zich bij velen een mateloze angst ontwikkeld speciaal voor het sexmisbruik. Wellicht is de aanwezigheid van de eerder genoemde ‘religieuse’ status hier debet aan. Waar de andere verschijnselen als marginaal werden erkend, zag men dit als algemeen. Als de pil vrij verkrijgbaar is, dán wordt het me wat, dán is het hek van de dam, dán gaat iedereen maar op een ander, want dán kraait er geen haan meer naar. ‘Op een ander gaan’ lijkt me een prachtige plastische uitdrukkingswijze in markante tegenstelling met het evangelische ‘twee in een vlees zijn’. Er ligt een beleving aan ten grondslag die in het huwelijk geen éénwording ziet maar een middel om te doen wat je buiten het huwelijk niet mag (en stiekum toch doet). In dit stadium is men aan een integratie van de sexualiteit nog niet toe. | |
VI. Het experimenteel zoeken naar een levenshoudingDe zich vormende generatie wijst dit huwelijk zonder meer af. Ze gaan een verbintenis aan die veel minder dan vroeger door uiterlijke invloeden bepaald wordt en daarom ook de controle van buitenaf minder verdraagt. Het menselijk opzicht wijkt, maar een voorwaarde sine qua non is een toegenegenheid voor elkaar, een van elkaar op aan kunnen. Een spelelement toelaten dat een eventuele scheiding binnen het blikveld haalt, blijkt voor de opbouw van een liefdesrelatie funest. Juist dit laatste nu wordt in het huwelijk gezocht en hiermee zijn ze, dunkt me, dichter bij Christus dan in het sociale dwangbuis, omdat in feite in de beleving veel meer de trouw en de menselijke binding op de voorgrond staan dan bij het vroegere a priori: geen omgang voor of buiten het huwelijk (wat in | |
[pagina 57]
| |
de ogen van sommigen dan nog alleen voor het meisje gold). Ook waar er wel omgang voor het huwelijk is geweest, staat daarmee alléén het sexuele niet op het voorplan. Er hoeft daar zeker geen sexmisbruik te zijn. Het is een teken dat ook in dit opzicht de sociale structuren moeten veranderen en al aan het veranderen zijn. Het mysterie-karakter en het taboe worden opgeheven. Een over-waarderen van de sexualiteit in het huwelijk is weinig waarschijnlijk of het moet een tydelijke reactie zijn op de overwaardering van de vruchtbaarheid in het verleden. De jonge mens zal misschien opmerken dat men voor de bevrediging van zijn sexuele behoeften niet hoeft te trouwen. | |
VII. Het ingrijpen in de natuur als recente verworvenheidDe bevrediging van de sexuele drang en de vruchtbaarheid liggen niet meer rechtstreeks in elkaars verlengde zoals het heel lang geweest is. De mens kan ordenend optreden en waarom dan in eerste instantie denken dat het wanorde zou geven? Er zal eerder een verplichting gevoeld worden óm ordenend sex en voortplanting te beheersen in die zin dat beide ingepast worden in de verantwoordelijke liefde tegenover elkaar en in de relatie tegenover de gemeenschap. Dit regelend en regulerend handelen van de mens hoeft dus niet gefundeerd te worden in de natuur - als zou het geoorloofd zijn omdat in de natuur ook reeds een uiteenwijken van vruchtbaarheid en sexuele behoefte daarnaar verwijzen. Het ligt in het specifiek eigen optreden van de mens zelf, in zijn vermogen om te bepalen, te kiezen en zich los te maken van de natuur om ze te tomen naar eigen goeddunken. Dat in feite het zoeken van aangepaste middelen daartoe een kwestie van proberen is geworden, mogen de instanties die menen leiding te geven wel als een verwijt opvatten. Deze hebben in de natuurverschijnselen steeds de vinger Gods willen zien, buiten Christus om, en het nadenken erover zodoende niet alleen veronachtzaamd maar zelfs, afgewezen. Het beheersen van de natuur is voor de mens een volkomen nieuwe situatie, die voortvloeit uit het kènnen van de natuur. De verkenning van eigen levensmilieu is een nieuwsgierigheid die hem nooit met rust gelaten heeft. Maar de typisch eigentijdse benadering pas heeft hem inzichten gebracht die een bewuster en efficiënter ingrijpen in de natuur mogelijk maakten. De christenen nu die in principe, nl. in Christus, al vrij hadden kunnen staan tegenover de natuurkrachten verzetten zich het heftigst tegen een feitelijke ontknechting. Als we het begin van het natuurwetenschappelijk denken ongeveer in de 18e eeuw situeren zien we onmiddellijk op het raakvlak met de ethiek een conflict opvlammen tussen de wetenschapsmensen enerzijds en de jezuïeten vooral anderzijds, die van het oude studieprogram niet waren | |
[pagina 58]
| |
afgeweken. De encyclopedisten waren vóór inenting tegen ziektes en verdedigden hun ideeën met scherpte en spot tegen het principieel afwijzen door de kerk op grond van de natuurwet. Tot voor kort - toen ik literatuur uit die tijd doornam - wist ik niet beter dan dat die verlichte filosofen uit de 18e eeuw ‘slechte’ mensen waren. Dat oordeel was zonder enige motivering of nuancering van geslacht op geslacht overgekomen: ze waren de kerk vijandig. We leven nu in een tijd dat de publiciteitsmedia een eerlijker oordeel en een opinievorming mogelijk maken en eisen. In het huidige conflict rond de pil zal dan ook het redelijk verstand sneller de overhand hebben. De glorie van de mens is niet een onderworpen zijn aan de natuur, maar een beheersen ervan. Maar door het openbreken van het kader en de vrije communicatie staat de kerk voor de eerste maal in de historie voor het feit dat ze aan eigen gelovigen ongelijk moet bekennen - op straffe van uitgediend te hebben. Hoe lang kan ze dat nog opschuiven? | |
VIII. Welke richting neemt het denken?Dat bij een grote macht over de natuur willekeur kan voorkomen, baart zorg - en terecht. De ontstellende misdaden die in een recent verleden hebben plaats gehad, geven er alle reden toe zich de nodige inspanning te getroosten om normen te vinden die voor iedereen als vanzelfsprekend oplichten. Dit brengt voor de kerk een andere gerichtheid van haar arbeid. Die normen zullen nl. een voor ieder zichtbaar verband moeten hebben met de grondlijnen van het christelijk idealisme. Het kan niet meer een keurig geformuleerde wet zijn die door enkelen opgesteld en gehandhaafd wordt. De situatie waarin we beland zijn - en die behalve door het natuurwetenschappelijk denken sterk mede bepaald wordt door de vrije communicatie en de ontwikkeling van de menswetenschappen - brengt mee dat men alleen in vrijheid richtlijnen aanvaardt en dat diegenen die dat doen zèlf eigen handelen zullen bepalen en oordelen. Slechts in de relatie met de naaste ligt een soort zijdelingse controle, die excessen zal signaleren. Hiermee is een vroegere taak van de kerk als instituut vervallen. Maar juist in het doen oplichten van een ideaal ligt dunkt me de grote opdracht voor de kerk. Door haar historisch teruggaan tot de tijd van Christus moeten er onwaarschijnlijk grote schatten opgeslagen liggen, waarvan de latente kracht vrij zal komen, als men er in slaagt die kern van christelijk beleven open te breken. De mens zal aan de hand van wat vroegere geslachten ervaren hebben als edel en menswaardig en aan de hand van wat Christus was en bracht, met behulp van zijn gezond verstand een bestaan moeten opbouwen dat hem waardig is en waarvoor hij zich verantwoordelijk weet door goddelijke oproep: ‘Weest volmaakt zoals uw hemelse Vader volmaakt is’. God | |
[pagina 59]
| |
is in de openbaring, in Christus, uiterst karig en tevens (dat moet wel) uiterst volledig geweest. Het terugwaden naar deze bron heeft de kerk al vele moeilijkheden gegeven. Het moest duidelijk zijn, dat een instituut alleen recht van bestaan heeft, als de waarheid prevaleert. Bij verhandelingen merkt men vaak dat een coûte que coûte sauveren van het bestaande op de voorgrond treedt en daarmee maakt de kerk zich twijfelachtig. Als zodanig kan ze nooit de kerk representeren waarvan Christus sprak. Daar zullen structuren variabeler zijn en onderlinge bindingen soepeler. Een bindend voorschrijven van welke handeling dan ook lijkt me indruisen tegen het brengen van vrijheid wat haar christelijke karakteristiek is. Haar prediking daarentegen kan nooit intensief genoeg zijn. En dat is allemaal zo tegengesteld aan wat we meemaken: wie de kerk aanvaard zó als ze zichzelf presenteert, leeft in een morele dwangwereld, die de vrijheid van Christus belemmert, terwijl haar sacramentaliteit deze juist wil brengen. Ondanks alle historische aanspraken die ze kan doen gelden, is de bestaanservaring die de kerk van zichzelf heeft, ziekelijk vals. Als een snelle assimilatie van allerlei elementen van buitenaf zou plaats vinden en een gelijktijdig radicaal prijsgeven van geliefde tradities en structuren, is het integreren van de sexualiteit in een zuiverder gerichte huwelijksleer geen probleem. En waarom een gerichtheid zoeken in de sexualiteit - het is onze opgaaf de sexualiteit te richten naár onze inzichten die het imprimatur van Christus meekregen in het: ‘Weest volmaakt’. Het denken over het huwelijk levert al veel positiefs op. We zien het niet meer als een soort contract dat vastlegt elkaar ter wille te zijn, maar als de liefdesrelatie tussen man en vrouw, waarin de sexuele omgang een essentiële rol heeft. Deze heeft in de huwelijksact twee uitlopers: bevrediging en eventuele bevruchting. Beide moeten beheerst functioneren binnen het respect voor elkander en de verantwoordelijkheid voor partner, kind en medemensen. Op deze wijze is het gegeven van de sexualiteit harmonisch geïntegreerd in het levensideaal. Aan de opdracht de aarde te bevolken is voldaan. Waar we het uitdunnen door oorlog en gaskamer als immoreel afwijzen zullen we consequent andere middelen moeten aanwenden die in aanmerking komen. Een voorzichtig theoloog als Schillebeeckx neemt aan, dat een relatie die het kind volledig uitsluit in een huwelijk niet geoorloofd is, zelfs geen huwelijk kan zijn in christelijke zin, dat dit anderzijds niet impliceert dat elke afzonderlijke handeling het kind moet willen. Als men mocht hopen dat de studiecommissie die de paus heeft ingesteld in deze richting gaat denken(?), lijkt me een normale basis aanwezig - waar de ervaring met mensen leert dat elk normaal ontwikkeld volwassen mens het kind verlangt, er zijn verwachtingen en toekomst op bouwt. Maar de mens van de op handen zijnde toekomst zal | |
[pagina 60]
| |
zich mede in geweten afvragen: hoeveel kinderen mág ik en kán ik op de wereld introduceren. Ook de wijze echter waarop het denken de mensen gebracht zal worden, is een probleem dat hier niet van los te denken is. Het gaat niet om een of ander punt waar de kerk krimp zal moeten geven - ze zal zichzelf moeten prijsgeven - althans voor haar eigen gevoel. Zonder dat zullen ontelbaren het spoor van Christus bijster worden omdat het institutionele patroon van de kerk waar ze hem zouden moeten treffen niet te rijmen is met hun levenspatroon. Wat is de kerk van Christus? Kan ze haar sacramentaliteit terugbrengen op het: weid mijne lammeren...? Dat lijkt redelijk. En hoe te verstaan: ik zal met u zijn tot het einde der tyden. Wat dus heeft hij bedoeld met ‘mijn kerk’ toen hij ze vestigde op de wankelmoedige Petrus. Dáár ligt de zorg! En als de r.k. kerk op historische gronden aanspraak maakt de kerk van Christus te zijn, dan zal dat duidelijk moeten zijn, dan zal ze het waar moeten maken. A.R. Tummers |
|