| |
| |
| |
Journaal
TEGENBOSCH: G.K. van het Reve heeft zich goedsmoeds in de R.K. Kerk laten opnemen. Wij die dat lot in priller staat en buiten onze wil ondergingen, want nog vóór we de eerste moedermelk proefden, kregen we vanwege ouders en petemoei het zout van de oude Moederkerk op de tong en haar zilte water over de schedel, wij mogen geacht worden te weten waarom we onthutst zijn en teleurgesteld. Van het Reve, om zo te zeggen de dichter van de homofiele bruidsmystiek, die tijdens het trappenklimmen de Here God meerdere malen zou willen bezitten in diens geheime delen, een legitiem begeren, gelijk ik mee-zag met de mysticus, dat iemand die zo is klaar gekomen, bij het trap afdalen de R.K. Kerk in wil, is ongeloofwaardig. Klaargekomen de kerk ingaan wil voor ons, katholieken van de eerste ademtocht, zoveel zeggen als gaan biechten. Een hevige hang naar biecht en boete is de in vele brieven zichzelf beschuldigende Van het Reve niet vreemd. Het kan dus zijn, dat de van God bevredigde en daarom van godslastering betichte voor zijn omgang met God wil boeten. In dat geval had hij inderdaad geen grimmiger rasphuis kunnen opzoeken als de Kerk van Rome. Toen hij in elke anus Gods Omni-analitas herkende, kwam hij zeer vervreemd staan temidden massa's ananale inanes. Zo verliefd was hij en dat zal de prijs van een grote liefde zijn. Nu laat hij zich inlijven bij het R.K. volk Gods. Het volkje wel: in elk lid, zal ik maar zeggen, is de Here God compleet in. Habituele bezitters van zijn allergeheimste delen willen zij wezen, van zijn scheppingsplan, zijn voorzienigheid, zijn zich van Aars tot Zaad strekkende alwetendheid. Dit corpus Christi mysticum zal de neofiet leren, hoe hij corpus aan mystiek te paren heeft. En het einde en de dood steeds nader, omdat hij meent God gezien te hebben, zal de oude God-bezittende klasse de ziener leven leren. Hij zal merken hoeveel tirannieker degenen zijn die weten uit het gehoor dan zij die weten van zien. Van
hebben-horen-zeggen is het weten van dat volk, dat trouwens van echte begeerte om te weten allang gespeend is en de waarheid bezit per Romeinse procuratie. En daarom is dit onthutsend en teleurstellend: nadat hij Alles zelf gezien had, meent Van het Reve, dat hij zich zo nodig bij juist zo'n club moet laten indopen. Is het niet om aan het gezicht van Van het Reve te gaan twijfelen?
| |
| |
HAWINKELS: Zou ooit de vragenlijst, op welks beantwoording je een ander zou kunnen beoordelen, opgesteld kunnen worden? Dit bedoel ik: steeds weer blijven mensen, die je op grond van zelfs een flink aantal facetten hebt leren kennen en waarderen, - steek eens op, Wimmetje! - je voor onaangename verrassingen stellen door middel van een onvermoede kant van hun persoonlijkheid. Heb je met goedkeuring vastgesteld, dat iemand, net als jij, net als jijzelf, Fransje, wèg is van Mendelssohn en de interpretaties van zijn onsterfelijke toonschilderijen door Sir John Bacteriolli, dan trapt hij even later onzacht met de stalen neuzen van zijn totaliteit tegen je innerlijke schenen op, door, bijvoorbeeld, hoor, ik heb nu niemand in het bijzonder op het oog, met een heupbroek aan op visite te komen. Onzacht genoeg, zo'n ontnuchtering, om de bereidheid om op grond van éen enkel of enkele enkele pré's, als gezonde rechtse beginselen, geregeld misbezoek en geheide monosexualiteit met iemand in zee gaan. Triest tevens: zelfs dat iemand op punten, die je 't naast aan 't hart gebakken liggen het bloedig met je eens is, garandeert nog allerminst dat je een vol uur met hem in één kamer zou kunnen uitzingen, om van uitfluiten maar te zwijgen. Opvattingen zijn niet representatief, kunnen niet instaan voor de mensen die ze aanhangen, en het omgekeerde geldt ook. Neem nou, zum Beispiel, (zum Beispiel, potztausend!) Karel van 't Reve, de Geleerde Broer, van wie iedereen nou wel eens zou willen weten, hè, Hennie? of hij nou net als z'n broer niet helemaal... U snapt wel waar ik heen wil. Een goed verstaander heeft maar een half woord nodig. (Betrouwbaar is op geslachtelijk gebied.) Niemand, en U toch wel op de laatste plaats, zou geneigd zijn om bij 't horen van zijn naam hem aan de verkeerde kant van het lijstje te boeken. Op basis van wat hij zo, en met name op 't terrein
van de Ruslandkunde en de Russische letterkunde gepubliceerd heeft, publicaties waarvan ondergetekende er in elk geval nog nooit een gelezen heeft, wordt hij een bezonnen en progressief mens genoemd, ja, ja, dat wordt hij, en daar kunt U het mee eens zijn, als U maar de moeite wilt nemen om zijn boeken en artikelen eens te lezen. Anders kunt U immers niet oordelen? Nou dan. Deze Karel van 't Reve, in de goeie hoek dus, komt me nu daar in het Hollands Maandblad van maart 1966 met een lullig stukje aandragen, man, je snapt het niet. Worden er in onze taal nou niets anders dan holkoppige keelgeluiden gepubliceerd?
‘Interessanter dan 't oordeel van de gediplomeerde criticus is voor een literator vaak de reactie van een gemiddelde lezer, die op het gebied van de letterkunde een leek is’.
Dit is niet zoals het is. Zo'n reactie kan interessant zijn, maar dan in dié zin, dat hij gegevens verstrekt over de gemiddelde lezer zelf, over
| |
| |
de uitwerking en de weerklank van de literatuur; niét dus in die, waarin men iets interessants verwacht van de ‘gediplomeerde criticus’, - die trouwens helemaal niet bestaat, maar dat kunnen we Ter Braak zo lang na zijn dood niet meer verwijten. Dat zou flauw zijn.
Wel kan het oordeel van de dilettant-literatuurkenner interessanter zijn voor een beter begrip van het object dan dat van een gevestigde autoriteit op kritisch of wetenschappelijk gebied. Zo kan bijvoorbeeld 't oordeel van H.P.M. Ruhe over Dostojewski interessanter zijn dan dat van Karel van 't Reve. ‘Misschien is dat bij de muziek ook zo?’ 't Is niet waarschijnlijk, omdat het bij de literatuur al niet zo is, en 't is in geen geval voor de hand liggend, omdat parallellen tussen literatuur en muziek en de consumering daarvan enkel zin hebben als ze iets minder onbehouwen voorgesteld worden dan hier in één, vrij lelijk zinnetje wordt gedaan. Tenslotte moet men met de reacties van gemiddelde luisteraars, die op 't gebied van de muziek een leek zijn, nog veel meer uitkijken dan met die van de culturele curiositeit die van 't Reve hierboven aan ons heeft gepresenteerd. Maar, hemeltje, daar hebben we 't alreeds: van 't Reve's veronderstelling was niets als reclame: ‘In dat geval zou de volgende mededeling interessant kunnen zijn’. De dan, en nu, geduld maar, volgende mededeling is weliswaar interessant, maar niet ‘in dat geval’ omdat er van dat geval geen sprake is. Hij laat zien dat we er 't verstandigst aan doen ons verre te houden van de reacties van die gemiddelde luisteraars, die van muziek niets afweten, zoals Karel van 't Reve er een te zijn blijkt: ‘In de loop der jaren ben ik gewend geraakt aan wat ik noem bioscoop-muziek - ter begeleiding van natuurscènes, bloeiende Betuwe, watersnood, lente in de Alpen etc. Ik veronderstelde altijd dat die muziek speciaal voor de films gecomponeerd werd. Daar ik alleen maar luister naar muziek van vóór 1820 had ik nog nooit iets van Mahler, Bruckner, Bartók, Janacek of Smetana gehoord. Laatst heb ik eens serieus enkele dingen van enkele dezer componisten beluisterd. Ik
merkte tot mijn verbazing dat ik die muziek allang kende uit de bioscoop.’ Wat Bartók in dit rijtje moet, vind ik onmogelijk te begrijpen. Waarschijnlijk wordt Dvorak bedoeld, maar alla. Ter begeleiding van natuurscènes, bloeiende Betuwe, watersnood, lente in de Alpen etc., om het onzuivere nederlands van onze Ruslandkenner nog maar eens de revue te laten passeren, wordt vooral muziek van vóór 1820 gedraaid, die allerminst speciaal voor de film gecomponeerd is, maar dat zullen we van een gemiddeld luisteraar zonder benul voor de muziek maar slikken. De muziek die Karel van 't Reve bedoelt, en die vooral in cowboyfilms en duitse Heimatprodukten te horen is - is onze professor soms ook al een gemiddelde kijker, die op 't
| |
| |
gebied van de film een leek is? - wordt speciaal voor die films gecomponeerd, en wel door inferieure beroepscomponisten, met wie Mahler, Bruckner, Janacek of zelfs Smetana te vergelijken ook Karel van 't Reve zich zou schamen, als hij op het terrein van de muziekgeschiedenis geen gemiddelde belangstellende leek was. De antikwaliteit van deze muziek, waarin inderdaad nogal wat van laat-romantische, maar dan slechts bij uitzondering iets van de hier voor de vuist weg eruit gekraamde, componisten gestolen is, te hanteren als argument tegen de geplunderde oeuvres en daarmee contemporaine is een staaltje van krom redeneren. Er zijn in ons land maar twee mensen die krom mogen redeneren: één van hen is Willem Frederik Hermans, en de ander is niét Karel van 't Reve, de Geleerde Broer. Van krom voelen is het ook een staaltje: iemand die filmmuziek niet van Mahler, en Mahler niet van Smetana kan onderscheiden, kan zich maar het beste bepalen bij Telemann. ‘Het is hier en daar niet eens onaardig, maar het laat me volkomen koud. Ik kan niet begrijpen, hoe iemand in volle ernst naar Das Lied von der Erde kan luisteren of naar een Symfonie van Tsjaikowski. De simpelste schlager van Händel, het menuet KV 1 ontroert mij honderdmaal meer.’ Mozart zou waarschijnlijk niet begrepen hebben, hoe iemand in volle ernst naar het KV 1 kon luisteren, maar dat veronachtzamen we maar even. Het over één kam scheren van de componist die de tragische schipbreuk van de romantiek en van de 19e eeuw het beste tegenwicht in muziek gegeven heeft en de russische circuscomponist-favoriet van alleenstaande vrouwen frappeert even sterk als dat iemand zich in redelijken mate door de simpelste schlager van Händel ontroerd voelt. Of een simpele schlager nou goed vergelijkingsmateriaal is ten opzichte van Das Lied von der Erde, of men er niet beter aan zou doen om romantische muziek
van die allure met classicistische als de Symfonia Concertante van de volwassen geworden schrijver van het KV 1 te vergelijken, laten we maar even onoverwogen. We kunnen wel aan de gang blijven. ‘Al die bioscoop-componisten - zo komt het mij als leek voor - verschillen zo weinig van elkaar’. Over 't blote en voor iedereen waarneembare feit dat Händel, Telemann en de hele Italiaanse routiniersfamiglia die in de mode is, en tot een waardering waarvoor het mij als leek wil voorkomen dat van 't Reve zich bekent, niet alleen nauwelijks van elkaar, maar zelfs niet noemenswaard van zichzelf verschillen nu maar niet gesproken. Het ergerlijke antiromantische onbenul van de mensen die van Bach houden omdat het net jazz is van Vivaldi omdat het net Bach is hoeft ons niet meer op te winden. Hoeveel Mahler van Bruckner en Tsjaikowski van allebei verschilt zijn overigens dingen die ook een leek heel goed horen kan.
‘Bij de Oost- en Midden-Europeanen
| |
| |
is het wat folkloristischer: je ziet bij Janacek de historische B-picture zich ontrollen, compleet met paarden, vaandels, huizen met vakwerk, dikke herbergiers, edele smeden, gemene verraders en zedige maagden in nationaal kostuum’. Bij wát van Janacek eigenlijk? Bij het tweede strijkkwartet? Bij de Glageolitische Mis? ‘Bij de Duitsers is het wat gekwelder, nobeler en broeieriger, maar bij allemaal hoor ik melodieën die me net niets doen, bedoeld, lijkt het, om uitdrukking te geven aan diepe gevoelens van de componist - alsof mij die gevoelens iets kunnen schelen: Ik heb zelf gevoelens.’ Juist. En die besteedt hij kennelijk het liefst aan simpele schlagers van Händel en kinderlijke moppies van Mozart. Bij Janacek ziet van 't Reve, ziet hij, ziet hij, wat ik niet zie, maar waar ik dan ook niet naar ga kijken. Hoe kan iemand, die de folkloristische rolprenten zoals er hier een voor ons wordt beschreven frequenteert verwachten dat zijn smaak daardoor niet bedorven zal worden en hij nog in staat zal zijn om Janacek te beluisteren? Ook ‘gekwelder, nobeler en broeieriger’ melodieën doen hem niets; hem lijkt dit alleen maar ‘bedoeld om uitdrukking te geven aan diepe gevoelens van de componist’ en dus als het ware om hem, met zijn eigen, kleine gevoelens, zo'n beetje te treiteren. Folkloristischer benadering van laatromantische muziek is er niet. Hierbij ziet men de hedendaagse humoristisch-realistische film voor alle leeftijden al voor zich ontrollen: drentse boeren die met een langzaam gezicht stuurs aan hun hol krabben, terwijl de muziek voorbij gaat, gereformeerde huismoeders die hun zoons van de zolder af omlaag jagen, omdat al die jazz in hun ogen gelijk staat met het ruggemergcorrumperende masturberen, ernstig bebrilde taadheelkundestudenten die ervan overtuigd zijn dat die muziek de beste is, waarbij men
gelijkmatig met de balpen op de asbak kan tikken, kortom: ALLEMAN. Iemand die de langs creatieve weg opgebouwde mystieke dramata van de late romantiek voor een ‘uitdrukking van diepe gevoelens van de componist’ aanziet, gevoelens die hem ook nog niets kunnen schelen, omdat hij meent er zelf te hebben, zo iemand is veel simpeler dan we zelfs van een gemiddelde luisteraar mogen verwachten, hij ontkent verder enpassant even de waarde van communicatie, en hij moet er maar niet al te vast op rekenen, dat zijn reacties iets aan 't licht brengen over iets of iemand anders dan hijzelf.
| |
| |
VERHOEVEN: Clichés zijn interessant - als archieven - stopwoordjes zijn onthullend - zo ongeveer als versprekingen - en modewoorden zijn het niet minder. De geschiedenis van een tijd zou geschreven kunnen worden aan de hand van de modewoorden - mits men die geschiedenis al een beetje kent, natuurlijk, maar zonder die kennis heb je aan archiefstukken ook niets. Een modewoord is niet zomaar een willekeurig woord. Het kan onnadenkend gebruikt worden, maar het feit, dat juist dit woord gebruikt wordt, blijft te denken geven. Een modewoord van deze tijd is gesprek; het is meer dan een woord, het is op zijn minst een ideologie van de open en verdraagzame dialoog. Dat brengt verplichtingen mee ten aanzien van de manier van praten. In een gesprek is elke bijdrage maar een inbreng; het verloopt niet in vraag en antwoord, bevelen en gehoorzamen, gelijk en ongelijk; in de ideologie van het gesprek is zelfs het standpunt al bijna verdacht. Als het al aanwezig is, moet het met omzichtigheid naar voren gebracht worden, anders gaat er iets moois stuk. En zo ontstaat een reeks van tolerante, verzachtende en bescheidenheid uitstralende uitdrukkingen. Men mag ternauwernood nog iets denken zonder er iemand in te kennen, laat staan het beweren. In het gesprek zeg je dus niet: ik denk, of ik vind, maar: ik dacht. Vroeger klonk dit ironisch; het was een beetje spelen met de prooi, zo van: kijk, door die domme opmerking zijn ineens alle bestaande zekerheden aan het wankelen gebracht, is twee en twee geen vier meer. Dat is nu helemaal anders geworden. De onvoltooid verleden tijd heeft meer pijlen op zijn boog. Het is nu: ik denk het niet zonder meer, ik dacht het tot nu toe en leg dat wat ik alvast heel voorlopig gedacht had, eerbiedig voor U neer; misschien zit er iets in. De vergadering kan het goed- of afkeuren, ik denk het eigenlijk al niet meer, ik dacht het alleen maar en er komt nu onmiddellijk een nieuwe fase in mijn denken.
En wat ik dacht, stel ik. Dat was vroeger heel stellig; men poneerde een stelling en stond klaar om die staande te houden. In het gesprek gaat dat niet meer. Stellen is niet het werkwoord, dat bij antwoord past, maar bij vraag. Wat men stelt is niet meer dan een veronderstelling, een voorstel. Het is niet meer: staande houden, maar in het midden van de vergadering zetten om te zien of het blijft staan. Als het omvalt is het nog niet erg, want allicht wordt men dan verrijkt door de inbreng van een ander, die weer wat anders stelt. Dat moet ook wel, want het gesprek moet een eindeloze zaak blijven. Want wat zou er na het gesprek nog kunnen komen?
|
|