Raam. Jaargang 1966
(1966)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
Clemens Raming
| |
[pagina 58]
| |
religieuze gemeenschap, dat zij door een hiërarchisch gezagsapparaat wordt bestuurd? Geen nieuwe vragen, kan iemand opmerken. Ten onrechte meen ik. Vragen als bovenstaande ruiken muf wanneer zij worden aangedragen van achter een andere, reformatorische of humanistische omheining, door lieden die het antwoord in hun katechismus hebben staan. Zij zijn daarentegen levend wanneer zij ontspringen aan een levende ervaring. Het was eerlijke taal die je op de Delftse Katholieke Studenten-Dagen gesproken hebt. Hoe wezenloos stak daartegen het optreden van kardinaal Alfrink af, - die kritiek moet ik vast even spuien -, die niet als mens onder de mensen, maar als gepurperde autoriteit, het voor de zoveelste keer nodig vond om zijn vermanende vinger te heffen. Natuurlijk had de kardinaal gelijk. Het gaat niet aan om over de curie te spreken als over een verzameling laaghartige intriganten. De kardinaal had evenveel gelijk als iemand die tachtig jaar geleden betoogde dat de socialisten bar onrechtvaardig waren met over het fabrikantendom te spreken als over een kliek onmenselijke uitbuiters - en daarbij vergat te vermelden dat het die rooie oproerkraaiers niet ging om een aanklacht tegen verdorven individuen, maar om de omverwerping van een onmenselijk systeem. Protesterend tegen een vertroebeling van de diskussie heeft Zijne Eminentie in feite de vertroebeling in de hand gewerkt. En is hij er voor de zoveelste keer niet in geslaagd zich te verheffen boven het niveau dat men van een gepurperde autoriteit gewoon is: het niveau van de solidariteit met het systeem. Dit voorlopig over kardinaal Alfrink. Die ik overigens, evenals paus Paulus, een sympatiek en integer mens vind. Dat is het ontmoedigende van de toestand. En zo tast ik nu opnieuw de vraag af wat ik aan moet met die r.k. Kerk, die zich de ware Kerk van Christus noemt maar daar weinig van laat merken; en waar ik blijkbaar toch bij wil horen. Maar ik wil nog niet meteen op jouw visie ingaan. Liever probeer ik die te benaderen vanuit de baan die ik zelf doorloop.
Ik zal bij wijze van bijlage een aantal aantekeningen insluitenGa naar voetnoot[1.] die ik voor een deel heb gemaakt kort na het dramatisch slot van de derde Conciliezitting, dat achter de reeks ‘beslissende overwinningen’ van de z.g. progressieve vleugel zo'n vinnig vraagteken heeft geplant, en voor een ander deel toen ik een keer in de door het concilie opgestelde Dogmatische Constitutie over de Kerk ben gaan neuzen. Uit deze notities kun je mijn vervreemding van de institutionele Kerk proeven. Het is in de afgelopen | |
[pagina 59]
| |
jaren gaandeweg scherper tot mij doorgedrongen, dat de ambtelijke r.k. Kerk zich aan eigentijdse ogen presenteert als een achterijk absolutistisch bestel dat niet toekomt aan de in de profane samenleving geldende normen van humaniteit en behoorlijk bestuur. Achteraf vraag je je af - zoals jij ook gedaan zult hebben - waarom deze opheldering zoveel tijd heeft moeten kosten. Er heerst blijkbaar binnen de r.k. omheining een efficiënte mystifikatie van de toestand. De fraseologie van de reaktie (zegt Kees) schermt de realiteit af: er wordt een wereld apart van de normale samenleving gekreëerd, een van wierookgeur vervulde katedraal, waarin het kritisch inzicht als vanzelf naar de superplie grijpt. Men werpt beschaafde algemeenheden op als: ‘de Kerk is bij de ontwikkeling van de profane strukturen achtergebleven’ - waarop prompt de verzekering volgt dat onze H. Moeder in een onstuitbaar aanpassingproces, dat uiteraard niet zonder interne spanningen verloopt, bezig is haar achterstand in te lopen. De werkelijkheid is, dat je als modern denkend mens, gerekend vanuit het centrum Rome, ipso facto, zo niet een afvallige, dan toch een randgelovige bent. Dat klinkt, gedacht vanuit het werkelijk centrum van het geloof, Christus niet rampzalig voor je zieleheil. Is het niet o.a. het geloof zelf, dat je naar de randpositie heeft gevoerd? Jawel, maar profijtelijk voor het geloof lijkt mij die stand van zaken toch niet. De betrokkenheid vanuit de randpositie op het centrum verstrikt, ervaar ik, de gelovige bijna automatisch in een verdrietige ambivalentie: naarmate de aandacht gefixeerd raakt op de achterstand van de Kerk op de gesekulariseerde christelijkheid in de profane samenleving, verdwijnt datgene wat de Kerk eigenlijk zou moeten zijn, uit het gezichtsveld. Als progressief katoliek ben je doende om de Kerk eisen te stellen ‘van buiten af’, vanuit gangbare profane normen, waarbij je evangelische motieven welkome hand- en spandiensten laat verrichten, terwijl Christus een figuur op de achtergrond wordt. Het evangelie immers betreft tenslotte niet de dingen die geëist kunnen worden; het geloof in Christus is overbodig (niet als historische realiteit maar voor ons) om aan te sporen tot het opkomen voor normale humane verhoudingen. De zin van de Kerk is juist dat zij boven het profaan-menselijke uitgrijpt; dat zij de ruimte is waarin de Geest van Christus de werkelijkheid van het heil aanwezig stelt. De enige roeping van de Kerk als instituut is: deze ruimte uitnodigend voor de mensen open te houden. Maar zij blijkt aan die opgave ontrouw geworden.
De doem van dit falen beheerst de huidige toestand. Tenminste, dat is zoals ik het voel. Daarom kan ik in een aggiornamento, hoewel het noodzakelijk is, geen uitweg zien. De pleitbezorgers van de aanpassing gaan er, lijkt mij, nog | |
[pagina 60]
| |
altijd teveel van uit dat de Kerk de waarheid in bezit heeft. De uitstraling van die waarheid, zeggen zij, wordt verhinderd doordat de Kerk gehuld gaat in het gewaad van een voorbije kultuurperiode. De Kerk moet dus een eigentijds kleed aantrekken om het evangelie geloofwaardig aan de hedendaagse samenleving voor te houden. Alsof die aanpassing om geloofwaardig te zijn zelf al niet als een evangelische daad, een terugkeer tot het evangelie zal moeten aanspreken. Kort en goed: ik denk dat de Kerk zich bekeren moet. Is dat een utopie? Je zult hierop een volmondig ja doen horen. En ik moet toegeven dat het ernaar uitziet dat je gelijk gaat krijgen. Als kerkelijke gezagsdragers zich al bereid tonen om van dwaalwegen terug te komen, dan schijnen zij erop uit om het kompromitterend verleden zo decent mogelijk te begraven. Getuige bijvoorbeeld de verklaring van het episkopaat over het N.V.V., waarin met geen woord over het aan de katolieke N.V.V.-ers gepleegde onrecht gerept wordt. (Ik heb in mijn Kaski-tijd meegewerkt aan een sociologisch onderzoek in een arbeidersparochie. Er bleek zowel bij de praktiserende als bij de niet-praktiserende arbeiders een bitter gevoel te bestaan van niet in tel te zijn in de Kerk. In die parochie had vroeger de regel gegolden dat aan de door de Vincentius ondersteunde gezinnen penningen werden uitgereikt, die 's zondags in de kerk op een schaal moesten worden gedeponeerd. Als de penningen niet terugkwamen werd de hulp gestaakt. We weten het trouwens allemaal: de plaats van de arbeider in de kerk was achterin, zijn laatste gang een begrafenis derde klas. Als hij tenminste geen lid was van de organisatie die deed wat de bisschoppen niet deden: de wantoestanden aanklagen, opkomen voor de menselijke waardigheid van een vernederde en geëxploiteerde bevolkingsgroep). Intussen kan ik best begrijpen, dat ondubbelzinnige daden van inkeer uitblijven. Welke prelaat zal het wagen om het gelid te verlaten om de Pubicon over te steken? En daarmee anderen voor een keuze te stellen die averechts kan uitvallen? De halfslachtigheid is wat menselijkerwijs te verwachten valt. Maar binnen het kader van wat menselijkerwijs te verwachten valt zie ik voor de Kerk geen toekomst.
Er komt een punt waarop iemand zijn positie van malkontent moet verlaten, of in ieder geval relativeren, om er niet in te verkrampen. De meest radicale uitweg, de uit-weg, heb jij gekozen. Ik geloof dat ik een andere mogelijkheid heb aangeraakt toen ik het woord ‘bekering’ liet vallen. Bekering kun je niet eisen, daar kun je alleen op hopen. Dat doe ik dan ook (hoop ik). Daarom blijf ik me rooms-katoliek noemen. Tenminste dat is het motief dat ik als het mijne kies uit de vele faktoren die iemand binden aan | |
[pagina 61]
| |
de karavaan waarin hij een half mensenleven heeft meegereisd. Jij hebt ze voor een deel samengevat in het woord ‘nestwarmte’. En verder betekent, wat voor mij terdege meetelt, uittreden een desertie van het binnenkerkelijk strijdtoneel, waar je aan de tegenpartij het triomfantelijk gelijk laat: zie je wel waarheen die modernistische dwaalwegen leiden, ontrouw, afval. Ik moet het dus aksepteren, wanneer je niet in mijn katoliek blijven gelooft, daar een onredelijke halsstarigheid in proeft. Ik ga daarentegen protesteren, wanneeer je de onredelijkheid van mijn houding apriori zou willen stellen, alsof de situatie jóuw keuze zou voorschrijven. Ter vergelijking: ik sta van mijn kant wantrouwig tegenover het optimisme van degenen die betogen dat de Kerk zo boven alle verwachting in beweging gekomen is, etc. Ik vraag me af of deze mensen niet de vraag naar de houdbaarheid van hun geloof in de Kerk ontwijken. Toch zou ik het belachelijk pretentieus van mijzelf vinden als ik ging ontkennen, dat iemand op grond van een authentiek geloof tot een heel wat positiever houding tegenover de institutionele r.k. Kerk zou kunnen komen dan die welke Clemens Raming hier tentoonspreidt. Rest mij nog een kommentaar te leveren op jouw stelling, dat ‘Kerk’ te denken is als een begrip van de kategorie kunst en wetenschap - in het licht van welk inzicht je de oecumenische problematiek op slag aan haar eind wilt helpen: ‘De kerken als staten en verenigingen hoeven zich maar op te heffen, en op de wijze van de eenheid van wetenschap en kunst zal op de wereld de eenheid in Christus ontstaan’. Dat klinkt in míjn oren als een utopie. Het lukt je m.i. niet je voorstel zo te formuleren dat het een serieuze indruk maakt. Het is gewoon een onbegonnen werk om de door jou achterwege gelaten distinkties tot hun recht te doen komen. Ik ga dit met een paar kanttekeningen adstrueren. 1. Wetenschap, kunst en godsdienst zijn m.i. kategorieën die zich niet onder een uniform eenheidsbegrip laten plaatsen. Wetenschap bijvoorbeeld streeft naar eenheid in de vorm van uniformiteit: zij laat een spoor achter zich van uitgemaakte zaken. Met dit eenheidsbegrip kun je t.a.v. het fenomeen kunst niets beginnen. 2. Ook kunst en wetenschap blijken organisatorische strukturen van node te hebben. Als je per se vergelijkingen wilt trekken, waarom dan bijvoorbeeld niet de verhouding kerk/religie vergeleken met de verhouding universiteit/wetenschap? 3. Het op één hoop gooien van grootheden als staten en verenigingen is een slecht ekskuus voor het niet onderscheiden tussen Rome en reformatie. Een meer fundamenteel bezwaar vind ik, dat louter het afschaffen van iets de geschiedenis niet in een nieuw stadium brengt. Uit de afschaffing van de absolute monarchie resulteert niet vanzelf de demokratie. Alleen als die afschaffing het gevolg is van een demokratische bewustwording valt dit | |
[pagina 62]
| |
te verwachten. In het andere geval zal blijken dat de absolute monarchie, hoe beroerd dan ook, een funktie vervulde, en dat haar verdwijnen een lakune achterlaat die chaos en diktatuur oproept. De geschiedenis van de reformatie kan ons meen ik, waarschuwen. De reformatie heeft met het autoritair-hiërarchisch leergezag van de roomskatolieke Kerk gebroken, maar is er niet ingeslaagd de eenheid-bewarende funktie van Rome door een nieuwe, vrije eenheid in Christus te vervangen. Je merkt dat ik draal met het aansnijden van de kwestie op teologisch niveau. Ik ben er al dagen lang mee bezig maar ik kom er niet uit. Welk een naïeve pretenties een mens er al niet op na houdt als hij zich achter een schrijfmachine zet. Maar ik laat natuurlijk niet de kans voorbijgaan om in alle voorlopigheid iets op te werpen. De religie kent, meen ik, een andere verhouding tot haar traditie dan kunst of wetenschap. De wetenschapsman die alleen voor het werk van anderen aandacht heeft inzover hij dat bij zijn onderzoek gebruiken kan, en zich niet voor de herkomst van zijn wetenschap interesseert, is een geborneerd mens; maar misschien doet hij belangrijke ontdekkingen. Er bestaat voor hem geen normerende band met het verleden, zijn enige norm ligt in de te onderzoeken werkelijkheid. Waardoor de kunstenaar wordt genormeerd is moeilijker te zeggen, maar in ieder geval is zijn verhouding tot de kunsttraditie in principe vrijer nog dan die van de geleerde. De gelovige daarentegen beluistert een overlevering omdat hij van daaruit bindend wordt aangesproken. Er ligt voor de christen in het verleden een heilsgebeuren, waaruit nu nog, ieder moment, de religieuze gemeenschap waarin hij staat ontspringt. Nu is het kultuurpatroon van de religieuze gemeenschap veranderlijk, ingebed als het is in de algemene kultuurbeweging. Het kan zodoende vervreemd raken van de oorspronkelijke gegevenheid van het heilsgebeuren. Daarom is het, geloof ik, goed dat in de Kerk, de ‘eigen zin’ van het heilsgebeuren steeds opnieuw tegenwoordig wordt gesteld. En dit lijkt mij de eenheid stichtende funktie van het ambtelijk gezag in de Kerk te zijn. Het ambtelijk gezag is er niet vanwege het geloof van de gelovigen maar vanwege de onvolmaaktheid van hun geloof. Ik besef dat ik een geduchte tegenwerping uitlok: bewijst de kerkgeschiedenis niet dat de menselijke onvolmaaktheid in de Kerk des te rampzaliger opereert wanneer zij zich van gezagsposities bedient? Het geloofsleven van de mens laat zich immers niet van bovenaf beheersen, zoals het economisch leven zich door de staat laat kontroleren. Inderdaad, het is de zondeval van het kerkelijk gezag dat het zich als heerschappij ontworpen heeft. Dit heeft het ambtelijk gezag ertoe gebracht om de oorspronkelijke gegevenheid van het heilsgebeuren - d.i. dat het boven alle verandering uit als blijvende oorsprong met ons meereist - te degraderen tot een onver- | |
[pagina 63]
| |
anderlijke, statische gegevenheid. Het onveranderlijke is echter niets anders dan gestolde veranderlijkheid. Daarop kan een grijpgrage wetenschappelijkheid worden losgelaten om een steeds uitdijend bestand van uitgemaakte zaken te produceren, dat onder bedreiging met de eeuwige verdoemenis aan de gelovigen wordt opgelegd. Nu meen ik dat de Kerk, afgezien van het onchristelijk afroepen van hellestraffen over ketterse hoofden, niet altijd ongelijk heeft gehad met het uitstoten van halsstarrige beterweters. Het wezen van de ketterij bestaat misschien niet hierin, dat aan de oorspronkelijke gegevenheid van het heilsgebeuren afbreuk wordt gedaan - bijv. door de mening dat het menselijk lichaam door de duivel is gefabriceerd - maar dat rondom een binnen de officiële Kerk geen onderdak vindende overtuiging een tegenkerk wordt georganiseerd. Maar wanneer dit zo is, dan dient meteen te worden vastgesteld dat de r.k. Kerk in haar bestrijding van de ketterij zich door de ketterse oerzonde heeft laten aantasten: het streven om de gelovigen te verzamelen rondom leerstellingen inplaats van rondom Christus. (En dan moet verder worden erkend, dat de diepste drijfveer van de reformatie juist het tegendeel van ketters was).
In welke richting dient een uitkomst gezocht? Afschaffing van het ambtelijk leergezag, zeg jij. Of is er toch de mogelijkheid dat dit op een waarlijk christelijke manier gaat funktioneren? Ik stel voorop dat de vraag niet aprioristisch beslist kan worden op grond van het feit dat Christus zelf de hiërarchische struktuur van de Kerk heeft ingesteld. Organisatorische strukturen vinden hun zin in hun dienstbaarheid. Wat in de ene periode van de geschiedenis onmisbaar is, kan in een volgende overbodig en schadelijk zijn. Uit niets blijkt dat Christus een uitspraak heeft gedaan over de organisatie van de Kerk anno 1965. Al stemt het feit, dat Christus apostelen heeft aangeworven en een primaatschap ingesteld, tot nadenken. Verder bepaalt het bestaan van een hiërarchische traditie in de r.k. Kerk mede de behoeften van de katolieke gemeenschap op dit moment. Een door traditie geheiligde instelling schaft men niet af, omdat men een betere konstruktie heeft bedacht, maar omdat men geen mogelijkheid meer ziet om haar zinvol te doen funktioneren. Op dit punt gaan wij dus uiteen. Ik ben van mening dat voor de institutionele r.k. Kerk die mogelijkheden terdege bestaan. Ik denk bijvoorbeeld dat er in dienst van de verkondiging van Christus, een geweldige kracht van een concilie zou kunnen uitgaan. En binnen het concilie van een gezagvol optreden van de primaat. Je weet, dat de paus niet aan de diskussie van het concilie deelneemt omdat hij de vrijheid van spreken van de concilievaders niet wil inperken. Gezien zijn oekases klinkt dit van achter de schermen ironisch, maar het onthult ook afgezien daar- | |
[pagina 64]
| |
van een bedenkelijke toestand. Het koncilie moet om te kunnen funktioneren tegen de macht van de paus beschermd worden en de macht van de paus moet beschermd worden tegen het gevaar van tegenspraak. Maar ik denk dat iedereen het als een weldaad zou ervaren, wanneer in een debat als dat over de godsdienstvrijheid, nadat de 69e spreker zijn duit in het zakje heeft gedaan, een man naar voren zou treden om als hoofd van de Kerk, niet door een machtswoord maar door een getuigenis in de kracht van zijn ambt, de kwestie in de geest van Christus te beslissen. En als die man eens mis zou grijpen? Het eerste vatikaanse concilie heeft getracht om juridisch exakt de omstandigheden vast te leggen waaronder de paus onfeilbaar is. Ik geloof dat het christelijker is te hopen dat de Geest zich in de Kerk zal openbaren. De aanwezigheid in de Kerk van personen van wie men het eenheid stichtende, in naam van de Kerk gesproken woord verwacht, omdat zij daartoe zijn afgezonderd en omdat zij zich daartoe reserveren, zie ik als niets meer of minder dan een nog altijd bruikbare strukturering van deze hoop. Nog één keer terug naar de feiten. De kerkelijke gezagsdragers hebben de weg naar een zinvolle uitoefening van hun funktie doeltreffend gebarrikadeerd. Met plechtige verklaringen hebben zij zich vastgepind op een absolutistische interpretatie van het pausschap en op handhaving van het bestand van uitgemaakte zaken. De konservatieve koppigaards die van onze bisschoppen een ‘krachtiger optreden’ vergen staan in hun recht. En leggen m.i. bovendien de vinger op de wonde plek. Tegenover de eruptieve bewegingen in de kerkelijke gemeenschap schiedt het kerkelijk gezag steeds evidenter tekort. Autoritaire leiding blijkt geen leiding meer te kunnen zijn. D.w.z. binnen de solidariteit met een autoritair bestel valt er nauwelijks meer een gezagvol optreden te verwachten. En dat terwijl, bij het wegvallen van de opgelegde discipline, de innerlijke discipline, die uit aandachtig luisteren geboren wordt, bij velen - hoe kan het anders? - slecht ontwikkeld blijkt. (Dit geschreven hebbend ontdek ik dat het zou kunnen klinken als een wat schoolmeesterachtige steek op jou. Misschien is de opmerking schoolmeesterachtig zonder meer, dat laat ik dan zo zijn, maar wat jou betreft: ik verzoen me graag met les défauts de tes qualités. Dat zal Jahwe ook doen, denk ik, wat ze Hem in Rome en dichter bij huis ook willen voorschrijven). Ik ben weer terug bij mijn uitgangspunt. Het staat er met de r.k. Kerk niet best voor. Moge de H. Geest tot de konklusie komen dat er voor Hem werk aan de winkel is. Veel groeten. Clemens |
|