Raam. Jaargang 1966
(1966)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| |
KroniekSpoorzoeken achter het beeld
| |
[pagina 44]
| |
belangrijk deel mede door hem bepaald. Wat hij voor zijn leerlingen en medewerkers in Utrecht tot nu toe betekend heeft, vermoedt de buitenstaander die het Ten geleideGa naar voetnoot[2.] leest. Over het algemeen wil ‘deze degelijkheid’ het N.K.J. nog al eens eigen zijn; een artikel als dat van P.J.J. van Thiel over Een uniek thema in de Sala Sistina van het Vaticaan, Litterarum inventores, dat een ikonografisch programma behandelt, stijgt niet uit boven zijn onderwerp. Dit laatste is overigens belangwekkend: een aantal bijbelse, mythologische en historische figuren die als uitvinders van een nieuw alfabet gepresenteerd worden. Het a.b.c. - waarvan de boeiende kalligrafie de bladzijden opsiert - bevindt zich op een kartouche boven de figuur; een typisch geleerd humanistenkoncept (uit 1589). De publikatie van P.H. Hefting, Het enigma van de Casa Pellizzari te Castelfranco lijdt aan hetzelfde kwaad: een voorzichtige, minutieuze interpretatie van de vele symbolen uit de humanistenkraam vormt nog geen essay. Door de bespreking van de heer Hefting - die overigens na de inleiding bescheiden Catalogue raisonné boven zijn analyse laat afdrukken - wordt de lezer herinnerd aan Huizinga's uitspraak, dat alle symbolische systeembouw op den duur tot kortsluiting van de geest moet leiden: de symbola dienen, wegens een overlading aan betekenissen, ten slotte als hun eigen tegendeel uitgelegd te worden. In geen enkel ander artikel drukt de wetenschappelijke degelijkheid op de lezer. Niet in dat van P. Singelenberg, die in Non omnis caro, eadem caro de uitzonderlijke ikonografie van een 15e-eeuws paneel van een Oostenrijks anonymus beschrijft. Het schilderij, een mengeling van wreedheid en naïeve charme, geeft een van Oostenrijks schutspatronen, Colomannus van Stockerau, hangend aan de galg; er zijn in het oog lopende parallellen met Christus aan het kruis. Onderhouden en beknopt is J.A. Emmens in Een fabel van | |
[pagina 45]
| |
Aristo. Reeds de titel van dit artikel bewijst (hetgeen ook op andere pagina's gekonstateerd kan worden) dat het K.H.J. belangrijk studiemateriaal bevat voor letterkundigen. Is de emblemata-literatuur een officieel erkende mengvorm, de ikonografie en de ikonologie bestaan bij de gratie van de heidense en christelijke auteurs, hun bronnen. - De fabel van Ariosto in Orlando Furioso (XXXIV en XXXV), o.a. door Stradanus en Sodoma in beeld gebracht, laat Astolfo ooggetuige zijn van de noodlottige werkzaamheid van de Parcen. De bekwame ikonoloog die Emmens is, toont hoe de uitbeelding van de passus aan veranderingen onderhevig is, wisselingen die in het algemeen veroorzaakt worden door tekstuele akribie of interpretatieve vrijheid, door behoefte aan volledigheid, aan ethiek, terwijl deze faktoren uiteraard bepaald worden door de geest van de tijd. In Michaël Maier's Atalanta Fugiens behandelt Heleen M.E. de Jong enkele samenhangende emblemata uit het gelijknamige boek, waarvan de editio princeps verscheen in 1617, vijf jaar vóór de dood van de auteur. De weinig bekende stof wordt door de schrijfster erudiet maar droog geserveerd. De band met de wetenschapsgeschiedenis is in deze publikatie vrij wat hechter dan die met de kunsthistorie. Ons bezwaar tegen dit vertoog is, dat het de grenzen van het areaal dat de kunstgeschiedenis bestrijkt als wel zeer elastische fenomena beschouwt. Als historisch-medische, wellicht nog beter als chemische studie had het artikel de bètawetenschap kunnen verrijken. (Als detail-kritiek: hoe denkt de publiciste - die het germanistisch heeft over ‘Galenische opvattingen’ (p. 165) - dat onderstaande zin gelezen dient te worden: ‘Uit het motto van embleem XIII blijkt hoe moeilijk het alchemistische procédé werd geacht, dat het te reinigen erts waterzuchtig werd genoemd’? (p. 165). Van de slak op de tak noemen Lony en Emil Rezníčkovi hun beknopte studie. De vondst van de titel is, dat zij de lading van twee volledig gescheiden onderwerpen dekt. Desondanks verdient zo'n koppelaanbod geen aanbeveling, dunkt ons. de afdeling de slak - het diertje komt als embleem voor op een Kerkinterieur | |
[pagina 46]
| |
van 1586, en maakte een amelioratieve betekenisontwikkeling door - is het enige van alle artikelen waarin de lezer de kans krijgt zich te realiseren dat hij in de 20e eeuw leeft, een besef waar het K.H.J. als verschijnsel doorgaans bijzonder weinig toe opwekt... - In de tak wordt een tekening van Lucas van Leyden uit 1512 (of 1515) op een nieuwe, overtuigende wijze geïnterpreteerd. Het artikel van de Rezníčkovi komt ons voor een ideaal voorbeeld te zijn van de wetenschappelijke beoefening van de kunsthistorie: overtuigende dokumentatie als uitgangspunt, gevolgd door stijlkritische vergelijking, terwijl het onderzoek is weergegeven in een stijl waardoor de geest van de lezer op aangename wijze gemousseerd wordt. Van alle artikelen is dit het meest geschreven. De studie van Ingrid Jost, Bemerkungen zur Heinrichsgalerie des P.P. Rubens beweegt zich naar de tijd in mindere mate, naar de geest nauwelijks minder in de humanistische wereld. Ingrid Jost bespreekt de tweede reeks schetsen en werken die Rubens voor het Palais du Luxembourg mocht ontwerpen, een cyclus die slechts in bescheiden mate bestudeerd was, vergeleken bij de werken uit de eerste galerij. Tot nu toe was de reeks niet in deze volledigheid tot in allerlei symbolische details geïnterpreteerd en geplaatst binnen de cyclische visie. Centraal staat De triomf van Hendrik IV (in de Uffizi), waarvan de schrijfster met bewijzen staaft dat Rubens aan zijn bewonderde voorbeeld Mantegna niet genoeg had: ook Otto Venius, zijn humanistische Antwerpse leermeester, die met zijn emblemata-boeken veel auteurs en beeldende kunstenaars beïnvloedde, verschafte hem ideeën. - Ingrid Jost bezit een uitstekende methodiek: zij vergeet nergens de verbanden van de dingen, maar graaft uit, waar nodig. Met Stucco's en plafondschilderingen in de Loreto-kapel te Thorn heeft J.H.A. Engelbregt o.f.m. een objekt gekozen dat veel Nederlandse kunsthistorici in deze charmante vorm niet zo dicht bij huis vermoed hadden. De besproken schilderingen en stucchi dateren waarschijnlijk uit 1773, terwijl de stichting, een eeuw ouder, teruggaat op een besluit van ene gravin van Manderscheidt- | |
[pagina 47]
| |
Blankenheim, kanonikes van het vrije Stift Thorn, die in het voor legenden ontvlambare Limburg al spoedig ‘de kranke freule’ genoemd werd. - De stijlanalyse en de archivalische onderzoekingen boden als uitkomst een konkrete ontstaandatum. En passant verhaalt de auteur de geschiedenis van de kapel. Drie auteurs behandelen een ikonologisch thema door de eeuwen heen, al maakt J. Bruyn met De gedaanteverwisselingen van Damocles overwegend passen op de plaats van de 16e eeuw. Zijn behandeling is helder en boeiend. De kunsthistoricae behoeven doorgaans vrij wat meer bladen druks dan hun mannelijke collega's. Zo niet Karla Langedijk. Haar bijdrage heet dan ook Silentium. Dat die de bundel opent, is zinrijk: de stilte blijkt gedurende vele eeuwen als de passende habitus beschouwd te zijn voor de filosoof, de monnik, de auteur. Karla Langedijk brengt literatuur en beeldende kunst uit zeer verscheiden kultuurperioden bekwaam met elkaar in verband, helaas niet altijd in goed gehanteerd Nederlands. De studie van Ank C. Esmeijer, Cosmos en Theatrum Mundi in de Pinkstervoorstelling, geeft binnen het bestek van twee dozijn bladzijden een overzicht van een groot aantal ikonografische variaties die op vroege pinkstervoorstellingen voorkomen. Haar publikatie is gecentreerd rond de kosmos-figuur, die wisselt in verschijningsvorm, in bono en in malo geduid kan worden en verwanten heeft op afbeeldingen met een andere inhoud maar met vergelijkbare vorm. De auteurs die verborgen blijken achter de variërende uitbeelding van de pinkstervoorstelling, zijn vooral de geïnspireerde schrijvers van het Oude en het Nieuwe Testament, een enkele kerkvader, maar ook een pagaan als Boccaccio. Het lezen van het artikel vereist enige ascese: het notenapparaat overwoekert telkenmaal de bladzijde; de studie zelf is samengebald geschreven. De ikonologen zullen echter bij de bestudering van de kosmos-figuur en het theatrum mundi voortaan deze publikatie bij hun onderzoek moeten betrekken. Het vormt een hoogtepunt van het Nederlands kunsthistorisch jaarboek 1964 dat vrijwel in zijn geheel internationale aandacht waard is. José Boyens |
|