Raam. Jaargang 1964-1965
(1964-1965)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
Dr. C.W. van Boekel
| |
[pagina 31]
| |
trouw zal zijn, kan men vermoeden ofschoon Renée zich dat op het moment van haar terugkeer nog maar vaag bewust is. Misschien is het door de auteur niet eens zo bedoeld als ik het versta. Maar zolang de literatuur een eerlijke uitdrukkingsvorm van de werkelijkheid is, leest men er zelfs buiten de bedoelingen om de ware aard van de werkelijkheid in. De schrijfster hoeft als zodanig geen stelling te nemen tegenover bepaalde aspecten van de psychologie of theologie van het huwelijk. Als dat vooropstond, was het geen literatuur meer, maar een schema. Zij hoeft alleen maar te staan achter de figuur van Renée in haar beschrijving van dit stuk werkelijkheid. Dan komt de zin van liefde en trouw duidelijk naar voren, ondanks het échec van de romantiek. De brochure van de psychiater M. Wertenbroek, De mens als man en vrouwGa naar voetnoot[2], is wel zulk een schema. Een zeer mooi schema, tot welks opbouw alle elementen van de werkelijkheid hebben gediend. Maar toch een schema. Met alle gebreken ervan: bepaalde uitsteeksels van de werkelijkheid zijn afgeknot om in het schema te passen. Belangrijk in de brochure is weer het demasqué van de overspannen romantische liefde. Bij afwezigheid of ontoereikendheid van de liefde, kan de trouw basis zijn voor het huwelijk. Daarmede passen ook andere institutionaliseringen van het huwelijk als die in het Westen van Europa in de visie van de auteur. Liefde is hier ook niet beperkt tot het huwelijk alleen. Het biologische wordt terecht gezien als het menselijk-biologische. Mooie bladzijden kan men lezen over de schaamte. Van werkelijkheidszin en van durf om niet mee te doen aan een bepaalde mode getuigt ook de stelling van de auteur, dat het huwelijk er niet is voor de gehuwden, maar voor de kinderen, althans als instituut, niet als persoonsgemeenschap. Het aloude en alwijze procreatieve doel! Alle gegevens om oude en nieuwe opvattingen te harmoniseren, zijn aanwezig, zou men zo zeggen. De belangrijkste tendens van het boekje kan ik echter alleen maar | |
[pagina 32]
| |
zien als een constructie, die de werkelijkheid geweld aandoet. Het is de steeds terugkerende stelling, dat vanuit de sexualiteit als uitgangspunt twee richtingen uiteen kunnen lopen, één naar de liefde en één naar het huwelijk. Ik wil meteen toegeven, dat de polariteit van het man-zijn en het vrouw-zijn een bredere zin heeft dan alleen het huwelijk, en dat dus de sexualiteit in deze betekenis ook vormen van liefde en vriendschap impliceert die niet noodzakelijkerwijze naar het huwelijk verwijzen. Maar ik kan niet aannemen, dat de liefde zin heeft buiten het huwelijk op de door de auteur aangenomen wijze en vanuit de door hem beschreven fenomenologie. Want dat is alleen maar de fenomenologie van het begeren en van het vervuld worden van het begeren. Zeker, het is hier een menselijk begeren, geen louter biologisch feit. En toch ligt er iets scheef in dit geschrift. Woorden schieten tekort om aan te tonen, waarin precies de auteur de werkelijkheid miskent. Men zou een boek moeten schrijven van driemaal de omvang van deze brochure om dit te bewijzen aan de hand van een tekstanalyse. Het moeilijke is, dat de werkelijkheid hier present is, maar in een onwerkelijke harmonie. Men zal zeggen: wat U als afwezig taxeert, staat er met evenzoveel woorden. Dan blijf ik toch zeggen: nee, het staat er niet. De kernfout is wel hierin gelegen, dat in bewoordingen van intermenselijkheid en liefde toch weer een te nadrukkelijk geaccentueerde genitale sexualiteit richting geeft aan de schematisering van de werkelijkheid. De romantische liefde wordt wel ontmaskerd, maar het masker wordt doorgegeven aan een geromantiseerde sexualiteit. Het is namelijk zeer eenvoudig om twee richtingen aan te nemen vanuit de sexualiteit als uitgangspunt, wanneer men vrij willekeurig dualistisch is in de fenomeenbeschrijving van de sexualiteit als intieme aangelegenheid enerzijds en de procreatie als maatschappelijke aangelegenheid anderzijds. Nu wordt dat dualisme wel overbrugd door de Agapè, de christelijke liefde tot God en de naaste, maar dat blijft een soort noodverband, wanneer het intieme gebeuren van de sexualiteit niet werkelijk procreatief is. Vooral de argumentatie van de auteur voor de twee richtingen | |
[pagina 33]
| |
van de sexualiteit vanuit de evolutie is naar zijn werkelijkheidsaspect zeer zwak. Daar worden namelijk enkele biologische feiten, zoals het niet samenvallen van vruchtbaarheid en sexuele behoefte bij de mens, gebruikt om aan te tonen dat de sexualiteit aan de voortplanting ontstegen is. In deze wijze van voorstellen zitten waarheden verscholen. Daarom is een dialoog met de auteur zo moeilijk en subtiel. Maar wanneer de menselijke voortplanting zo ‘menselijk’ beschreven wordt, dat het niet meer als menselijke voortplanting gezien wordt, dan moet men met de grondlegger der fenomenologie, E. Husserl, zeggen: zurück zu den Sachen! Anders kan men inderdaad met de sexualiteit niet alleen twee kanten, maar alle kanten uit. Ik weet niet wie de gedachte voor het eerst gelanceerd heeft, maar men leest vandaag overal van die zinnen zoals bij de auteur: ‘de menselijke sexualiteit heeft zich geëmancipeerd van de procreatie tot een eigen zin, die wij de humanisering der sexualiteit kunnen noemen’. En in deze samenhang mag men het huwelijk dan niet zien als de institutionalisering van de sexualiteit. Ik dacht, dat bij de mens, juist in tegenstelling met de dieren, de humanisering hierin bestond, dat hij de procreatieve zingeving van de sexualiteit koos in een vrij-zijn-voor en dat hij in een vrij-zijn-van nu juist de humanisering van bepaalde aspecten in zijn persoonlijkheid zal overslaan. Op precies dezelfde wijze worden alle andere instincten en behoeften van de mens gehumaniseerd vanuit een vrij-zijn-voor. De exacte zin van het persoon-zijn van de mens is toch immers dit vrij-zijn-voor, daar een vrij-zijn-van onverbiddelijk tot een aantal nieuwe determinaties leidt. Zo kan men het huwelijk inderdaad als persoonsrelatie kwalificeren. En als persoonsrelatie kan het zijn doel niet buiten de persoon, b.v. in de procreatie vinden. Want dan krijgen de personen het karakter van een middel-tot, wat tegen de waardigheid van de menselijke persoon is. Inzoverre de auteur deze realiteit bevestigt, is zijn beschouwing rijker dan sommige traditionele opvattingen over het huwelijk. Dit personale karakter geeft zin aan een huwelijk met een steriele partner, dit geeft zin aan de sexuali- | |
[pagina 34]
| |
teit van oudere echtgenoten en aan de sexualiteit van jongere echtgenoten in de onvruchtbare periode. Wanneer echter de overgave geschiedt aan een vruchtbare partner en wel in de vruchtbare tijd, is de fenomenologische feitelijkheid anders. Het fenomeen van de overgave overstijgt dan het personale. De persoon wordt dan geen middel-tot; nee, de personale liefde zelf transcendeert zich in het boven-persoonlijke. En dat is precies de diepte van deze vorm van overgave. Het positief ingrijpen in de vruchtbaarheidsconsequentie van deze situatie ontneemt juist het specifieke aan het liefhebben in die situatie. Het zich-vrijheid-scheppen-van levert de mens uit aan de determinatie van het driftmatige en dat is ontluisterend voor de persoon. Precies de personale eigenheid van die situatie wordt metterdaad ontkend, de transcendentale openheid wordt afgesloten en dus wordt de persoon van de ander middel-tot-de-driftontlading, wat hij in de onvruchtbare periode niet hoeft te zijn omdat dan de openheid bewaard wordt. Op dit punt faalt de auteur en hij faalt waar een psychiater eigenlijk niet zou mogen falen. Hij argumenteert op dit punt onbewust onder dwang van de hedendaagse taboes. Men kan dat constateren bij zijn fenomeenbeschrijving. De fenomeenbeschrijving van de sexualiteit verloopt heel nauwkeurig vanaf het begin tot en met de penetratie en het orgasme. Dan breekt ze plotseling af. De taboes van de voorbije generatie zijn dus overwonnen. Na deze ‘blackout’ begint de fenomeenbeschrijving opnieuw, maar nu vanaf een heel andere kant, vanaf de kant van de kinderen en het gezin. Vanuit deze fenomenologie wordt wel het huwelijk als procreatief gehandhaafd, maar tevens de eigenstandigheid van de sexualiteit geponeerd. Op deze wijze werkte ook het oude taboe, maar dan in omgekeerde richting. Vroeger werd immers door een taboe op de sexualiteit de vruchtbaarheid in het huwelijk verzelfstandigd. Nu wordt door een taboe op de vruchtbaarheid van de sexuele overgave de sexualiteit verzelfstandigd. Sigmund Freud kende de oude taboes niet meer en had de nieuwe nog niet aangeleerd. Daarom noemde hij een dergelijke loskoppeling van sexualiteit en vruchtbaarheid pervers. Wij benoemen tegenwoordig alles wat ge- | |
[pagina 35]
| |
matigder dan Freud, laat ons dus spreken van ‘irreëel’. Want het is irreëel om na de beschrijving van het fenomeen van het orgasme niet verder te gaan met het beschrijven van de gebeurtenissen. Er mag niet een rechtstreeks verband zijn tussen orgasme en bevruchting. Dat heet in de nieuwe taal van de verdringing biologisme en fysicisme. Het is wel interessant! Precies dezelfde sociale censuur die vroeger op de sexualiteit lag. Wanneer men met de fenomeenbeschrijving niet verder mag gaan op straffe van fysicisme, is de fenomenologie tot en met het orgasme evengoed fysicisme. Om terug te komen op de sociale censuur, men kan die vinden in een hoog percentage van de moderne romans en van de film: daar vindt men deze taboes aan de lopende band. De loskoppelingen daar hebben ons gewend gemaakt aan irreële schemata. En dan de Agapè. Dat is een echte sublimatie van het verdrongen fenomeen. De Agapè wordt als band gebruikt. Het is de verdrongen bevruchtingsmogelijkheid in een ongevaarlijk kleed. Want de Agapè verbindt niet de werkelijkheid van de fenomenen. Maar, zoals in iedere sublimatie, treft men hierin een verborgen agressie aan. Dit oerchristelijke gegeven wordt namelijk gesteld tegenover de leer van de Kerk! Ik wil onmiddellijk toegeven, dat op het gebied van het huwelijk de Kerk in haar menselijke vormgeving van de waarheid dezelfde weg van ontwikkeling in de leer is gegaan als op alle andere punten in haar prediking. Dat is niets bijzonders, daar de humanisering van het goddelijke in een menselijke leefgemeenschap tijd nodig heeft. Daarom is het tamelijk onwetenschappelijk om de personaal gekleurde huwelijksteksten van Augustinus niet te vermelden; om het beruchte responsum beati Gregorii (een falsificatie uit de 8e eeuw) weer eens aan te halen; om niet te weten, dat het concilie van Trente met geen woord rept over het bekende ‘jus in corpus’, doch alleen de levensgemeenschap van het huwelijk beschrijft; om te miskennen, dat de moraal-handboeken van de laatste eeuwen uitdrukkelijk de personale aspecten van de sexualiteit bespreken. Het wezenlijke in de traditionele kerkelijke leer is dit, dat men | |
[pagina 36]
| |
fenomenologisch (niet biologisch!) de vruchtbare of mogelijk vruchtbare act niet verzelfstandigen kan zonder de werkelijkheid van het mens-zijn geweld aan te doen. Men zal het fenomeen van de vruchtbaarheid niet in een kreeftengang maar rechtstreeks moeten doorcalculeren naar het kind en het gezin. Dan heeft men in de natuurlijke feitelijkheid een werkelijke basis voor de integratie (niet de sublimatie) vanuit de Agapè. Dan is ook de trouw reeds uitgedrukt in de innerlijkheid van de sexualiteit en hoeft men niet, zoals de auteur, te spreken over een uitwendige trouw die hoogstens in het plichtsbesef verinnerlijkt kan worden. Het zou wel eens kunnen zijn, dat het huwelijk van de toekomst te redden is door de middeleeuwse hoofse liefde, die door de auteur zo boeiend beschreven wordt. Maar dan een geïntegreerde hoofse liefde, die - gedreven door de sexualiteit - de tederheid cultiveert, wanneer de situatie van vruchtbaarheid om een weerhoudende liefde vraagt, en die - eveneens gedreven door de sexualiteit - een andere keer in een vruchtbare situatie ‘ineensdoorgaande’ en ‘alle-aspecten-tegelijk-omvattend’ in een spontane roes, welke door geen enkele ‘Widersacher’ (lees: contraceptief, enz.) gedesintegreerd wordt, het waagstuk aandurft van een overstijging die zelfs een persoonsgemeenschap kan transcenderen. |
|