Raam. Jaargang 1964-1965
(1964-1965)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |
1ik heb geen eenzaamheid gekend
voor ik haar wandelen zag tegen het licht
verheerlijkt sprekend tot haar schoot;
de hamer viel mij uit de hand
het raam wankelde wankelde en sloeg
tegen de stenen, mijn voorhoofd ving
geen licht van boven, een haarlok schoof
versleten van mijn schedeldak
Eloi Eloi wie zal mij troosten?
ik zag slechts dode vogels bloed een ram
die in het struikgewas verstikte
en angstig schreeuwde voor het offerblok
mijn voeten riepen om evenwicht
mijn oren schoven suizend dicht -
een engel heeft mij naar haar toe geleid
scheurde het donker uit mijn ogen:
ik dacht aan rots en waterval
vuur en wind die in elkander vlogen
zout dat bijt zonder verblinden
lied en kristal die zich verbinden
o Israël riep iemand uit de diepte?
wie heeft mij naast haar opgericht
deed haar ontwaken in mijn ogen
alsof opnieuw gestorven en geboren
ik duizend jaar had liefgehad?
| |
[pagina 48]
| |
2ik heb vannacht een kindje horen
huilen dwars door mijn oren
was het van jou van mij?
het legt een sprei van kou
en sneeuw tussen ogen en handen
tussen de kussens en mijn hart;
ik ben geschokt verward
opgestaan gaan lopen lopen
het lichtkruis van je raam voorbij
het snijdt je door de ziel
God zo te kermen horen
wat heeft Hij toch verloren
tussen laken en bed
buiten de Wet?
soms hamert in mijn hoofd:
God heeft het jou geschonken
mij onthouden
hoe langzaam komt zijn vrede vrij
wie kan het lot nog prijzen
dat ons vervreemdt ontbindt
in dit Kind?
| |
[pagina 49]
| |
soms denk ik dat je lege schoot
van dit verlies niet meer herstelt
de liefste blaren van de bomen
willen een winterlang niet los
Hij ligt al in het mos
is pijnloos snel gekomen
je bent van God verlost
en van je dromen
Calvarië is niet ver
voorbij de ster -
soms neurie ik ontbonden
tot de geschonden maan:
liefde is in dit lichaam
niet voor dit lichaam leven
binnen de tijd
buiten de tijd bestaan
is: in de lente blaren lezen
en in een herfst vol bloesem staan,
zij breekt de band aller seizoenen
vormt vuurijs en gestolde wijn
doet katarakten roerloos luisteren
donder fluisteren hagel strelen
maakt eenzaam in een woud van velen
smelt donker tot onmatig licht
en eenling voor een korte tijd
zullen wij tweeling zijn voor eeuwen
want wat de liefde scheidt
dat zal zij binden.
| |
[pagina 50]
| |
3Dan zullen wolf en lam eendrachtig grazen de leeuw vreet hooi als het rund stroomop zingt het water
bergop klimt het later
over de sluiswand
naar zijn oorsprong toe
laat de zee verschalen
tot de laatste palen
zingend dansen wij
Kanaän toe
in mijn roede dromen
duizelende hormonen
de snede van het zwaard
wordt het kerven moe
zoete kleine vissen
schieten in mijn lissen
weg van de dood
naar het leven toe
op mijn leger wend en
keer ik mijn ellende
van het hevigst heden
naar Uw toekomst toe
Heer van de golven
tem mijn magere wolven
leid ze naar uw lam
en naar uw vrede toe.
| |
[pagina 51]
| |
4angst droogt de houten wimpers
zout - waarvandaan
uit welke grijze oceaan? -
korst aan mijn huid nu nog
als ik denk aan het ogenblik
dat mij geluidloos werd gemeld:
Hij heeft de karavaan verlaten
ik had het lastpak van de ezel weggezet
de pezen in zijn poten
schoten als veren los
toen van een klein verlangen
dat tot uitzinnigheid klom
de waarheid mij doordrong:
Jeruzalem ligt achter jou
je kon God laten
waar Hij God wil zijn...
en met mij dromen van Nazareth
in overzichtelijk bestek
glimlachend amen mijn kleine vrouw
water waarin mijn spiegelbeeld
niet buiten zijn omvang treedt
niet meer verrast
troostende schaduw
die in mijn voetstap past
klimop aan de muur van eenzaam slapen
als welke dag mij kwetst;
| |
[pagina 52]
| |
en verder
nooit meer het oorverdovende verhaal
van engelen sterren
koningen en moord
ik kan het niet verdragen
ik zoek geen ladder en geen hemel
geen koninklijke poort
ik vraag van dorst toch geen woestijn
en van verlatenheid geen pijn -
jouw stem streelde de koorts
achter mijn voorhoofd weg:
heb jij dan niet gestoeid met Hem
Hem nagezeten?
heb jij je ooit aan Hem vertild?
Hij speelde kreupelman met jou
Hij liet je springen
blies aan je mond voorbij
streek rode aarde op je ogen
wees of er vogels vlogen
je zag mensen als bomen gaan
als bomen zag je ze gaan;
wie dit Kind heeft verwekt
heb je me toegefluisterd
heeft ceders op de Libanon gezet
bergen en dalen saamgekluisterd
de grote zee het zwelgen belet
heesters van doornen ontdaan
vol bloemen bloesem gestrooid
| |
[pagina 53]
| |
och hoe berooid ik ben
ik ben in jou in Hem gezegend;
wat wil mijn linkerhand
over mijn rechter waken?
God kleurt ons hart in met gemis
dat niet vergeefs
en niet voorgoed
ons raadsel is
met tweeën nu
op zoek naar Hem
en een gedweeë ezel nu
als lotgenoot
balkend van eenzaamheid
Emmanuël Emmanuël
langs de ommuurde tuinen.
| |
[pagina 54]
| |
5wij zijn braambos en vuur
ik zal je niet verteren
maar voor de dood mijn handpalm strekt
schrijven een laatst portret
een tegenlicht waarin je trekken
verdromen
en met jou overkomen
achter je smal gezicht
vier blinkende figuren
Eva Sara Anna Judith
de ossen van het licht
grazen de horizon voorbij
aan de tak van je hals
wiegt het eerste schouderblad
Eva van vruchtbaarheid
je stem spant snaren
van keel naar kin
een blos van overmoedigheid
schudt haren uit je los
bergkristal zilver ivoor
en bloemen die van de voor-
tijd af opstonden en verwelkten
drijven een ogenblik
binnen jouw blik
sinds elke mens
zwellende zich hecht
onder de vleugels van je hart -
en achter mijn oor
fluistert het kind:
vlucht de dood
val achterover in haar schoot
zij is je moeder
| |
[pagina 55]
| |
Sara zoveel jaren
wachtend op de zoete stoot
die geheimen doet ontritselen
aan je zijden schoot
glimlach nog eens en kir
boven de duiven uit,
wat je wenste en niet geloofde
het bloeien van een oude stam
zo talrijk als aan Abraham
in korrels zand
de Heer beloofde...
glimlach nog eens en kir
onder zijn wolk
binnen zijn ark
jij bent de eeuwige verloofde
| |
[pagina 56]
| |
Anna profetes
voorhoofd boven windstille ogen
hoort in verschrikte val
volkeren en naties razen
een kille stratosfeerwind blazen
die alle leven stuit,
alleen jouw voorhoofd
de nieuwe aarde
van de allene zon verlicht
blijft waken
wenken wat in verbijstering vlucht
voor de verderver,
heden verleden
toekomst in zijn greep
stenen der eeuwen
dieren en ogen
hinnikend van angst
bomen en bladervolken
ieder die zwerft
kom tot vrede
zij is de koningin
| |
[pagina 57]
| |
Judith vrouw
je neusvleugels trillen
voor wie onverhoeds genaakt
tijgerin waar niemand aan raakt
ik heb je voor de stad zien komen
met lange schreden
hoofd geheven
het kind Holofernes mismaakt
weggeworpen in de tent,
tranen vloeiden
tot droge regen
achter de muur van je gelaat;
bloedrood heb je de pers getreden
voor Jahweh gestreden
het menselijkste der mensen afgemaakt
je enig heil beleden
aan wie in tederheden
jou heeft gevraagd.
|
|