| |
| |
| |
Lou Vleugelhof
Een vrije zaterdag
Personen:
King |
Kikker |
Nozem |
Enkele politieagenten |
Decor: een hoekje van een stadspark. Centraal staat een houten parkbank met het front naar de zaal. Rechts loopt een. voor het publiek onzichtbare straat, stadslawaai is zacht hoorbaar. Links op het achterplan is een eendenvijvertje, eventueel achter een laag muurtje. Als het doek opgaat, hoort men een auto stoppen op de straat naast het park, een portier slaat dicht. Van rechts verschijnt dan King. Hij is een dertiger, groot, fors, dik, kalend, een geslaagd produkt van de welvaartstaat. Hij heeft een khakibroek aan en een weekendshirt. Hij heeft een. grote plasticzak vol brood bij zich. Hij loopt rechtstreeks naar de eendenvijver, waar hij neerhurkt aan de rand met zijn rug naar de zaal en de eenden begint te lokken.
Poele, poele, poele, poele, poele...
(Hij gooit een stuk brood naar de eenden)
Poele, poele, poele, kom, toe, schiet op. Waar zitten jullie nou? Poele, poele poele... Geen honger? Kijk eens, wittebrood vandaag. Luxe wit.
(Komt overeind, tast diep in zijn plasticzak)
Verwende rotbeesten.
(Hurkt weer bij de vijver en steekt een flinke homp brood naar de eenden uit.)
Toe nou. Lekker luxe wit. Toe pak het nou. Poele, poele, poele. Neeh, hij doet je niks; jullie kennen me toch.
(Hij gooit ongeduldig zijn homp brood een eind de vijver in. Grijpt opnieuw in de zak een stuk brood.)
Verwende krengen. Ze zúllen vreten, of ze willen of niet.
(Hurkt weer bij de vijverrand, nijdiger)
Poele, poele, poele, verdomme nog an toe. Volgevreten stommelingen. De hele stad voert dat tuig en van mij willen jullie niks weten. Vroeger
| |
| |
hè...! Ja toen...
(Er komt een eend dichterbij)
Poele, poele, kom nou, toe, hier,
(Hij maakt smakgeluiden). (Tijdens deze laatste pogingen komt van links Kikker op. Ook hij is een dertiger, een schriel onooglijk mannetje. Hij draagt een flodderig weekendkostuum, onder zijn jas een weekendshirt. In beide handen heeft hij een boodschappennet vol met kruidenierswaren. Hij heeft iets schichtigs over zich en hij voelt zich moe van het sjouwen. Hij komt sjokkend op en is blij dat hij de bank in het park ontdekt om wat uit te rusten. Voordat hij gaat zitten, kijkt hij schichtig om zich heen en luistert even gespannen naar de geluiden van de stad. Dan ontdekt hij King bij de vijver en bezet gauw de bank. Uit alles blijkt dat hij het liefst met rust gelaten wil worden en om te voorkomen dat King ook op de bank zal komen zitten, gaat hij breeduit midden op de bank zitten. Schichtig naar King omkijkend, die helemaal in zijn eenden opgaat, zet hij links en rechts van zich een boodschappennet op de bank. Kikker voelt zich erg voldaan over deze daad, steekt een sigaret op en neemt een luie houding aan alsof hij van de zon en de frisse lucht zit te genieten).
(Tot de eenden)
Rotbeesten. Vroeger hè, toen kwamen jullie wel.
(Hij lacht even met een ondertoon van wreedheid)
Jullie vaders en moeders, die goedzakken, die waren de moeite waard.
(Hij grinnikt).
(Zodra Kikker King hoort praten, kijkt hij schichtig om. Hij krijgt een ingeving en trekt zijn jasje uit, dat hij voorzichtig sluipend om niet door King opgemerkt te worden rechts op de hoek van de bankleuning hangt. Dan gaat hij weer snel zitten en begint zijn schoenen uit te trekken. Hij keert ze om beurten om, om zand en steentjes eruit te verwijderen, hij ruikt erin, trekt vies gezicht en beweegt ze even heen en weer om ze te luchten. Dan zet hij links en rechts van zich een schoen om de bank nog meer bezet te maken. Hij kijkt weer om naar King. Deze is intussen opgestaan, met zijn rug naar Kikker, en heeft zijn handen vol brood.)
Verwend tuig. Ze moesten het verbieden, gewoonweg
| |
| |
verbieden. Wat denken ze wel! Dat iedereen hier die beesten maar vol mag stoppen met zijn afval. Alleen nog luxewit en voor de rest verboden om afval te lozen.
(Hij gooit nu achter elkaar stukken brood nijdig in de richting van de eenden.)
(Tijdens deze monoloog van King heeft Kikker een velletje papier uit het zakje van zijn weekendshirt gehaald. Hij vouwt het open en leest hardop het rijtje boodschappen voor, intussen zorgvuldig met zijn vinger de boodschappen in het net, nu eens links en dan weer rechts, aanwijzend om te controleren of hij alles heeft.)
2 kilo suiker, een pond jonge belegen, 10 sinaasappelen, 2 pakjes biscuits, 2 potten jam, slasaus, hagelslag, 10 eieren, thee, koffie, bleekwater, 6 boter, 3 pudding, 6 rollen toilet, 6 boter en 4 ons doorregen spek.
(Tijdens deze controle is King nieuwsgierig en met een geamuseerd spotlachje achter Kikker komen staan en na het ‘4 ons doorregen spek’ van Kikker, zegt hij hard, om Kikker te laten schrikken:)
Doorregenspekdag!
(Kijkt langzaam, een beetje angstig omhoog achter zich in het gezicht van King)
Hebt U...
(Hij wijst in de richting van de stad)
hebt u het ook gezien?
(Knikt alleen nors van ja.)
Ja, je moet het wel zien.
(Kijkt voor zich en maakt gebaar om de grootte van de letters aan te duiden)
Zulke koeien van letters. Het enige wat je tegenwoordig nog ziet.
(Pauze, er komt geen reactie van King, die enigszins dreigend over Kikker blijft staan. Kikker kijkt weer schichtig om en zegt opgewekt om zijn onbehaaglijk gevoel niet te laten merken:)
Maar goed ook. Concurrentie daar moeten wij het van hebben.
(Weer korte pauze van afwachtende stilte)
Vindt U niet?
(Hij wijst op het pakje doorregen spek in het net.)
Ik heb er 4 ons van ingeslagen. Gaat toch in de ijskast. Ik hou wel van zo'n lapje doorregen spek. En dan een paar gebakken eitjes erop. Hè...
(Smakt verlekkerd)
Houdt U daar niet van... meneer?
(Hij keert zich tijdens deze vraag om naar King en bemerkt dat King niet meer achter hem staat. King is rechts van de bank gaan staan met zijn gezicht in
| |
| |
de richting van de stad en hij luistert gespitst naar de stadsgeluiden.)
Houdt U daar niet van, meneer?
(Zonder zich naar Kikker om te keren)
Van wat?
Nou, van spek, doorregen spek.
(Ongeïnteresseerd en bijna onbeschoft)
Nee, van boerenzult.
(Tegen de rug van King pratend)
Da's nou jammer. Bent U net te laat. Dat was gisteren. Gisteren was het boerenzultdag. Dat U dat nou niet gezien hebt! Zulke letters! 69 cent voor twee ons. Heb ik ook 4 ons van ingeslagen. Gisteren om half zes nog. 4 ons. De ijskast in. Ja, we hebben een grote. De grootste. Een ijsberg. Hardstikke vol. Zeg uh... nou ja, u bent toch gek op boerenzult, niet...? En aangezien het vandaag doorregenspekdag is en gisteren boerenzultdag... en uh... morgen... wat zal het morgen zijn?...
(Staart peinzend voor zich uit.)
Zondag, geen reclame. Wil m'n vrouw naar de kerk... kerkendag... wat een ellende.
(Pauze. Kikker kijkt naar King, die gespitst staat te luisteren naar de geluiden van de stad, die geleidelijk aan sterker worden. Er is een ver geluid van een mensenmassa hoorbaar. Terwijl King staat te luisteren, legt hij onbewust zijn hand op Kikkers jasje, dat aan de bankleuning hangt. Kikker kijkt angstig naar de hand op zijn jasje en vandaar naar King.)
(Kikker informeert voorzichtig en wijst daarbij in de richting van de stad.)
Zouwen ze zich koest houden vandaag?
(King geeft geen antwoord. Na een korte pauze:)
Ze kunnen niet lezen. En nog wel zulke letters! Snapt U dat nou? Van de reclame moet je het hebben. Als ze nou honger hadden.
(King komt tot de ontdekking dat hij zijn hand op het jasje houdt. Hij tilt het op, alsof het een vies vod is, houdt het omhoog voor zich en bekijkt het even minachtend, terwijl Kikker angstig afwacht wat er zal gebeuren. Dan gooit King het jasje met een bruusk gebaar naar Kikker. Hij duwt zonder iets te zeggen hardhandig een boodschappennet opzij, zodat het op de grond valt en gaat dan breeduit op de bank zitten. Kikker durft niet te protesteren, hij raapt het boodschappennet op en zet het aan de linkerkant naast het andere.)
| |
| |
Ze willen niet meer vreten; ze zitten vol. Ze barsten.
Ja, ja, net ijskasten.
Hij lacht zenuwachtig om zijn eigen grappigheid, houdt plotseling op, als hij merkt dat King niet meelacht en grimmig voor zich uit blijft kijken.) (Kikker wijst met zijn duim achter zich in de richting van de eendenvijver.)
Wouwen ze zelfs dat luxewit niet... van U?
Verrek man, ik heb het niet over die roteenden.
O, neem me niet kwalijk; ik dacht... ik zag... u was toch bezig...? Doe ik ook op zijn tijd, hoor, de eendjes voeren. Als mijn vrouw de ijskast ontdooit. IJskastendag. Ze zijn stapel op boerenzult. Zou je niet denken hè, van eenden. Ze willen een boterham met wat erop. Net als wij. Luxewit, lekker hoor, daar niet van, maar als de belegging ontbreekt... De tijd dat onze vaders herrie schopten op straat voor een stukje kaas of spek, is gelukkig voorbij.
(Weer zwelt het tumult van de straat aan, ze luisteren allebei.)
Ik dacht vanochtend al: daar broeit iets. Zaterdagochtend, ze liggen allemaal iets uit te broeden in d'r luie nesten. Ik rook het al aan de lucht, toen ik mijn hoofd uit het slaapkamerraam stak, om zes uur al. Neeeh, ik verslaap mijn vrije zaterdag niet. Als ze vandaag die hitte inademen, dacht ik, dan gaat er iets smeulen vanbinnen. Nou ja, je bent zelf ook achttien geweest. Dan slaan de vlammen eruit straks, dacht ik.
Dan had jij beter binnen kunnen blijven, vader.
Nee, nee, nee, nee. Maar ik blijf uit de buurt. Die tijd is voorbij. Een mens wordt op den duur wel verstandig. Doorregenspekdag en dan binnen blijven! Waar ziet U mij voor an, zeg? Zo laf ben ik nou ook weer niet. Bovendien, ik dacht, als er rotzooi komt, dan ga ik naar het park. Daar komen ze niet. Ze zoeken de drukte. Zo was het in onze tijd toch ook!
(Bij zichzelf constaterend)
D'r zal wel politie genoeg zijn.
(Minachtend)
Oooh, de politie, dat stelletje!
(Kikker niet aankijkend, maakt King een gebaar van nek omdraaien en klakt daarbij met zijn tong.)
| |
| |
Ik zou maar uitkijken. Handen af van de politie, man. Ik ken dat.
(Keert zich nu pas tot Kikker.)
Wat ken jij? Trek je schoenen aan, man. Ze stinken. Wat dacht jij? Een hele bank voor mijn eigen luie reet! Maar je had buiten die kerel gerekend die de eenden stond te voeren. Volgevreten boerenzult-eenden. Lui als jullie verpesten het hier in de parken, met d'r uitpuilende boodschappentassen, en met hun fatsoenlijke smoelwerken. Of achter de kinderwagen naast hun uitgedoofde wijven.
(Met gebaar naar de stad.)
Daar lachen ze toch alleen maar om, dat stelletje. De nek omdraaien, net as die roteenden!
Nou, dat liegt er niet om. Wat let U? Die nozems kunnen best zo'n vechtjas als U gebruiken. Of uh... staat U aan de andere kant? Bij de politie kunt U terecht hoor. Daar mag je van alles. Slaan, trappen, steken, draaien, aan armen en benen dan hè, aan nekken dat komt nog wel, ha, ha, ha, ha,...
(Met een zucht van opluchting.)
Ik heb m'n vrije dag vandaag. Ze zoeken het maar uit.
Kijk, zo denk ik er ook over. Als ik mijn doorregen spek maar heel thuis krijg, en de rest hier, dan mogen ze mekaar voor mijn part uitroeien, de nozems en de politie.
Jij voelt je zeker een hele piet, hè, met je uitpuilende boodschappentassen?
(Voorzichtig, achterdochtig)
Ik voel me niks, ik leef me eigen leven, ik heb een gezin, ik heb het goed. M'n vader liep om steun in zijn tijd en achter de rooie vlag, as d'r wat te doen was. Toen was ie nog ouwer dan ik nu, en nog niet wijzer. Nou, hij heeft het geweten.
Nogal wiedes. Kreeg een klap op zijn kop, bij een staking. Hij ging niet gauw genoeg achteruit. Stel je voor, hij stond met zijn rug tegen een winkelpui. Met een gummiknuppel op zijn hersenpan. Z'n leven lang dizzy gebleven. Kende op den duur zijn eigen vrouw en kinderen niet meer. Gecrepeerd in een inrichting.
| |
| |
Ik ben wel eerder wijzer geworden dan die ouwe van me. Trouwens U zeker ook wel.
(Kijkt Kikker niet aan en staat op, alsof Kikker hem niet meer interesseert, en loopt een paar passen in de richting van de straat.)
Stukken wijzer, ja.
Meneer, een goede raad. Laat ze d'r gang maar gaan. U kunt beter de eenden voeren. Wees blij dat we d'r niks mee te maken hebben. Ze zoeken het zelf maar uit. Ze zijn geen haar beter als wij vroeger.
(Gaat weer op de bank zitten.)
Ze zoeken het maar uit, ja. Ik heb vrij.
(Hij pakt een krant, die uit zijn broekzak steekt, en begint daar in te lezen, terwijl hij duidelijk laat merken dat hij verder met rust gelaten wil worden.)
(Kijkt wat om zich heen, dan valt zijn blik op de auto die op de straat staat.) (Voorzichtig)
Meneer..., niet dat ik U wil storen, maar uh... die auto daar, is die van U?
(Kijkt in de richting van de auto).
Ja. En?
Mooi karretje.
(Pauze)
Goed in de lak. Verrekt mooi wagentje. Zou zonde wezen...
Nou, van dat mooie karretje. Maar, uh, U zal wel verzekerd wezen, all risk. Die polissen, hè, meneer, vertrouw d'r niet te hard op. Nep in zo'n geval.
Wat nep? Man, je praat als een eend zonder kop.
Ik wou U alleen maar vragen of U Uw polis wel eens doorgelezen hebt?
Zeg, waar zie je mij voor an? Wie leest er nou polissen? Lees jij polissen? Las je vader polissen? Idioten lezen polissen.
Had ie het maar gedaan, voor ie die klap kreeg met die gummiknuppel. Dan... nou ja... och, dat heeft geen zin meer. Maar ik wil me d'r natuurlijk niet mee bemoeien.
(Wijst in de richting van het stadslawaai)
Maar als dat stelletje in de buurt zou komen, en ze gaan met d'r boksbeugels en fietskettingen op
| |
| |
je lak kietelen... hè, ik bedoel maar, die polissen; de nozems zijn nog niet in de polissen doorgedrongen.
En jij gelooft zeker dat ik...? Man, waar zie je mij voor an. De nek omdraaien.
Kan ik me voorstellen met zo'n mooi wagentje. Daar zou je een moord voor doen. Ik ben tevreden man, hoor; daar niet van. Maar één ding zit me toch wel dwars. Een autootje. Een mens verveelt zich eigenlijk rot in de weekenden. Als ik zo'n mooi karretje zie, dan jeuken mijn handen. Dan moet ik mijzelf bedwingen. Ik zeg, Piet, met je poten d'r afblijven. Niet stom wezen; je draait de bak in.
(Verrukt)
Maar eventjes zo'n klein ritje, och! Even een parkie om! Oooh, machtig! Maar wees gerust, ik doe het niet. Piet is wel wijzer geworden; ik ken die smerissen.
Heb jij wat tegen smerissen?
(Aarzelend, met enig wantrouwen.)
Nee... ja... och nee... Ze moeten d'r zijn, het zijn ook gesjochte jongens. Maar kijk, ik ben ook achttien geweest.
Toen stond jij zeker ook bij dat stelletje herrieschoppers?
Och, hoe gaat dat? Je bent achttien.
(Spotlachend)
Achttien! En dan wil je wel eens wat hè?
Precies. Als je achttien bent, dan wil je eens wat.
(Bruusk)
Nou en wat? Wat wou jij, toen je achttien was?
(Hulpeloos gebaar)
Ja... weet ik veel.
(Aandringend, grimmig)
Nou?
(Pauze)
Een pak op je sodemieter van een smeris? Of wou je toen al een Mercedes?
(Heftig ontkennend)
Nee, daar was ik nog niet aan toe.
(Pauze)
Nee, eigenlijk, als ik er goed over nadenk, wou ik niks.
Ik wou niks. Kijken. Een beetje avonturieren. Alles aan je laars lappen. Schijt hebben aan iedereen. Aan je vader die zo stom was om zich op zijn gezicht te laten timmeren. Aan je
| |
| |
bazen, ouwe kwijljurken, die je na een week de laan uit bonjourden. Ja, zo ging dat. U bent toch ook achttien geweest, mag ik veronderstellen?
Je was dus een lamstraal.
(De schouders ophalend)
Nou ja... tot op zekere hoogte. Hoe gaat dat! Ik wou eerst niks en op den duur wil je ook wel eens wat.
Ik kon met ze opschieten. Ze mochten me. Ik zat er goed in. Ik hoorde wel niet bij de raddraaiers, maar de meisjes bijvoorbeeld, zó hè! Geloof je misschien niet, maar ik kon het best met ze versieren.
(Zelfvoldaan, maar toch onzeker.)
Stukken beleefd! Als ik daar nog aan denk.
(Lacht, de lach gaat over in een pijnlijke stilte.)
Ja, ja, als je dat wat noemt. Geen kunst aan. Dat kan iedereen. Als je maar een brommer had en d'r bij was, bij de troep. Nee, ik wou eerst helemaal niks, als je dat versieren tenminste niet meetelt.
En later wou je dus wel wat.
Oh, zo zou je het kunnen zien, ja. Ik wou... ik wou
(lacht bij zichzelf)
ik wou de steltloopster.
Oh, niks. Ze heette gewoon Annie. Had een paar benen, formidabel. Ze had er geld mee kunnen verdienen bij de Blue Bells. Maar ja, ze moeten eerst ontdekken. Nou, ik heb d'r ontdekt, trouwens de anderen niet minder. Ik noemde haar de steltloopster. In gedachten dan hè. Voor mezelf. Ik had het haar toen nooit durven zeggen.
Je wou haar dus. En toen is het gelazer begonnen.
Nou ja, gelazer. Toen is het gelopen zoals de dingen lopen. Ik heb er geen spijt van gehad.
Jullie soort heeft nooit ergens spijt van. Dat sjouwt blindelings achter de dingen aan.
Als je het zó ziet. Blind was ik toen wel. Liefde
| |
| |
maakt blind, zeggen ze. Maar ik verzeker je dat ik niet blind was voor die benen van d'r.
Loopt ze nog op die stelten?
Het zijn dezelfde niet meer. Wat wil je. Drie kinderen. Een paar spataderen. Zo hier en daar.
(Enthousiast)
Maar ik heb om d'r gevochten.
Dat beloof ik je. En hoe? Vechtlustig, man, nog nooit zo gezien. Een furie. Ze sliep met een stiletto tussen d'r borsten. We spelen het nog wel eens. Midden tussen d'r borsten en dan moet ik hem er tussen uit zien te pakken, met mijn tanden. Mijn mond heeft wel eens vol bloed gezeten.
(Bromt in zichzelf)
Idioot!
(Haalt zijn schouders op)
Zei je niet dat ze Annie heette?
Ja, zo heten de meesten toch, Annie of zo iets.
Maar Annies met zulke stelten zullen er niet veel geweest zijn.
(Geestdriftig)
D'r was maar één Annie met prachtstelten. En ze was er zuinig op. Ze hield ons van d'r lijf. Je kon het met iedereen versieren. Maar met haar. Ik niet.
(overtuigd)
Niemand trouwens.
Niemand. Maak dat je moeder wijs, hè!
(Met vuur)
Absoluut niemand, meneer. M'n hand in het vuur voor d'r. Ze mogen van haar zeggen wat ze willen, een furie, een boskat, stiletto! Maar dat...! Zelfs King niet.
Nee, zelfs King niet.
(Pauze)
Hebt U uh... King ook gekend?
O, ik dacht het soms.
(Pauze)
Het zou toch kunnen. King was dé man. Vroeger dan hè.
(Wijst in de richting van de stad)
Als ie nu daar bij geweest was, dan had ie nu de leiding. Ze kropen voor h'm, iedereen, zelfs de politie liet extra verster-
| |
| |
king aanrukken, als King opereerde met zijn bende. Annie was ook weg van h'm. Ja, ik had het wel in de gaten. Geen wonder, want alle meiden waren weg van hem. Hij heeft er wat achteraan gezeten. Maar lauw loenen.
(Sarcastisch)
Dan kun jij trots wezen. Dan wist jij wat je wou.
Ik wist wat ik wou, ja. Dat wist ik eerst niet.
En toen. Ik had iets om voor te vechten. Ik wou iets. Eerst wou ik niks. Annie, dat was iets. Iets geweldigs. Zelfs de grote King kon d'r niet an.
En of. Hij noemde zich niet voor niks King. Niet dat ze in het begin iets van mij weten wou, hoor. Ze had, geloof ik, alleen maar medelijden met me.
(Pauze)
Ik had ook een bijnaam. Niet om trots op te wezen. Ze noemden me Kikker. Zie je, ik kon goed op m'n hurken dansen, zo hè.
(Doet enkele onbeholpen hurksprongen)
Begrijpt U? Russisch.
(Gaat weer zitten.)
Ja tóén...! Ik was er populair om. Annie bleef ook wel eens staan kijken, als ik bezig was. Zo met een blik van daar heb je hem weer. Op een keer zei ze het, zo maar ineens, alsof ik van mijn geboorte af nooit anders geheten had: Kikker.
(Pauze)
Ik heb daarna nooit meer op m'n hurken gedanst.
Nooit meer.
(Peinzend)
Ze wil het nog wel eens, maar ik zeg dat ik te stijf ben. Voor de kinderen, zegt ze dan. Maar die zullen het later zelf wel leren, denkt U niet?
En afleren ook, als ze Annie tegenkomen.
(Begrijpt het niet)
Hé? U bedoelt?
(Haalt schouders op)
Het is een veel voorkomende naam.
King? Nee, er was maar één King. Groot, knap, sterk als een beer. Hij heeft me gemaakt, ja hoe zal ik dat zeggen? Zoals je een ster maakt, een zanger of een groot voetballer. Hij heeft mij gemaakt. Ons allemaal trouwens.
| |
| |
(Sarcastisch)
Daar kan hij trots op wezen.
Dat zou King nooit hebben laten merken. Daar kende ik King wel voor. King zou bij voorbeeld nooit met Annie hebben willen trouwen, met niemand trouwens. Dat was verraad, zei hij.
(Haalt schouders op)
Verraad! Aan wat? Je moest je nooit laten gaan, zei King, de wereld was rot, je moest je nooit laten omkopen, door vrouwen, baantjes, geld... Hij kon het mooi zeggen, King. Hij zei altijd...
Oóh? Hij noemde alles verraad. Maar hij heeft mij gemaakt. Ik vocht met stiletto's en fietskettingen. Toen ik King leerde kennen, wou ik iets. Ik wou Annie, ik wou King zijn, ik voelde dat ik iets waard werd. Een heerlijk gevoel als je iets aan het worden bent, meneer. Daar heb je wat voor over.
Ze bewerkten je zeker met een gummiknuppel, net als je vader?
Nee, nog beter, met de blanke sabel.
(Brengt zijn hand aan zijn linkerschouder.)
Hier. Bloedde als een rund. Annie heeft het verbonden. Ze had in die tijd net mot met King. Waarom weet ik niet. Maar ze bleef me verplegen. Ja, ze is verdomd gevoelig. Nu nog. Ze was een goeie verpleegster geweest. Zou je niet gedacht hebben.
(Maakt een gebaar dat hij het niet weet en het hem ook niet interesseert.)
In de mist verdwenen. Een half jaar later zijn we getrouwd.
Om doorregenspekdagen te vieren.
Natuurlijk, meneer.
(Lachend)
Het vlees is beter dan de benen. Dat leerde je wel bij King.
God ja, die kerk. Dat is een hobby van haar geworden. Je moet je vrouw wat gunnen. Als ze daar nou behoefte aan heeft.
Heeft ze dan ook een stiletto tussen haar borsten, als ze in de kerk zit?
| |
| |
(Lachend)
God mag het weten. Ik voel daar niet iedere dag tussen.
Dat heb jij wel te laten zeker? Maar God ziet alles, man, ook een stiletto tussen twee mooie borsten.
(Achterdochtig)
Hoe weet jij dat haar borsten mooi zijn?
Dat weet ik niet. Dat voel ik zo maar.
(Opgelucht)
Dat heb je dan goed gevoeld. Het zijn de mooiste die ik ooit gezien heb. Begrijp je dat je zo'n vrouw wat gunt op zondag? Maar zonde is het wel, dóódzonde, want ik kan nooit uitslapen op zondag.
Och, je moet God ook wat gunnen. Als ze daar nou gelukkig mee is.
(Spottend)
Maar ze heeft een stiletto bij zich, hoor, als ze in de kerk is.
Wie weet. Tenslotte, kun je niemand vertrouwen. En God helemaal niet, zei King altijd.
Die King zit jou nog al dwars, geloof ik?
O, al lang niet meer.
(Minachtend)
King! Ik vraag me soms af of hij ooit bestaan heeft. Of het geen hersenschim van me geweest is. Als je achttien bent, zie je wel meer hersenschimmen.
Maar als je ouwer bent, dan zie je geen schimmen meer hè? Nee, dan zie je spataderen en doorregenspekreclames en borsten waar je niet aan mag komen op zondag en ijskasten waar je je de kanker aan vreet. Dan droom je van een Mercedes en van godvrezende kinderen. Zo zijn jullie.
(Wijst richting stad)
En zij daar? Geen haar beter. Stelletje stommelingen. Laat ze ze maar aftuigen.
O, wees maar niet bang. De politie is op volle sterkte. Dat heb ik wel gezien.
Daar zou jij je in kunnen vergissen. Ze missen de beste. Ik ken er eentje die slaat waar ie raken kan. Hij slaat ze kapot. Hij zou ze het liefst allemaal...
(Maakt een gebaar van nek omdraaien).
| |
| |
Een mooie meneer, die agent.
(Grinnikt:)
Het lijkt King wel. Die praatte ook zo. Maar dan over de politie.
(Pauze)
Ja... King draaide nekken om. Ja dat deed ie. Bij eenden. Soms dreven er zo'n stuk of tien op het water 's morgens, net afgeknakte waterlelies. Ze hebben hem d'r nooit om kunnen grijpen. Maar rotstreken waren het wel.
(Vertrouwelijk)
Zeg, ik heb Annie wel eens horen vertellen dat King een stille geworden is. Onzin natuurlijk. Net iets voor haar. Ze ziet altijd het goeie in de mensen.
(De herrie van de nozemrel in de stad zwelt weer aan. King springt op en loopt een paar passen naar rechts.)
Ze gaan nogal te keer vanmorgen. Het komt dichterbij, zou je zeggen.
Hou jij je bek maar liever.
(Beledigd)
O wees maar niet bang. Ik zal me er niet mee bemoeien. De politie zal wel weer te keer gaan.
(Komt naar de bank terug.)
De politie! Stelletje slappelingen.
(Pakt naar zijn schouder)
Ze kunnen anders meppen uitdelen.
(Wijst op zijn schouder de grootte van het litteken aan.)
Zo'n jaap. Een epaulet, zegt Annie, en dan kriebelt ze er met haar nagel over.
(Imiteert toontje van Annie.)
‘Mijn politieagent’.
(Barst in lachen uit)
Zo, zegt ze dat.
(Stomverbaasd)
Wat valt daar nou mee te lachen?
(Nog nahikkend van het lachen)
Man, daar valt helemaal niet mee te lachen. Om te huilen is het.
Annie is anders niet om mee te lachen, en om te huilen nog minder. Ze staat d'r mannetje.
Ik bedoel die politieagent.
O, die. Als ik die ooit nog eens tegen zou komen. Maar lauw kans. Al die smerissen lijken op mekaar.
Wraak nemen. Je zult het niet geloven hè?
(Schuift dichter naar King toe, geheimzinnig)
Je bent toch te vertrouwen hè?
(Slaat op zijn broekzak.)
Je mag ze tegenwoordig niet meer bij je dragen, zie je. Maar hier....
| |
| |
(Knikt gewichtig van ja)
Een mens kan nooit weten. Als het er eens op aankwam, zou ik aan hun kant staan.
Het komt er nooit meer op aan. Verbeeld je maar niks. Het komt er niet meer op aan.
En aan wie zijn kant zou U staan?
Als ze maar meer naar hem wilden luisteren.
Ik heb genoeg naar hem geluisterd, maar om dat je leven lang vol te houden... Er komt een tijd dat je zelf ook wel eens wat wil.
Annie bij voorbeeld en kinderen en een ijskast en promotie en ga maar door.
Natuurlijk, daar heeft een mens toch recht op.
(Smalend)
Recht! Een mens heeft nergens recht op.
Niet zo bitter, meneer. Het leven is nog zo slecht niet. Die wilde haren van vroeger. Ik ben blij dat ze d'r af zijn.
Stelletje stommelingen. Ze stinken d'r allemaal in. Allemaal.
(Kwaadaardig)
In d'r ijskasten, man, uitpuilende supermarkten, de doorregenspekdagen.
(Haalt zijn schouders op, begrijpt er niets van).
Nee, daar snap jij geen lor van, hè. Maar ik zal jou eens uit de droom helpen. Ja, dat zal ik, zowaar als ik...
(Kalmeert en beheerst zich).
Maar ik ben geen drómer, ik ben een realist. Twee benen op de grond. Ik pluk een graantje mee van de welvaart. Ha, en het vlees is beter dan de benen.
Jij hebt anders een zwak voor benen, niet?
(Grinnikend)
Steltloopster.
(Meelachend)
Hahaha, dat is zo lang geleden.
(Plotseling weer grimmig, in zichzelf)
Stommelingen.
Meneer, nu moet U niet beledigend worden. U lijkt
| |
| |
godallemachtig wel, zoals U daar zit met Uw verachting voor iedereen.
(Heerszuchtig voor zich uitstarend)
Alles wat ze hebben, is van mij. Ik beschik erover.
Hoor hem eens. Je zou bijna in hem gaan geloven.
Jij gelooft zeker ook niet dat ik Annie heel goed gekend heb? En dat onze vriendschap heel lang geduurd heeft, ook toen jullie al getrouwd waren. Misschien herinner jij je toevallig ook dat ze een moedervlekje heeft onder haar rechter schouderblad? Geloof je nu in me? Kikker.
(Staart hem verbijsterd aan.)
King.
King, ja. King houdt kerkedagen. Met Annie. Zij doet d'r God niet te kort. Geloof in hem, kniel voor hem neer, stommeling. Voor God King.
(Hij buigt zich groot en geweldig over de nietige Kikker, die hem totaal verslagen en verbijsterd aanstaart.)
King leeft! King leeft in eeuwigheid! Dat wist jij niet hè?
(King keert zich minachtend van Kikker af en loopt weer naar rechts, waar het tumult van de stad steeds sterker is geworden.)
(Voor zich uitstarend, alsof hij het niet geloven kan.)
Hij leeft. King, de grote King.
(Het tumult van de stad is nu heel dichtbij. Plotseling stormt een nozem het park in. Zijn kleren zijn verscheurd, hij bloedt aan zijn hoofd. Hij loopt naar Kikker die verwezen op de bank zit, vandaar naar King en blijft halverwege tussen hen in staan.)
Gauw, verberg me, gauw. Ze zitten achter me an.
Vooruit. Vlug. Hier. In mijn auto.
(Plotseling als uit zijn verdoving ontwaakt)
Niet doen, niet doen, het is een stille, een smeris. Hij draait je de nek om.
(De nozem staat aarzelend tussen King en Kikker, niet wetend wie hij zal geloven. King komt langzaam dichter naar hem toe. De nozem vertrouwt het niet en keert zich half naar Kikker, die bij de bank staat. Op hetzelfde moment schiet King toe en neemt de nozem bliksemsnel in de houdgreep).
| |
| |
(Bevelend naar Kikker).
Doe het portier open. Dat tuig leert het nooit. Hier, kom de sleutel halen.
(Doet alsof hij slaafs dichterbij komt, maar zodra hij vlak bij hem is, pakt hij snel zijn stiletto en steekt er King mee in zijn linker schouder. King laat de nozem los, wankelt en valt op de grond. Kikker rent terug naar zijn boodschappentassen op de bank. De nozem loopt weg in de richting van de vijver, maar loopt in handen van twee agenten die juist arriveren van links bij de vijver. King krabbelt overeind. De agenten grijpen de nozem.)
(tot King)
Goed werk, brigadier.
En dat op zijn vrije zaterdag.
(In de richting van Kikker, die zijn boodschappennetten heeft opgepakt en aanstalten maakt om zich uit de voeten te maken.)
Zo, wou dat mannetje er zich mee bemoeien. Hé, wacht jij eens even met je boodschappen!
(Hij loopt naar King en bekijkt de wond). Ai, een flinke jaap. Maar dat overleef je wel. Daar zit promotie in, kerel.
(Tot derde agent die intussen opgekomen is.)
Direct ambulance bellen. Overvalwagen hierheen.
Nog een paar jaar, en ik heb ze uitgeroeid.
Kalm aan nou maar, brigadier. Troost je, dat tuig zal het wel nooit leren.
(Wijzend naar Kikker die afwachtend is blijven staan.)
Wat doen we met hem, brigadier?
(Grimmig bevelend)
Laten lopen. Hij is volkomen ongevaarlijk.
(Tot Kikker, die aarzelend blijft staan.)
Je hoort het. Weg hier. Je boft. Naar je wiebelende geit met je boodschappen.
(Loopt enigszins verwezen af.)
Hij leeft, King leeft. In eeuwigheid.
(Naar zijn voorhoofd wijzend en stomverbaasd)
Amen.
Doek
|
|