| |
| |
| |
Clemens Raming
Absolute monarchie en katholieke kerk
Aantekeningen over het concilie
1. Het wezen van de absolute monarchie bestaat hierin, dat de monarch de onbeperktheid van zijn macht principieel vooropstelt, m.a.w. pretendeert een goddelijk gezag uit te oefenen. Menselijke macht die zichzelf geen grenzen stelt, vindt echter haar grens in de faktische afhankelijkheid van de machthebber van zijn apparaat. De monarch en zijn dienaren, en de dienaren van die dienaren, delen een macht die formeel alleen bij de monarch berust. De legitimatie voor de ondergeschikte is, dat hij de wil uitvoert van zijn heer. Wie het beleid van de ondergeschikte bekritiseert, bekritiseert de heerser, en dat is, indien in het openbaar bedreven (als je achter de schermen kunt luisteren, dan hoor je wat), een heiligschennis. Men herinnere zich hoe, toen kardinaal Frings de onmenselijkheid van het H. Officie aan de kaak stelde, kardinaal Ottaviani roodgloeiend opsprong om hem voor de voeten te werpen dat hij de paus aanviel. De monarch van zijn kant mag het optreden van zijn ondergeschikten niet desavoeëren. Het staat hem vrij - in teorie tenminste - om een dienaar zijn kongé te geven, of, wat te prefereren valt, hem uit te rangeren. Maar wanneer hij, ingaande op klachten van de onmondige onderdanen, de uitvoerder van zijn wil openlijk afvalt, snijdt hij in eigen vlees.
2. Omdat het vorstelijk absolutisme een overschrijding is van de menselijke maat, fungeert het noodzakelijkerwijs als een scherm waaronder machtsmisbruik welig tiert. De monarch kan het doen en laten van zijn ondergeschikten slechts in beperkte mate kontroleren, als was het alleen al omdat hij over te weinig van het apparaat onafhankelijke informatie beschikt.
| |
| |
Het ontbreken van een bindende machtsafbakening schept naar binnen toe een sfeer van intriges en machtsstrijd. De staf van leidinggevende dignitarissen, of de verschillende belangengroepen binnen die staf, zullen trachten de monarch in te spinnen, terwijl een energiek monarch een strijd van één tegen velen zal voeren om het apparaat naar zijn hand te zetten. Slechts op weinige momenten in de onafzienbare historie van het vorstelijk absolutisme heeft zich de voor deze regeringsvorm optimale situatie voorgedaan: een krachtig en integer heerser, omringd door wijze raadslieden en gesteund door een plichtsbesef bezield ambtenarenkorps. In onze tijd is deze konstellatie zonder meer ondenkbaar. Het eerste wat de wijze raadslieden hun vorst zouden influisteren zou luiden, dat de absolute monarchie een achterhaalde idee is.
3. Een van de meest doeltreffende wapens - eigenlijk is het een heel arsenaal - in handen der velen wordt aangeduid met de term byzantinisme. Het byzantinisme is in oorsprong een middel om het volk van de heiligheid van het monarchaal gezag te doordringen. De monarch wordt in het middelpunt van een eredienst gezet; zijn glorie straalt af op zijn dienaren, die immers het verlengstuk vormen van zijne majesteit.
In de interne verhoudingen pleegt het byzantinisme de feitelijke macht van de monarch te ondergraven. Hoe hoger deze zich verheven waant, hoe geïsoleerder hij troont, hoe meer hij afhankelijk is van hen die zijn troon omringen.
4. De konservatieve kardinalen hebben tijdens het konklaaf Montini juister getakseerd dan hun meer vooruitstrevende kollega's: Paus Paulus VI is niet opgewassen gebleken tegen de Vatikaanse machtskultus. Daartoe is wel zoiets vereist als de onverwoestbare boerennuchterheid van een Johannes XXIII.
Natuurlijk stond ook paus Johannes betrekkelijk machteloos tegenover de Vatikaanse staatsinrichting. Maar zijn grootheid was, dat hij zich niet gevangen gaf, dat hij temidden van de papalistische bombast zichzelf bleef, een eenvoudige goedhartige gelovige. En hij zag het begin van een uitweg: het concilie.
| |
| |
5. Wat heeft dit concilie van het aggiornamento inzake pausschap en absolutisme aan de gelovige gemeenschap te melden? De Dogmatische Constitutie over de Kerk die, inklusief de nota previa explicativa met zo'n overweldigende meerderheid door de concilie-vaders is aanvaard, stelt plechtig vast dat de paus over de Kerk bezit ‘de volledige, hoogste en universele macht, die hij steeds vrij kan uitoefenen’. Een formule om van te likkebaarden, zou men zeggen, voor een puber die ervan droomt een Geheim Genootschap op te richten met hemzelf als Almachtig Potentaat. Toegepast op de primaat van de r.k. Kerk betekent deze omschrijving, dat de arme man niet alleen in feite geen kans krijgt om een gewoon mens te zijn, maar dat het hem bovendien formeel verboden wordt. Petrus kon, toen de honderdman Cornelius hem te voet viel, naar waarheid uitroepen (haastig, want hij voelde de bekoring): sta op, ik ben maar een mens. Wanneer Paulus VI een van zijn tiara's wegschenkt, onderstreept dit gebaar slechts zijn verhevenheid, die hem veroorlooft zich genadiglijk te distanciëren van een recht dat hem tenvolle toekomt.
5. Toegegeven moet worden dat de meeste concilie-vaders meer in hun schik bleken met de zinsnede die hun eigen rechten onderstreept: ‘De Orde nu van de Bisschoppen, die het College van Apostelen in het leergezag en het herdersambt opvolgt, meer nog, waarin het Corps der Apostelen bestendig voortduurt, staat eveneens, wanneer zij in gemeenschap is met de Paus van Rome als haar Hoofd en nooit zonder dit Hoofd, als subjekt van de hoogste en volledige macht in de Kerk, doch kan deze macht niet zonder de instemming van de paus van Rome uitoefenen’. De verzamelde bisschoppen, op de ultrakonservatieve fraktie na, meenden niet zonder enige grond deze kollegialiteitsformule met rooskleurige verwachtingen te kunnen omspelen. Zij staat, ondanks haar ziekelijke nadruk op de pauselijke oppermacht, op gespannen voet met de voorafgaande absolutistische definitie van de pauselijke heerschappij. Als de paus hoofd is van een kollege waaraan een autonoom gezag toekomt, zo luidde het oor- | |
| |
deel van eminente periti, dan kan hij niet solistisch buiten de bisschoppen om regeren. Aan de gemeenschap van het bisschoppenkollege met de paus zal een gemeenschap van de paus met de bisschoppen moeten beantwoorden.
6. Het heeft vooralsnog niet zo mogen zijn. Hoeden wij ons toch voor overspannen verwachtingen! Zoals prof. Schillebeecks ons in De Bazuin uiteen heeft gezet, heeft men in het progressieve kamp de fout begaan om al te triomfantelijk met zijn optimistische kollegialiteits-idee te koop te lopen; waardoor de konservatieve groep, in paniek gebracht, ertoe werd aangezet om in de pauselijke binnenkamer zijn alarmschellen te doen rinkelen. Resultaat: de nota explicativa - door de in meerderheid ‘progressief gezinde’ teologische kommissie opgesteld ‘om erger te voorkomen’ - waarin de positie van Pontifex Maximus uit de pronkkast wordt gehaald, die de paus zou toe komen behalve zijn positie als hoofd van het bisschoppen-kollege. Een magnifieke kunstgreep: de paus dient kollegiaal te zijn, maar enkel inzover hij dat zelf gewenst acht. Hij kan op ieder moment zijn mijter af- en zijn tiara opzetten. En wat een meesterlijke vondst bovendien - al zal hij niet bewust zijn gekoncipieerd - om de nota explicativa, samen met nog andere produkten van de in volle glorie herrezen firma Hogerhand, aan het concilie aan te bieden op een manier die meteen de werking van het systeem demonstreerde. Tengevolge waarvan een ontredderde vergadering onder machteloos protest door de knieën zakte.
7. Het loont intussen de moeite om nog even in de Dogmatische Constitutie verder te lezen. Helemaal bovenaan in het hoofdstuk over de hiërarchische inrichting van de Kerk staat te lezen, dat de bedienaars van de Kerk, krachtens de gewijde macht waarover zij beschikken, in dienst staan van hun broeders, de gelovigen. Een verheugende uitspraak, die een terugkeer schijnt te beloven naar het woord van de Heer: ‘Laat u geen rabbi noemen want één is uw Meester en gij allen zijt broeders; noemt ook niemand op aarde uw vader, want één is uw Vader, die in de hemelen is;
| |
| |
laat u ook niet leraars noemen, want één is uw leraar, de Christus. De grootste onder u moet uw dienaar zijn’ (Mat. 23:8-10). De blijdschap ebt echter weg bij het ontdekken van de manier waarop de eerbiedwaardige kerkvergadering deze gedachte van de dienstbaarheid van het ambt uitwerkt. Ziehier wat de gelovige over broeder bisschop wordt voorgehouden. ‘Uit de mensen gewonnen en aan de zwakheid onderhevig kan hij voor dwalenden en onwetenden toegeeflijk zijn’ (genade, geen recht). Hij mag niet weigeren te luisteren naar zijn onderhorigen’ (antwoorden hoeft niet, luisteren naar onderhorigen is al verregaand). ‘De gelovigen nu moeten aan hun Bisschoppen gehecht zijn zoals de Kerk aan Christus en zoals Jezus Christus aan de Vader’ (onderworpen, zonder kritiek). ‘Daar de Priesters aldus in het priesterschap en de zending van de Bisschop delen, zullen zij hem werkelijk als hun vader erkennen en hem met eerbied gehoorzamen. De Bisschop van zijn kant, dient de Priesters, zijn medewerkers, als zijn zonen en vrienden te beschouwen, zoals Christus zijn leerlingen geen dienaars meer, doch vrienden noemt’ (kommentaar overbodig).
Ik heb in het Katholiek Archief nagekeken of tijdens de diskussies over het Kerk-schema misschien een van de vaders is opgestaan om tegen dit wansmakelijk paternalisme te protesteren. Er wordt niet van zo'n vader gerept. De vaders hadden het zeer druk met over de kollegialiteit te debatteren.
8. Er is nog niets verloren, wordt ons van alle kanten voorgehouden. Er komt nog wel een volgend concilie. De opmars van de nieuwe inzichten in de Kerk kan wél vertraagd maar niet geblokkeerd worden. Als de progressieve groep in de kerkelijke hiërarchie rustig maar energiek blijft streven naar een verdieping van haar teologische argumenten en naar een versterking van haar machtspositie, dan is over 10 of 15 jaar de modernisering van de Kerk een feit. Maar dan moet intussen het thuisfront zijn geduld bewaren, en zich niet door teleurstellingen, hoe gerechtvaardigd ook, tot onberaden akties laten opzwepen, want dat kan
| |
| |
er slechts toe leiden dat de progressiviteit in diskrediet wordt gebracht en een brede schaar van kerkelijke gezagsdragers in hun konservatieve schulp teruggejaagd.
Laten wij eerder, zo vervolgen deze manende stemmen, dankbaar zijn voor hetgeen reeds bereikt is. Zijn er niet, dank zij het concilie, dingen mogelijk gebleken die een paar jaar geleden nog ondenkbaar waren?
De roomse kinderhand dient blijkbaar gauw gevuld te zijn. Maar misschien zou de voorgestelde terugblik - bijvoorbeeld op de op pater Van Kilsdonk, prof. Duynstee en dr. Terruwe toegepaste praktijken - toch eerder tot schaamte moeten leiden dan tot voldoening over de schaarse tekenen van verbetering. Neem de weigering van bisschop Doodewaard, door zijn kollega's overeind gehouden, om het monitum tegen pater Van Kilsdonk uit te voeren. Alom vreugde over zo'n manmoedige houding, die een jaar tevoren nog niet denkbaar geweest was. In de zaak-Teruwe heeft het episkopaat, terwijl het achter de schermen voor dr. Terruwe opkwam, de vanuit Rome tegen haar gerichte veroordeling klakkeloos in de analecta van de Nederlandse Bisdommen laten afdrukken. In die tijd gold nog het Befehl ist Befehl.
9. De eigenlijke krisis in de ambtelijke Kerk ligt m.i. niet in de spanning tussen progressieven en konservatieven, maar in de spanning tussen inzicht en houding bij die gezagsdragers die zich bewust zijn geworden van de gapende kloof tussen de r.k. hiërarchische traditie en het woord en voorbeeld van Jezus van Nazaret. Tot dusver overheerst in deze kring het streven om aan een keuze te ontkomen. Zoals de protestantse waarnemer bij het concilie Obermann tegenover drs. Arts van De Nieuwe Linie opmerkte: men mikt op het haalbare, men werkt met een tienjaren-plan - alsof Christus niet iedere dag kan weerkeren. En alsof, laat zich hieraan toevoegen, wij gelovigen niet vandaag reeds van onze kerkelijke gezagsdragers mogen verwachten, dat zij in hun wijze van optreden Christus verkondigen inplaats van hem te verduisteren.
| |
| |
Ik ben het met de tot gematigdheid manende stemmen eens dat wij begrip dienen te hebben voor de moeilijke ‘ja welhaast wanhopige situatie’, waarin mensen als paus Paulus en kardinaal Alfrink zich geplaatst zien. Wanneer dat tenminste niet hoeft te betekenen dat wij de situatie voor hen moeten vergemakkelijken door hen toe te staan tekort te schieten. Het is niet aan ons om anderen te veroordelen als zij falen; maar evenmin om hen te diskulperen van datgene wat van hen gevraagd wordt.
|
|