| |
| |
| |
Nieuwe Boeken
J.M.G. Le Cléziot, Het procesverbaal, De Bezige Bij, Amsterdam.
Een 23-jarige student uit Nice werd in 1963 onderscheiden met de Prix Renaudot. De verraste jongeman heette Jean-Marie-Gustave Le Cléziot en Paris-Match haastte zich om enkele belangrijke bijzonderheden over dit fenomeen te vertellen. Zo kwamen we te weten, dat hij een lengte heeft van 1,88 m en 70 kilo weegt, gegevens dik gedrukt boven het artikel dat Pierre Joffroy aan de Prix Renaudot en Goncourt wijdde. Een opvallende verschijning dus. De bekroonde roman is in uitstekende vertaling als Het procesverbaal door de Bezige Bij uitgegeven en is om verschillende redenen een boeiend werk. Armand Lanoux, die met zijn roman Quand la mer se retire met één stem méér dan Le Cléziot de Prix Goncourt won, onthulde aan deze student dat hij met diens boek ingenomen was, al had hij er slechts 100 pagina's van gelezen. Een sympathiek collegiaal vriendelijkheidje. Van collegiaal kun je overigens amper spreken, want voor Le Cléziot is literatuur ‘une manière de rêver dans le concret’ en voor Lanoux ‘métier’. De compositie van het boek is interessant: geen rechttoe rechtaan verhaaltje-met-intrige, maar een schijnbaar willekeurige collectie van belevenissen, beschrijvingen, brieven aan het meisje Michéle o.a. met wie duurzaam wezenlijk contact uitgesloten is, notities, gesprekken, met een spaarzame flash-back. De laatste jaren wil de compositie van een boek wel eens goed maken wat het aan stijl en inhoud ontbreekt; een auteur lijkt de mening toegedaan dat sinds een decennium een verhaal niet meer in traditionele vorm verteld mag worden, dat kunstgrepen nu eenmaal conditio sine qua non zijn. Hoewel stof, inhoud, vorm, compositie essentieel samenhangen, en een bepaald boek dus zijn waarde ontleent aan deze onscheidbare eenheid, wordt op het element compositie soms zoveel nadruk gelegd, dat het uit het boek gelicht kan worden als zelfstandig
substraat, doorzichtig, een beetje erg bloot, zodat je deze component van een literair oeuvre ziet als wel knap, maar louter procédé, hetgeen de waardering niet bevordert.
Le Cléziot maakt in Het Procesverbaal ook gebruik van literaire handigheden en trucjes. Een gedeelte van het verhaal heet dan verteld te zijn in een schoolschrift dat gedeeltelijk vernietigd werd, zodat de lezer halve bladzijden wit aantreft,
| |
| |
doorstrepingen, onvoltooide woorden en zinnen. Een integrerende gebeurtenis - de arrestatie van de hoofdpersoon Adam Pollo bij een straatpreek voor badgasten - vindt men vermeld in een kwasi krantebericht, naast Ben Bella, stakingen e.a. Nieuw is dit kunstje niet.
Adam Pollo heeft zich uit de maatschappij teruggetrokken, geïsoleerd zijn domicilie gekozen in een leegstaande villa aan de Méditerranée. In een voorwoord vertelt Le Cléziot, dat de jongeman ‘niet meer precies wist of hij uit het leger kwam dan wel uit een psychiatrische inrichting’. Voor een man als Adam Pollo zal dat ook wel weinig verschil maken. Hij is een poëet, een aarde-gebonden man, een verrukkelijke naturalist wiens visie vivisectie toepast op de dingen, de dieren, de mensen. Het meest imponerende is wel, dat hij zichzelf identificeert met de aarde, met de dieren. Hij houdt niet van de mensen, ‘dat verfoeilijke ras’. Hij voelt zich meer aangetrokken tot honden, tot een hond die hij - als een andere hond - achterna loopt de stad in, proberend zich honds te gedragen. Een hoogtepunt is het afschuwelijke fragment waar Adam met biljartballen een rat verbrijzelt: zelf voelt hij zich een rat, blootgesteld aan het gevaar mens, en de rat wordt een martelaar.
Uit een brief van zijn moeder blijkt, tegen het einde van het boek, dat Adam thuis is weggelopen na vervulling van zijn dienstplicht. Géén vlucht uit een psychiatrische inrichting dus. Hij belándt daar tenslotte wel en wordt door de chef de clinique voor volbloed krankzinnig gehouden, behept o.a. met paranoïde waansystemen, neiging tot hypochondrie, depressies, mythomanie (een benijdenswaardige kwaliteit van deze Adam!), seksuele obsessies. Al deze termen staan voor eigenschappen die van Adam Pollo de uitzonderlijke, intens levende natuurmens maken die hij is. Maar Adam heeft een afkeer van de mensen, isoleert zich van een normaal sociaal leven; de maatschappij wreekt zich, op haar beurt stoot zij hem uit. Representanten van conventie en orde verklaren hem krachtdadig voor gek.
Het slot van het boek is een volle dertig bladzijden lang gesprek van de vermeende patiënt met enige medische studenten die een diagnose moeten leren stellen. Dit gesprek sluit de roman magnifiek af. Het is een verantwoording van het verhaal, van Adams merkwaardige gedragingen, zijn levensopvatting, zijn vlucht in ballingschap weg van de mensen als een animaal levende misantroop die niettemin humanitaire bevliegingen heeft. Misschien is zijn vlucht toe te schrijven aan een infantiele neiging tot alleenzijn, tot gemeenzaamheid met de natuur die hij antropomorfistisch beleeft, aan het zoeken van een mythisch universum, op gelijke voet met de stof, zoals hij het zelf tracht te verantwoorden. Dikke woorden zo te zien, maar reëel en acceptabel voor wie Adam heeft gevolgd en herkent.
| |
| |
Noem eens zo'n boek, zo'n figuur uit onze Nederlandse letteren. Claus, die heeft er iets van. Een essay van Kees Fens in De Boekenboom (zestig jaar schrijven in Nederland wordt in deze uitgave gevierd) is getiteld ‘Grasduinen op een bijna kaal veld’. Kom kom, denk je, Fens overdrijft. Ik las vrij kort achter elkaar werk van Butor, Grillet, Faulkner, Uwe Johnson, Günther Grass, De Mandiargues en dan Le Cléziot. De Nederlandse literatuur brengt inderdaad weinig imposants, op enkele gelukkige uitzonderingen na.
Geert van Beek
| |
André Pieyre de Mandiargues, Het bloed van het lam, Boekvinkreeks, Em. Querido, Amsterdam.
Wat André Pieyre de Mandiargues, in 1963 kandidaat voor de Prix Goncourt met zijn boek La Motocycletta, allemaal is, valt te lezen in de inleiding die onze Belcampo vooraf laat gaan aan zijn vertaling van Mandiargues' Le sang de l'agneau, dat onder de titel Het bloed van het lam verscheen in de Boekvinkreeks.
De Mandiargues is een mysticus, een naturomaan, een dromer, een vertwijfelaar (ik schrijf het gewoon over), een alzintuiglijk genieter, een komeet tenslotte. Nu weten we een heleboel méér over De Mandiargues. En over Belcampo. Op de omslag wordt beweerd, dat Belcampo het verhaal op sublieme wijze heeft vertaald. Na lezing van de inleiding begin je boordevol wantrouwen aan deze vertaling. Ik ken het origineel niet, er kan in het Frans dus staan wat er wil, maar ik constateer herhaaldelijk dat er géén Néderlands staat. De taal van De Mandiargues ziet er lastig uit, ze is Belcampo blijkbaar te machtig: achter adem komen; een gong die het ontbijt verkondigt; een kuras op zichzelve sluiten; wij zullen nu een mooie ragout krijgen; men zag haar zich verstouten plotseling het woord te nemen; gekneuterde vleugels; een onrein delier; hij deed de triomferende doffer; de slaap uitoefenen enz. Voor het gemak laat ik gecompliceerde constructies maar achterwege. Belcampo stelt zich voor, dat door deze publikatie De Mandiargues' ‘volslagen onbekendheid bij het Nederlandse publiek ongetwijfeld vernietigd zal worden’. Dat klopt wel. Belcampo's literair altruisme reikt zover, dat hij aan deze introductie zijn eigen reputatie opoffert. Maar goed, de lezer stelt zich tevreden met het gehavende verhaal en dan pleit het voor De Mandiargues, dat je zijn novelle ondergaat als een ‘épreuve d'artiste’. Aan verkrachtingen is geen gebrek in welke literatuur dan ook. De kranten bewijzen elke dag het bestaansrecht van aanrandingsscènes in sensatielectuur of authentiek literair werk. Het bloed van het lam is het verhaal van een verkrachting. Een jong meisje in Zuid-Frankrijk begint zich te ontdekken als vrouw. Haar ouders, die haar als ongewenst kind
| |
| |
terzijde laten liggen, beroven haar op weerzinwekkende manier van haar enige vriendje, een prachtig konijn, om een einde te maken aan haar kindertijd: ze dienen het aan tafel op als lamsvlees, onthullen dan de waarheid.
Succes heeft deze initiatiemethode ongetwijfeld. Voor het kind is dit diner niet minder dan kannibalisme waarbij geen vijand, maar de liefste verorberd wordt. Volstrekt buiten zichzelf verlaat ze in een warme nacht halfnaakt haar slaapkamer en belandt in de macht van een neger, een schapenslachter, die haar in een stal te midden van de dieren verkracht. Daarna verhangt hij zichzelf. Het kind keert ontredderd naar huis terug, vermoordt met het mes van de neger haar ouders die slapen na een coïtus.
Een sterk emotioneel verhaal, niet verwonderlijk voor De Mandiargues die literatuur ziet als ‘une grande émotion vitale’ (Joffroy), geschreven vanuit een sterk sensibele en sensuele natuur. Zien, horen, ruiken, proeven, tasten, en daarbij een intense emotie, wat is een kind van veertien jaar méér? De Mandiargues maakt dit in het meisje Marceline aangrijpend waar. Het verhaal wordt beheerst door animale instincten die noodlottig hun gang gaan.
Je zou t.o.v. deze novelle vanuit een aantal standpunten vragen kunnen stellen, bezwaren kunnen maken.
De lezer van stichtelijke lectuur: ‘Ik dacht dat het over de Heer Jezus zou gaan, en het is een profane geschiedenis van verdacht allooi’.
Katholieken hebben met hun zin voor symboliek een hoop woorden verengd. Er zijn ook nog ándere lammeren die bloeden. De schapenslager slacht en vergiet bloed; hij wondt de schoot van een maagd, het lam bloedt en aan dat bloed gaat hij zelf sterven, de offerpriester wordt het offer.
De moralist: ‘Wat kunnen wij uit deze parabel leren?’
Dat het gróót kwaad is kinderen te verwekken als je ze eigenlijk niet wilt, omdat ze de dupe worden van onverschilligheid en wanbegrip bij de ouders, en omdat deze er de oorzaak van kunnen zijn, dat het kind hen vermoordt terwijl ze indommelen na een paring met gedekte risico's. Een vréémde zonde dus.
De psycholoog: ‘Had het niet meer voor de hand gelegen, dat de neger het méísje in plaats van zichzelf gedood had na de geweldpleging?’ Jawel, dat is de normale gang van zaken, maar een auteur is niet zo dol op de normale gang van zaken. Bovendien is de verkrachter een neger met mysterieuze achtergronden, met zin voor reinigend ritueel. Ook een bíj is ten dode opgeschreven als hij zijn angel gebruikt heeft, merkt De Mandiargues op.
De symbolist: ‘Zou de schrijver niet méér bedoeld hebben dan het verhaal an sich?’
Best mogelijk. Goed zoeken maar! De lezer van detectives: ‘Het slot is onwaarschijnlijk: de politie neemt
| |
| |
prompt aan, dat de neger de moordenaar is van de dierbare ouders omdat zíjn mes in hun kamer wordt gevonden. En de vingerafdrukken van het meisje dan, en haar gehavende conditie?’
Nóg meer detectives lezen, of De Mandiargues bewegen tot het lezen van Havank, Cheyney en Charteris. De redactiesecretaris van dit blad: ‘Wordt deze beschouwing van zo'n weinig omvangrijke novelle niet onevenredig lang?’
Hoeveel kolommen papier worden er niet besteed aan aanzienlijk minder belangrijk werk. Le sang de l'agneau moet wel een meesterwerkje zijn. Het bloed van het lam is nog altijd een juweel, ondanks de beschadigingen van Belcampo.
Geert van Beek
| |
L.Th. Lehmann, Tussen Medemblik en Hippolytushoef. De Bezige Bij, Amsterdam 1964. LRP 82.
Een boek dat men literatuur kan noemen in de steriele zin van het woord. Nauwelijks een verhaal, maar voortdurend een voorwendsel tot het uitspreken van gedachten, gevoelens en gewaarwordingen, die i.p.v. gevarieerd te worden, zich blootgeven aan bedenkingen van allerlei aard, waardoor ze weer terrein verliezen tot er niets meer overblijft dan een heel leesbare bladzij. Geen woordenkraam, ook geen vuurwerk, maar een afbraakproces dat met een verbitterd sadisme in gang wordt gehouden, herhaaldelijk met behulp van reminiscenties aan Engelse, Franse, Spaanse (misschien ook wel Portugese) literatuur. Het betekent niets, maar men leest het ademloos, zij het geen tweemaal achter elkaar. Al lijkt het soms op Vestdijk, zo iets bestaat er in de mij bekende talen nergens.
Fons Sarneel
| |
Jos Ruting, Het Wondere Water. J.M. Meulenhoff, Amsterdam 1964.
Drie verhalen, waarvan het eerste, en m.i. het beste, is verschenen in Raam (afl. 10-11). Jos Ruting heeft een overdadige verbeelding, die in het tweede stuk Van mij gescheiden de grenzen van de goede smaak soms overschrijdt. De kleine hoofdstukjes waarin het ingedeeld is en die genoemd zijn naar de figuren die er achtereenvolgens in optreden, zijn al een aanduiding van de moeilijk te bedwingen aandacht voor het detail, dat de eenheid van het verhaal gemakkelijk overwoekert. Dat detail is meestal het animale dat dan graag mythische pretenties heeft, maar daarvoor toch dikwijls te bizar en van de weeromstuit te gezocht is. Dit maakt het nodeloos vermoeiend voor de lezer, die toch alle waardering kan hebben voor de eigenzinnigheid waarmee de schrijver eigen wegen wil bewandelen, zijn nogal aanstekelijke, maar ook wel eens te weinig in toom gehouden schrijflust, en vooral voor de eigenaardige vertedering die in dit alles toch wel stem krijgt. Het derde verhaal In Zijn Genade is er een, dat weggelopen uit de school van Belcampo al is aangeland bij het
| |
| |
science-fictiongenre met alle vrijblijvendheid die daaraan eigen is. Toch onderscheidt het zich ervan doordat het, nu boven de menselijke samenleving uit, op zoek lijkt naar de grote barmhartigheid, zoals het tweede verhaal dat was daar onder dóór. En het geloof in die barmhartigheid is in geen van beide gevallen een wezensvreemd element. Het geeft die vertedering, waarvan sprake was, de speelruimte die ze nodig heeft. Toch houd ik het liever op het eerste stuk waarnaar de bundel genoemd is, omdat het dichter bij de werkelijkheid blijft, de doodgewone, om niet te zeggen de alledaagse: het gaat ervan uit en het keert er (deemoedig) toe terug. Intussen is het ‘natuurlijk evenwicht’ zoals de geleerde het noemt, ‘verbroken’, maar de hals beseft natuurlijk niet daarmee erkend te hebben, dat het juist het natuurlijk evenwicht was, waarin de werkelijkheid ten volle wonderbaarlijk werd. Het stuk is ook veel soberder geschreven dan de andere twee, en ik hoop maar dat het ook later is geschreven.
Fons Sarneel
| |
Ontvangen boeken
| Michel van der Plas, Langzaam vertrekken; |
| Huub Oosterhuis, Hand op mijn hoofd; |
| Amboboeken, Utrecht, 1965. |
189 | Dr. H.A. Enno van Gelder, Cultuurgeschiedenis van Nederland in vogelvlucht; |
190 | Wilhelm Worringer, Esthetica en Kunst; |
191 | Harry L. Shapiro e.a., Culturele antropologie; |
193 | E.B. Castle, De opvoeding in de klassieke Oudheid; |
194 | Susanne K. Langer, Filosofische vernieuwing; |
198 | Jean Fourastié, Moderne techniek en economische ontwikkeling; |
200 | Helmuth Plessner, Lachen en wenen; |
202 | Ferdynand Zweig, De werkers van de welvaartsstaat; |
203 | Louis Lavelle, De eenzelvige mens; |
| Aula Boeken, Utrecht - Antwerpen. |
| |
| Paul Carter Harrison, Voetnoten bij modern toneel, LRP 104; |
| J.M.G. Le Clézio, Het proces-verbaal, LRP 115; |
| Yves Berger, Het Zuiden, roman, LRP 117;
Uitg. De Bezige Bij, Amsterdam, 1965. |
|
|