Raam. Jaargang 1964-1965(1964-1965)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] A.P.F. Angevaare Doodgaan in de grote gladde stad sterven duizend mensen daags duizend deksels op hun kist duizend kisten in de grond maar doodgaan doodgaan is als een rat rennen door riolen van angst zwemmen door kilometers bloedkanaal frenetiek snuffelen naar het lek in de longduikerklok kleven als een uitgeputte najaarsvlieg aan het plafond zuigend met duizend nappen die lostrillen uit het heelal existeren als kieuw als reutel geschild uit stemschors doodgaan is voor het eerst en te laat weten waar uit lichaam ziel ontstaat doodgaan is voor het laatst de klok horen luiden dat de lente is gekomen niet meer het voorjaar in de knoppen zien zwellen niet meer de koekoekmeisjes de stoepen zien dweilen geen gebarentaal meer voeren met de glazenwasser [pagina 13] [p. 13] doodgaan is snakken ik heb nog genoeg lucht voor een ballon genoeg om de stratosfeer te vullen genoeg voor een pompstation genoeg voor een ijzeren long en dat dan met een wurggreep al die lucht uitgewrongen wordt doodgaan is dood dood DOOD in één uiteenspattende seconde [pagina 14] [p. 14] Jagerslied nee cola drink ik nauwelijks en visites afleggen is mijn fort niet jullie moet weten ik kom de deur niet uit ik heb het te druk met op de jachthoorn van mijn oor te tuiten of mijn vingertoppen af te richten ik kan toch niet te paard bij jullie aankomen geen jagershart snuffen de beunhazen in mijn revier maar jij weet wel beter [pagina 15] [p. 15] De muze poezie is niet de lieflijke dochter des huizes theeschenkend in vingerhoeden van dresdener porcelein of bloemen schikkend in de vazen van het getemd verlangen noch het roodwangig karnemelkmeisje dat de vingertoppen stiert van de dichter noch de despote die haar hovelingen tot de knieval brengt der vervoering noch de grillige waaiertik ener fijngeborduurde exotica zij is naakt lijfsbehoud voor wie door een jungle van taal zich een weg kapt naar de clairière van het naburig gedicht [pagina 16] [p. 16] Lente op het Damrak de dag jongleert met een zon op zijn hoed langs het water boeren van buiten met hun gefruite nekken een akker van kindsbeen ontgonnen door broei en regen ploegende tegen pauzekaravanen van nee heb je ja kun je krijgen watertoeristen zij varen in prauwen langs paalgebouwen that lady is for burning en de beursheren zij encanailleren zich met de flanerende baisse des volks de bromtorrero's zij lijden niet zichtbaar onder het manco van hun sombrero [pagina 17] [p. 17] de zoemende volken geïmkerd gemolken tussen de raten der veelvraten de toonbankmusjes zij verkopen uit veren en kleren en spierwitte armen maar de meeste noten hebben de gorzen de grauwe de noeste op hun repertoire zij biezen en krielen die vedergewichten met knokelpasjes tussen de rietvelden der terrasjes waar de meisjes wedijvren met zon en bier om het blondst Vorige Volgende