| |
| |
| |
Geert van Beek
De ontspoorde haan
I
- Allemaal mannen, zei het meisje en ze snoof verachtelijk. Het grote gebouw - op elkaar gestapelde verdiepingen met luchtgaten kijkgaten voor honderden eenmanskamers - wekte terstond haar weerzin.
- En dan de táál die ze onder elkaar uitslaan! Kijk, gezellenhuis staat er op de gevel. Het zal er wel bijzonder gezellig zijn. Moet jij daar nou een half jaar lang in zo'n hokje gaan zitten, als een... hokkeling? een gevangene?
De jongen sloeg een arm om haar schouders. De arm troostte haar, verdreef de boosheid uit haar toegeknepen mond, trok haar hoofd tegen zijn nek. Hij kuste haar mond onder de ogen van voorbijgangers, vaders, moeders, jongens, meisjes, volg mijn voorbeeld want wij houden van elkaar en dat doen of deden jullie toch ook; onder de ogen van duiven die koerden van genoegen in een nis onder de daklijst en klapwiekend vliegensvlug applaudisseerden. Wat deden de glazen staarogen van het gebouw er verder toe? Barsten konden ze allemaal, in gruizels vallen van jaloezie.
Ze keken elkaar aan en staken zo de straat over. Twintig meter lang begaven ze zich in doodsgevaar: van trottoir tot trottoir over het asfalt heen de woedende claxons van links en rechts, verdomde idioten, dat vrijt maar midden op straat. Horen en zien vergaan als de wereld niet groter is dan een iris. In hetzelfde segment van de draaideur schuifelden ze het gebouw binnen.
- Een hokkeling, zei hij, dat is als ik me goed herinner een rund van om en om een jaar.
Toen stonden ze recht voor de hal. De zwartpaardeharen randen van de draaideur ruisten zachtjes tot stilstand. Kale houten tafeltjes waar hier en daar mannen ophielden met kaarten, het kostbare aas
| |
| |
in de opgeheven vuist; een mist van rook, stank van peukjes in nooitschoongemaakte asbakken, een bruinhouten bar met bruinhouten krukken, gladgesleten door broeken van generaties mijnwerkers, kolendelvers, houweelpikkers.
- Je moet wel een rund zijn om hiér te gaan wonen, zei ze, wakker wordend in haar vroegere ergernis. - Het stinkt gewoon naar de mannen.
- Toch maar liever de vette juffrouw? vroeg Maurice en hij greep haar vingers klemvast, twee geliefden op zoek naar een tijdelijk honk tot de studie voltooid was.
De vette juffrouw - hier ziet u het dikste wijf van de wereld komt dat zien - had wantrouwig de deurknop vastgehouden in worstvingers; bak- en braadlucht, een lichtblauwe walm achter uit een duistere gang waar ze dag en nacht tafeltje dekje speelde, ontevreden als je niet opzwol na veertien dagen fanatieke vetmesterij. Mooie kamers, jawel. ‘Maar wat een walglijk mens, zei Annet naderhand, ‘voor hoelang, vroeg het wijf, alsof het om een úúrtje ging. En ze stond maar naar mijn buik te kijken, dacht zeker als daar maar geen kind in zit, geen kramerij in mijn huis. Ik voelde me door en door beledigd.’ ‘Ze was alleen maar jaloers, fluisterde Maurice haar toen in het oor, jouw middel is maar twee handen in omtrek, de viezerik blubberde van het vet, ik voelde haar jus al gestold tegen mijn verhemelte. Nee, ook daar niet!’
- Allemaal mannen, dat is toch geen bezwaar? Zag je liever een blote meid achter de tapkast, giechelende kamermeisjes op alle verdiepingen?
- Je kunt al stevig meedoen, zei Annet. Ik wil alleen dat je wat gezelligheid hebt na je werk op dat stofwisselingsbedrijf...
- ... Stikstofbindingsbedrijf...
- En dat je 's avonds een beetje plezierig kunt studeren. - Zijn dát nu mijnwerkers?
Ze maakten een paar passen zijwaarts om de draaideur niet permanent te blokkeren voor een kolonne mannen, oud, jong, mét pet, zónder pet, maar allemaal als op commando in defilé kop links naar het meisje in mouwloze zomerjurk, met een knipoog nu en
| |
| |
dan die alles kon betekenen: hé lekkertje, tjonge wat sjiek, verrekte geluksvogel; sommigen onder hun wimpers een zwart randje dat ziekelijk aandeed. Ze hingen een plaatje aan een bord tegen de muur, gingen aan lange tafels zitten. Achter de rug van de barkeeper barstten twee luiken open en de man haastte zich met dampende soepborden naar de ongeduldige magen.
- Allemaal vrijgezellen, Maurice Bedeaux?
- Dat zijn allemaal vrijgezellen, Annétje de Waal.
- Moet jij eten tussen die... arbeiders?
- In deze tijd van socialisatie, uitwissing van verouderd standsverschil, eenheid van hoofd en hand...
- Wat heb je van buiten geleerd?
- In deze tijd dus zal ik daar wel op aangewezen zijn. Hoewel... Opnieuw gingen ze opzij, ze stonden voor een deur en iemand zei pardon, knipoogde niet maar glimlachte en liet vluchtig een rijtje witgedekte tafeltjes doorschemeren in een zaaltje apart.
- Hoewel het schijnt dat de hersens een streepje vóór hebben.
- Moest u mijn gehad hebben? vroeg een bazige man met een sleutelbos, een portier, gevangenbewaarder, het oogje in het zeil. Het kon allemaal, kamer vrij op vierde etage, helaas geen lift. De man keek vergenoegd, oprecht ongegeneerd naar haar benen van knie naar enkel en van enkel naar knie, een goedkeurende hoofdknik zonder het zelf te weten en hij zocht 't nog een beetje hogerop toen hij achter hen de trap opliep. - Ik ben al een jaartje ouder, mompelde hij. Op elke verdieping naar beide kanten deuren en deuren, tenslotte een open deur, zie je wel, niets dan een bed, een wasbak en een tafel.
- Bezoek van personen van andere kunne is niet toegestaan, citeerde de cipier vol leedvermaak, - tenzij onder toezicht. Maar gaat uw gang maar even, ik ben ook jong geweest.
- Enige man, zei Annet, een vader, trouwe hoeder dat loeder. Ik voelde hem hijgen tegen mijn benen. Gaat uw gang maar even! Ze trok de deur dicht, draaide de sleutel op slot, keurde het interieur, berustte: toch maar liever dan die vetsmelterij. Ze leunde uit het raam, de kamer lag aan de achterkant.
| |
| |
- Je hebt in elk geval een prachtig uitzicht.
Dwars over een vallei van groene boomgaarden keek ze. Ver weg blonken leien daken van een kasteel - kijk, een echt kasteel met torens, klaroengeschal, de wachter op de tinnen, paardehoeven in een stofwolk, verderbossen. En dichtbij de... wat?
- De koeltorens, zei Maurice, de schachttorens, ademhalingsorganen voor de mollen onder de grond. Maar het mooiste uitzicht ben je zelf.
Hij tilde haar met één arm uit het raam, kuste haar mond open, kuste alle geluid de kamer uit, gaf daarmee groot alarm. De sleutel viel uit het slot de kamer in. Annet trappelde woedend op het linoleum.
- De smeerlap, hij heeft natuurlijk een loper!
- Mooi uitzicht, nietwaar? zei de man grijnzend. - Mooie kamer. Doen?
- Doen, antwoordde Maurice. Het eenpersoonsbed was ruim genoeg voor twee, later, later, een lekker smal bed waar je precies in paste, waar je precies in elkaar paste. Met een arm om elkaars middel passeerden ze snel de kamerheer. Het kon geen kwaad dat hij wat achterbleef nu ze aan elkaar geklonken de trappen afrenden, moest maar tevreden zijn met Annets haar dat lang in haar nek hing en bij elke stap opwipte. Snuivend achtervolgde de dikke likkebroer de bloemengeur achter haar oren.
De weg naar het station liep ergens als viaduct over het particulier spoorwegemplacement van de mijn. Lokomotieven stieten gore rookwolken in hun gezicht, eindeloze wagens beladen met steenkool achter zich aanslepend.
- Hoeveel leden heeft zo'n rups? vroeg Annet, drie, vijf, zes...
- Je bent roetzwart voor je uitgeteld bent. De lucht is hier verzadigd van stof. Kom mee, laat ik je behoeden voor silicose.
- Moet jij ook onder de grond?
- Zie je dat betonnen paleis daar? Proefstation, zo bovengronds als je maar denken kunt. In de aarde onder onze voeten wordt gezwoegd aan onze welvaart. Merkwaardige streek.
| |
| |
De weg helde omhoog, bood uitzicht, plotseling, over een wijd korenveld, dat dóórgroeide naar de straatstenen toe, in stukken werd gescheurd door struiken. En tegen de horizon stonden nu de koeltorens witte dampen te hijgen naar witte wolken toe, of waren de wolken allemaal hete dampen die bleven hangen?
- De grootste vuiligheid op een paar kilometer bij elkaar, hier onder de rook der mijnen, en ineens adem je de lucht van het paradijs. Je struikelt gewoon over het koren langs de weg.
- Wat is dit voor koren? vroeg Annet.
Ze pakte een halm. Zwaar lag de aar in haar hand, een snoer vruchten, zonder uitzondering bevrucht door de wind die het stuifmeel op de gevoelige plaatsen had gejaagd. Ze huiverde van ontzag, gewend aan flats, asfalt, tramrails, hoogstens een gecultiveerd park.
- Tarwe, denk ik. Ik moet 't ook nog leren. Er zitten haast geen stekels aan, sprieten, hoe noem je dat.
Het meisje liet de aar door haar handen glijden, ze streelde een vruchtbare stekel.
- Een klaproos, zei Maurice. Hij trok de stengel onder haar gele haarband door, een vlammetje sloeg rood uit haar haren. - Mooi land hè, ondergronds verwoest, ondermijnd, maar zo te zien haast maagdelijk, ongeschonden. Indertijd zelfs gespaard door de oorlog, je weet wel, twintig jaar geleden, mijn vader is er nog jaloers op, gespaard met voorbedachten rade. Maar jij studeert geschiedenis, jij weet daar alles vanaf.
- Als ze de mijnen gebombardeerd hadden zouden ze de Duitsers toch veel schade toegebracht hebben, zei ze als een krantebericht uit vervlogen tijden, een zin uit een handboek der historie.
- Industriële centra, indirecte militaire doelen.
Hij schoot in de lach, om de bloem en de militaire doelen.
- Internationaal kapitaal, meisje, pols je ouwelui maar eens, ze raken er nóóit over uitgepraat. Geen mens had er iets bij gewonnen. En Nederland zonder steenkool, zonder elektriciteit, zonder cokes, gas, licht, zonder asfalt, grafiet, aspirine enzovoorts. Stel je dat maar eens voor, allerlei onmisbare produkten diep uit de buik
| |
| |
van de aarde om een land levend te houden. De mijnen vernietigen, dat betekende een land voorgoed onvruchtbaar maken, castreren.
Jongensachtig praatte hij de woorden voor zich uit, ze vielen in het koren, over de aar die zij had afgerukt. Haar handpalm sloot zich om de korenaar nu hij castreren zei.
- Ik wil langs het kasteel dat we zagen vanuit je kamer.
- O lieve romantica, dan moeten we wel even hollen, vijf eeuwen terug.
Het kasteel gaf zich bloot om de hoek van een nettehuizenstraat. Middeleeuwen, vierkante torens massief aan de flanken van een even massief centrum, water rondom. Je kon de stenen oprit vervangen door een houten ophaalbrug, afdalen langs wenteltrappen in onderaardse kerkers waar gevangenen gefolterd werden. Vocht droop van de muren. In het hooi ritselden ratten die 's nachts hun scherpe tanden gereed hielden voor vingers, voeten, kwetsbare huid aan lijf en leden, oren, mond. Geen vensters, geen licht, geen tijd; in rottend afval de dood afwachten terwijl boven de grond bomen groen werden, mannen en vrouwen paarden, en paarden spoorslags ridders vervoerden naar feesten, tournooien, runderen aan het spit, karaffen wijn. ‘We krijgen je wel aan het praten,’ zeiden de beulen, draaiden duimschroeven vaster aan. legden vuur aan de schenen, kapten handen af, rukten gewrichten uit elkaar, sneden een oog uit en kwakten het tegen de muur dat het spatte, zo'n klein geraffineerd kunstwerk, pats, kapot, en bloedstrepen over een wang. De heersers lachten homerisch.
- Vijf eeuwen terug, zei Maurice. Ziet er nog goed uit hè? Wat een vesting! Onneembaar voor pijlen en stormram, maar een rotte hond op de binnenplaats geslingerd was een effectief projectiel.
- Wat zou er niet allemaal opgevist kunnen worden uit dat water. Parelsnoeren, armbanden, doodskoppen, hele geraamtes, verroeste harnassen, dooie vis, en edelstenen. Twee zwanen voeren statig de slotgracht rond, doken gelijktijdig naar hun spiegelbeeld. Wang aan wang bleven de jongen en het meisje kijken tot een schaduw voor de zon dreef.
| |
| |
- Tien voor negen, riep Maurice, rennen voor je leven!
De rode pet zag hen aankomen door de ruiten van de kleine wachtkamer, wachtte geduldig, hief zijn speelgoed pas op toen Annet het raam omlaag had gedraaid om nog één keer te kunnen kussen voor ze met korenaar en klaproos vertrok naar het noorden. Een paar minuten later raasde de trein dwars door stank, vuur en rook langs de hel.
| |
II
Inderdaad waren het allemaal mannen: een man goot koffie in koppen van dik aardewerk, een man zette een schaaltje blubberpudding voor je neer, een man droogde glazen en borden af, veegde de vloer. Allemaal vrijgezellen, mannen van middelbare leeftijd voor wie de hoop nog niet vervlogen was; heimelijke lezers van damesblaadjes, fantaserend om nylons, strips en beha's, hun enige troost in een eenzaam bed; oude mannen verzoend met alleen zijn, een kaarttafeltje alvorens het oudemannenhuis zijn deur opende.
En inderdaad hadden de hersens een streepje vóór op de handen: als student, h.t.s. er, a.s. ingenieur, werd voor hem gedekt in het zaaltje apart, een tiental tafeltjes met wél een kleedje, waar een schaarse intelligentsia op ongeregelde tijden - nachtdienst dagdienst middagdienst - kwam eten. De hele dag rook het gezellenhuis naar eten. Het leven verliep in hoofdzaak van keuken naar w.c., van bar tot urinoir.
De man die ‘pardon’ gezegd had, niet geknipoogd maar geglimlacht, nam zijn bord soep op van een tafel in een hoek - niemand anders aanwezig dan zij tweeën - en ging tegenover Maurice zitten.
- Hebt u er bezwaar tegen dat ik...
Zeg dan maar eens nee, ik heb geen zin om te praten, ik denk liever aan mijn meisje.
- Gaat uw gang, zei Bedeaux. - Bedeaux.
- Salemans, zei een stem een oktaaf hoger dan lippen, scherpe neus, jukbeenderen en schedel vol zwart haar deden verwachten.
| |
| |
Of Salamans, of misschien gewoon Salomon, wat deed het ertoe.
- Was dat uw verloofde?
‘Wat heeft deze man met Annet te maken, zei Maurice in zichzelf, komplimenten, jaloezie? Van geen van beide ben ik gediend, de man is zeker vijftig. Of mannentaal, glimlachjes van we weten het samen wel?
- Zo is 't, zei Maurice en wachtte af.
Een man haalde lege borden weg, zette de tafel vol dampend voer.
- Trouwplannen? vroeg Salemans zonder op te kijken van het vlees dat hij in stukken sneed; plotseling stond er een bloedplas op zijn bord. En toen, zonder antwoord af te wachten, met mes en vork vooroverbuigend:
- Zou u bij uw vrouw komen als ze in verwachting was?
Annet in verwachting, het klonk als keukemeidenpraat, geroddel van moederkloeken, kloeke moeders met de eerste kwam zo, de tweede zo, bakerpraat over bevalling, kraambed, moedermelk. Wat zeurt die man over Annet in verwachting? Ze is een meisje om mee te spelen, en al reageer ik volgens haar dan ook verdomd secundair, ik zal niet...
- Ik bedoel, zei Salemans tegen het onthutste gezicht van de jongen, zou u geslachtsgemeenschap hebben met uw vrouw als ze in verwachting is?
Alsof hij het niet begrepen had. Alsof er iets anders bedoeld kon zijn dan de boekenterm, het forumwoord, de omschrijving van celibatairen die er met de rug naartoe stonden maar stiekum over hun schouder loerden. Het klonk als aanranding, ontering, bloesem door de modder gehaald. Maar, niettemin, de man drukte zich officieel uit, een vuilbek was hij niet, wat moest-ie eigenlijk?
- Waar wilt u eigenlijk naartoe? vroeg de jongen aan de man met het voorkomen van een heer, of was het een verklede proleet? De man laadde zijn vork vol bloedende biefstuk, hapte niet, keek langs de jongen heen door het raam de straat op, zag kennelijk alleen maar wat hij dacht, niet de auto's, niet de scooters, niet de twee honden die elkaar te lijf wilden.
- Vindt u het dan niet verfoeilijk, mannen die bij hun vrouw
| |
| |
komen als ze in verwachting is? Zoiets doe je toch niet? Het zaad heeft vrucht geschoten, de natuur heeft haar doel bereikt. Wat ligt er meer voor de hand dan dat je de natuur haar gang laat gaan. Maar ze laten hun vrouw niet met rust. Hopen zijn erbij die zich verheugen niet om de kracht in hun testikels, maar omdat ze nu lekker maandenlang het vrouwtje kunnen pakken zonder perioden van ik wil wel maar ik mag niet.
Nog altijd lag de volgeladen vork te wachten. Laat hem maar praten, dacht Maurice verbaasd, merkwaardig individu, Salomon met dwaze wijsheid.
- Een man die zijn zaad uitstort in een schoot waar al een kind aan het groeien is, dàt noem ik tegennatuurlijk, veel erger dan gummi's, zalf of pillen. Zò lang benaderen ze hun vrouw tot ze het sperma over de schedel van de baby spuiten. O ja, ze maken het een beetje goed, ze brengen een doos bonbons mee, een flesje parfum, een bloemetje. Tegen een zacht prijsje krijgen ze een plekje eerste rang. Bókken zijn 't, bokken met bloemen. Een man die binnendringt in een zwangere schoot verlaagt zijn vrouw tot een hoer. - Waarom kijkt u zo? Hebt u daar nooit over nagedacht? - Nee, niet op die manier, zei Maurice, zo raar heb ik 't nooit gehoord. - En hij dacht: geestelijk gestoord, dat zal het zijn; een rancuneuze vrijgezel die nooit de kans heeft gehad, een gefrustreerde oude bok, geobsedeerd door een idee fixe. Hoe weerleg je zo'n onzin. Met Annet had het niets te maken. Zij was niet een vrouw, maar Annet, hoe zeg je zoiets in woorden. Salemans stak de vork in zijn mond, kauwde voldaan.
Verdomme, ik laat me toch niet alles aanpraten?
- Ik beschouw de coïtus, zei Maurice en zijn gezicht sloeg rood uit om de spotlach tegenover hem, ha ha, de coïtus noemt hij dat, nog mooier dan geslachtsgemeenschap en wat weet hij er eigenlijk van, is hij ooit met het blondje naar bed geweest? - Ik beschouw de coïtus als een daad van liefde, en of je meisje al dan niet in verwachting is, dat maakt geen enkel verschil.
Salemans schoot in een lach, veegde met zijn servet zijn mondhoeken schoon.
| |
| |
- Een daad van liefde, ja ja. U wilt er niet aan dat de meesten van ons bronstige dieren zijn, dat alles neerkomt op biologische drang. Liefde is een kwestie van secretie, de sappen moeten eruit. Let eens op als het lente wordt: woerden plukken de hals van eenden kaal, ze kunnen er niet genoeg van krijgen, uit liefde is er een lammetje geboren, een nest vol katten.
- Ik heb nu wel genoeg van uw praatjes, zei Maurice stug, ontevreden dat hij zijn vulgaire tegenstander niet doeltreffend kon pareren. En dan de táál die die mannen uitslaan zei Annet.
- Goed, zei Salemans, hief twee handen verzoenend op. - Wilt u nog wat jus? Nog één opmerking: Hebt u het koren gezien? Hier, van hieruit kunt u het zien.
Hij wees door het raam. Boven het dak van de huizen tegenover lag het koren goudgeel, echt goudgeel tegen een helling. Annet had er een aar en een klaproos van mee naar huis genomen.
- Je gaat toch niet zaaien als het koren al opkomt? vroeg Salemans.
Nee, wie gaat er nu zaaien als het koren al opkomt. Maar hoe eerbiedig het ook gezegd werd, het deed hier niet ter zake, want...
- Een mens is geen dier, en een mens is geen plant, zei Maurice blij dat hij iets steekhoudends kon plaatsen.
De donkere ogen keken hem medelijdend aan en bedroefd. Hij kon de uitdrukking niet verdragen, duwde een aardappel op zijn bord in kruimels.
- Een plant? Nee. Toch zijn er vrouwen, meisjes, kinderen als bloemen, als bloesems. Maar... geen diér? Meer dan u denkt. Véél meer dan u denkt.
Ver weg keek hij over de heuvels heen, ver voorbij de afschuwelijke zwarte steenbergen waar al het puin, onbruikbaar materiaal uit de mijn werd opgehoopt. Gras groeide er van onder tegenop. Massagraven. Daar was iets zó verschrikkelijks in de grond gestopt dat de grafheuvel niet hoog, niet breed, niet lang genoeg en vooral niet lelijk genoeg kon zijn. Hij keek ver over de boomgaarden heen met de bezadigde koeien. En hoe ver keek hij wel terug in de tijd?
| |
| |
- Mooi land hè. En haast niet geschonden door de oorlog.
Twintig jaar keek hij terug in het verleden.
- Gelukkig dat de oorlog voorbij is, zei hij met een zucht, alsof hij daar op straat tanks, kanonnen, jeeps, trucks met de stars and stripes als vredebrengers zag aankomen.
En twintig jaar was het geleden, twintig maal lente, zomer, herfst, en winter, twintig maal nieuwjaar, kerstmis en pasen; 20 × 365 = 7300 rekende Maurice vlug uit zijn hoofd, 7300 + 5 schrikkeljaren = 7305 dagen en nachten, 7305 keer pyjama in pyjama uit, 7305 diners en soupers enzovoorts enzovoorts en de oudjes bleven er maar over zeuren, zijn vader bleef er maar over zeuren en nu die Salemans weer. De oorlog, als je dát had meegemaakt, jongen! Als je die niét meegemaakt had telde je niet mee, was je een dilettant, outsider, onnozele broek. Gelukkig dat je de oorlog niet meegemaakt hebt, jongen. En ná de oorlog was er niets meer gebeurd, nee, na de oorlog was er niets meer gebeurd: er werden geen kinderen meer geboren, er werden geen mensen meer verliefd, er stierven geen mensen meer, er speelden geen kinderen meer op straat, de zon scheen niet meer, de maan scheen niet meer, de aarde bracht geen vruchten meer voort, de mensen maakten geen muziek meer, studeerden niet meer, bouwden geen huizen meer, deden geen uitvindingen meer, bekommerden zich niet meer om de ruimte, de planeten, het heelal. Na de oorlog was er niets meer gebeurd. De klok was stil blijven staan op 5 mei 1945.
- Gelukkig dat de oorlog voorbij is, herhaalde Salemans, keerde terug in het eetzaaltje, zag weer de straat, bussen vol mijnwerkers.
- Kijk daar eens, zei hij en schoof een gordijn voor het raam weg. Een reu stond te schuddebuiken op een teef.
Salemans grinnikte. - De liefde, zei hij. - De coïtus!
Hij sloeg een sigaret uit een pakje en stond op. De jongen keek hem na toen hij tussen de witte tafeltjes door naar de deur liep. Hij wist er niet goed raad mee. Een cynische vuilak die er plezier in had om dromen, idealen belachelijk te maken? Wat een krankzinnige vergelijkingen maakte de man. Had hij nu hém en Annet uitgekozen om er zijn halve gare ideeën aan kwijt te raken? Sale- | |
| |
mans had een hoge rug, liep al veel te krom voor zijn leeftijd. Geen wonder dat hij vrijgezel was gebleven, duidelijk een vent die nooit jong was geweest. Stel je voor dat je met dergelijke theorieën gewapend een meisje te lijf ging. ‘Een bok met bloemen ben ik, Annet, een bronstige bok. Dat ik van je houd, inslaap en opsta met dag Annet, dat ik leef naar het weekend toe, stapel op je ben om je mond, je ogen, je woede, dat is een kwestie van secretie.’
Hij had zin om het schaaltje slappe pudding Salemans in zijn nek te smijten dat het van zijn jasje droop. Een verlopen lid van een verlopen generatie, nog altijd in staat van oorlog bovendien: in de oorlog, door de oorlog, na de oorlog, voor de oorlog. De oorlog paalde begin- en eindpunt van hun leven af. Mensen van veertig, vijftig, zestig waren niet ouder geworden dan vier jaar.
Gekwetst keek de jongen de vorige generatie na, maar dacht tegelijk, wie ben jij eigenlijk, Salomon, en waar haal jij in godsnaam al die dwaasheid vandaan? Altijd werkend met buisjes, retorten, pipets, en gloeiend nieuwsgierig naar het resultaat van elk experiment, voorvoelde hij dat hij 't bij deze eenzijdige dialoog - reageer dan ook niet zo secundair jongen - beslist niet laten zou.
In het hoofdlokaal spoelde hij op een barkruk een flauwe smaak uit zijn mond weg met een glas bier, gemengd onder het volk, de onmisbare handkracht, de adeldom van sterke spieren en nou moet je niet ouwehoeren, godverdomme hier en daar, gesodemieter met kaarten, gesodemieter met biljartballen en eigen ballen. Hij ging naar buiten. De wind woei rook uit zijn kleren. Vaag had hij het gevoel dat hij ook op een andere manier chemisch gereinigd werd, of zou moeten worden. Met zijn handen in zijn broekzakken, met zijn handen onwillekeurig aan zijn testikels, het vruchtbaar reservoir met geraffineerde tap, ademde Maurice onbehagen, opluchting en verstijvend verlangen naar het meisje dwars door de reuk van frites en kroketten waarvan de straatlucht verzadigd was.
Een rode gloed hing tegen de lucht, rook en damp van schoor- | |
| |
stenen en koeltorens. Onder de aarde scheen de hel zijn uiterste best te doen. Wat zou er bloot komen als de aardkost brak? In de vruchtbare buik van de aarde ging alles onhoorbaar zijn gang. Onder zijn voeten trilden boorhamers, brokkelde steenkool af, raasden schudgoten, sleepten lokomotieven de oogst met karrevrachten naar de schachten toe. Je hoorde niets. De vruchtbare buik. Het onderbewustzijn. Dat had hij óók tegen Annet kunnen zeggen. Het werkt en je hebt er geen weet van.
Terug in het gezellenhuis nam hij in enkele sprongen de trap. Languit op zijn bed in de kleine gevangenis met een wereld vol geheimen om zich heen, geheimen in de lucht, onder de grond, in de mannen net als hijzelf languit op hun bed in rijen naast en onder elkaar, voelde Maurice zich avontuurlijk, het grote leven je weet wel, de plaats in de maatschappij, maar evengoed niet happy. Een volle week eer hij Annet weer zag. En dan die hoge rug van Salemans. Wie zaait er nou als het koren al in bloei staat snurkte hij.
| |
III
Het lot wilde het blijkbaar zo: opnieuw moest hij de volgende dag aan tafel op hetzelfde uur als Salemans.
- Kom erbij zitten! riep de psychopaat vanaf het raam. - Maak 't je gezellig!
Hij riep het met sarcastische jovaliteit, zijn ogen lieten doorschemeren als de jongen het nu maar doet. En waarom ook niet, dacht Maurice, echte idioten kom je zo dikwijls niet tegen. Afkeer en nieuwsgierigheid vochten een kort duel uit, en verdomme, als hij ongure wijsheden gaat verkondigen zal hij weten met wie hij te maken heeft.
Maar Salemans zei helemaal geen smerige dingen, echt over koeien en kalveren praatte hij, roodbont vee, zwartbont vee, witte boerderijen gebouwd om een mesthoop heen, de bloesemtijd, dat moet je hier meemaken jongeman, of moet ik ú zeggen, één ploeg, twee ploegen, overal op de hellingen ploegen die de klei openscheuren, jammer dat de paarden gaan verdwijnen, wat is er
| |
| |
mooier dan een paard op de horizon, allemaal traktoren tegen woordig, vroeger vóór de oorlog...
Daar was het dan weer, vóór de oorlog; de oorlog, scheidsmuur tussen jong en oud, antiek en modern, primitief en efficiënt, romantiek en realiteit, mooi en lelijk, goed en slecht, goed en kwaad. Vóór de oorlog had je dus paarden op de horizon, hijgend, vol zweet en vliegen, en nú handige, onvermoeibare traktoren, hoogstens een druppel zweet onder de boer z'n pet... Kerken, kastelen, en 's winters in de sneeuw is het ook mooi hier. Nee, geen opmerkingen van verdacht allooi dit keer. Wel pauzes, ogenblikken van stilte waarin Salemans zich weer terugtrok, zijn overbuur volmaakt negeerde.
Zo vandaag, morgen en overmorgen, of gisteren en eergisteren, totdat de oude vrijgezel zei: - Kom eens bij me aan. - En daarbij keken de donkere ogen Maurice zo uitdagend aan dat hij onmogelijk dank je lekker kon zeggen.
‘Een museum, hij woont in een museum,’ dacht Maurice, toen de deur openging en Salemans hoffelijk spottend met een hand gebaarde van kom binnen edele heer. Verbaasd bleef de jongen voor de drempel staan. Het was een grotere kamer en van de wanden schreeuwde een chaos van kleuren: reprodukties van Chagall in alle maten, naast, boven en onder elkaar opgehangen, een enkele wit-zwart bleek tussen de vloed van rood geel blauw violet.
- Mooi behangseltje, vind je niet?
Salemans legde de jongen een hand op zijn schouder, drong hem naar binnen, sloot de deur. Een moment huiverde Maurice om die hand, om de muren die geen muren waren maar rode en gele luchten, groene mensen, paarse mensen, onranjezwarte dieren, zomaar ergens neergeschilderd waar nog een plaatsje was. De wereld op zijn kop, in razernij; de wereld niettemin op z'n mooist.
- Beter dan de witkwast, zei de man, beter dan het fraaiste verfje. Je raakt er nooit op uitgekeken. Rook je? Wat rook je?
De jongen zág het pakje sigaretten niet eens. Hij kon zijn ogen niet losmaken van de vrouw met het kind open en bloot opge- | |
| |
borgen in een gaaf uitgesneden ellips van haar buik, een ideale röntgenfoto voor een vroedvrouw, een bekend plaatje als briefkaart met hartelijke groeten. Maar hier plotseling onthullend: ‘Zou u geslachtsgemeenschap hebben met uw vrouw als ze een kind verwacht? Je gaat toch niet zaaien als het koren al opkomt?’
- Rook je helmaal niet?
Zelf blies hij de rook naar de vrouw toe, hij stond vlak achter Maurice.
- Heb je wel eens op het hoofd gelet? Haar gezicht is opzij een mannenkop met baard. Een zwangere vrouw is voor de helft een man. Moederschap is vaderschap. Haar borsten vullen zich langzaam. Zie je die goede gulle koe daar boven in de lucht? En de vader. Een boerenkop kijkt tevreden naar het kind in haar buik. Dat is zijn werk, hij kan er trots op zijn, hij zal haar verder met rust laten.
Maurice draaide zich om, geïrriteerd, stond haast lijf aan lijf met de... psychopaat?
- U interpreteert maar raak hè. Die theorieën van u moeten altijd maar kloppen. Maar ik vind ze op z'n zachtst gezegd ongezond.
Salemans glimlachte superieur.
- Sorry, ik mag denken wat ik wil dacht ik. En niemand kan me verbieden te zeggen wat ik denk. De oorlog is gelukkig voorbij. Weer klonk het oude adagium als een kersverse constatering.
- Als u maar niet denkt dat iedereen daarop gesteld is.
Salemans week opzij, boog charmant naar de deur.
- Je hoeft niet te blijven als je er geen zin in hebt.
Weggaan betekende vluchten, nederlaag zonder verzet. Maurice keerde zich weer naar de muur, beet op zijn onderlip.
- Hier, dit is ook interessant. ‘De Rode Zon’ heeft de meester het genoemd, maar ik denk er het mijne van. Niet boos worden hoor! Hiér is de maagd, dáár de engel die haar een nieuwtje komt vertellen; beschermend houdt ze een boeket bloemen voor haar schoot.
De stem van de gids werd zacht opeens.
| |
| |
- De schoot van elke vrouw is een boeket bloemen. Kijk, haast overal houdt de geliefde, of als je wilt de beláágde, een boeket bloemen voor haar schoot. Daar, en daar, en daar. Ik zeg je dat ze met die ruiker haar heerlijkste intimiteit beschermt en tegelijk etaleert. ‘Zalig de schoot die u gedragen heeft, zegt jullie schrift. Van vrouwen als bloemen zou ik zeggen: zalig de man die bezit nam van uw schoot.
Toen weer docerend, de leraar die wegwijs maakt maar van de wijs brengt:
- De bok met bloemen, zo hoort dit schilderij te heten. Zie je wel, die bok daar biedt de maagd bloemen aan. Hij kijkt verbaasd, die stinkbok, verbaasd om de afwijking van de natuurlijke gang van zaken: er is immers geen mán in het spel! De mannen staan ervan op hun kop. In de rode zon leest de profeet uit de bijbel. Wat leest hij, denk je? ‘Gij zult niet paren’, leest hij. Ach jongen, hij leest: gij zult niet doodslaan, zei Salemans schor.
De man ging in een fauteuil zitten, voorovergebogen zodat zijn hoge rug een bult werd; zijn magere handen steunden op zijn knieën.
‘Hij slaat wartaal uit, dacht Maurice. - Voelt u zich niet goed? De man zag eruit als een geslagene. De bult leek een gezwel dat hij ergens had opgelopen, maar waar dan. Moedeloos was hij en murw; er dienden alleen nog enkele vitale onderdelen geruïneerd te worden om er definitief een eind aan te maken, een halsslagader bijvoorbeeld. De jongen werd ongerust omdat de man bleef zwijgen, opnieuw de werkelijkheid verliet. En wat moest hij toch voortdurend met schoot en nog eens schoot, paren en paren. Een erotische maniak, zonder twijfel, maar hij hoefde zijn ziekelijke ideeën toch niet te spuien bij de verloofde van Annet? Zwanger, schoot, paren, dat paste totaal niet bij Annet, zware uitgeputte woorden voor een spel dat je bij gelegenheid verrukt dacht te spelen.
Salemans richtte zich op.
- Ik voel me best. Ik ben er wel eens erger aan toe geweest. In de oorlog...
| |
| |
- De oorlog is twintig jaar geleden, zei Maurice wrevelig, toch gespannen omdat er een onthulling dreigde. - Welke oorlog bedoelt u? 14-18? de 80-jarige? de Perzische misschien, of de Punische? Hannibal trok over de Alpen met olifanten, Napoleon trok over de Alpen met kanonnen, Hitler trok over de Alpen met tanks. Hannibal is dood en duizenden met hem. Napoleon is dood en honderdduizenden met hem, Hitler is dood en miljoenen met hem. Soit, soit! We hebben het al zo dikwijls gehoord dat je er de kots van krijgt. Concentratiekampen, massagraven, zes miljoen joden, crematoria, razzia's, broodbonnen, hongerwinter, jullie raken er maar niet over uitgepraat. De ouwelui zijn verdomme blij dat er zoiets als een oorlog is geweest, anders werd er helemáál niet naar ze geluisterd. Elke winter overwinteren ze weer in de hongerwinter. Doorgewinterde oorlogsslachtoffers hoor! Ze cultiveren een onnozel feitje, een bagatelletje soms, om in de relatiekring ook eens in het middelpunt van de belangstelling te staan, zo van: weten jullie dat ik eens 80 gulden betaald heb voor een roggebrood? Mijn eigen vader weet nog zó goed dat hij eens een mars maakte van 40 kilometer om een zakje aardappelen te bemachtigen. ‘Hij was er zelf bij, de mars der verschrikking’!
Het moest er nu maar eens allemaal uit. Hij had lang genoeg naar die waanwijsheden geluisterd.
- Natuurlijk, er zijn verschrikkelijke dingen gebeurd, dat hebben ze ons wel aan het verstand gebracht: oorlogsboek, oorlogsfilm, oorlogsmonument in elk gat waar toevallig een tank verdwaalde, oorlogsslachtoffers, oorlogsfeesten pardon bevrijdingsfeesten, oorlogsgraven enzovoorts. Alles van kapitaal belang, en kapitalen zijn eraan verdiend. Maar wij willen vóóruit kijken. Altijd is er wel een of andere ouwe heer of juf die roept: kijk eens om! vergeet vooral niet om achterom te kijken! Geschiedenis is zo leerzaam hè? Iedereen gruwde van 14-18, zeiden ze, dat nooit weer, zeiden ze. Twintig jaar later vlogen ze elkaar opnieuw van ganserharte in de haren. En hoelang zouden we nog moeten wachten op fall-out? Niets hebben ze geleerd, niets. Geen flikker hebben ze geleerd!
| |
| |
Met gebalde vuisten stond Maurice voor de man in de pluche fauteuil, cotta pluche, terra cotta, terra rotta, wat een rotzooi om in te zitten. Hij had het gevoel of hij hier een hele generatie sukkels, zeuren en slappelingen op hun donder gaf. En dit moest er ook nog uit:
- Salomon was een wijs man, zeggen ze, meneer Salemans. Van u heb ik alleen dwaasheden gehoord. Zoals u praat over de liefde, 't is om er misselijk van te worden. U lijdt aan sex en oorlog, doe er nog een scheutje religie bij en u bent de beste bestseller van het jaar.
‘Aardig idee, schoot het door zijn hoofd, moet ik Annet vertellen, luister Annet, de beste bestseller van het jaar heeft een kamer in het gezellenhuis. Hij heeft zich opgeborgen tussen blauwe ezels, paarse boeren, bokken met bloemen, maagden en hanen met bloemen.’
Zo ingenomen was hij met deze gedachte dat hij inwendig lachend verschrikt terugdeinsde toen Salemans zich plotseling oprichtte en woedend voor hem stond.
- Nee, zei hij grimmig, nee, jullie hebben inderdaad geen flikker geleerd.
Hij wierp zijn jasje over een stoel, knoopte zijn overhemd open, met een ruk stond zijn bovenlijf naakt. De man greep Maurice bij een arm. Het leek of hij zich prepareerde op een worsteling en de tegenstander geen vat wilde geven, niets dan het kroezige zwarte haar op zijn borst, onder zijn oksels, een bleke huid ontoegankelijk voor zon, links en rechts een rudimentaire tepel. Maurice rukte zijn arm los, had geen lust te vechten met een halfgetikte gebochelde oude man. Minachtend keek deze de jongen aan.
- Een aframmeling zou je eigenlijk wel verdienen. Een pak ransel werkt heilzaam op kleine kinderen. Ranselen tot je er bij neervalt, niet meer op kunt staan, en ze geselen maar door met hun riemen tot voor jou de wereld vergaat. Je bloed spat in het rond, je botten liggen bloot. Als bij die geslachte os daar hangt je tong in je eigen bloed.
| |
| |
Hij wees op een rode gevilde os aan de muur, met zijn achterpoten aan een balk opgehangen, de laatste resten bloed dropen van zijn tong af in een kuip. Toen draaide hij Maurice zijn rug toe, de ziekelijke rug waar de schouderbladen ver naar voren staken.
- Meer dan twintig jaar geleden, maar nog altijd een mooi landschapje hè? Een bagatelletje om over op te scheppen bij een kop koffie, nietwaar? Ze sloegen met hun riemen mijn blote rug dat de stukken eraf vlogen. Maar och kom, dat mag geen naam hebben, een futiliteit, laten we er niet over zeuren, ik heb 't er ten slotte nog levend afgebracht! Zes miljoen hebben ze er door de schoorstenen gejaagd, een nekschot gegeven, doodgeranseld, laten verhongeren, zich kapot laten werken, experimenteel ten dienste gesteld van de medische wetenschap. Zes miljoen, 6 met 6 nullen het mag geen naam hebben, Salemans. Nou, ben je er op uitgekeken? Zo'n tafereeltje krijg je niet elke dag te zien! Die vlekken hier en daar, dat zijn vergissingen, ze dachten dat mijn rug een asbak was. Die bewakers waren erg gesteld op hygiëne, een sigaret duw je uit in een asbak. Aardig patroontje geworden, vind je niet?
Hij liep naar een schemerlamp, duwde een knopje in. Vals licht viel over de schilderijen, want buiten scheen de zon nog.
- Ik héb mijn velletje tenminste nog, al is het wat gehavend. Het had ook mooi geprepareerd als lampekap kunnen dienen, om de gezelligheid in de kamer van een of andere officier te verhogen. Daar zit iets troostvols in, na je dood ben je nog een bron van knusheid, dan heb je tenminste niet voor niets geleefd.
- Ga er toch bij zitten, jongen. Nee, je hoeft niets te zeggen... Maar Maurice zei met een brok in zijn keel, weerbarstig tegen beter weten in:
- De hele geschiedenis door vonden er in oorlogen excessen plaats.
Overtuigend klonk het niet. Duimschroeven, schavot, galg, guillotine, wat was er niet allemaal gebeurd in de kelders van de pittoreske kastelen die het landschap zo verfraaiden?
| |
| |
Met zijn handen in zijn zakken kwam Salemans nu voor hem staan. Vanuit zo'n vieze fauteuil keek de jongen omhoog naar die magere, behaarde borst, of recht vooruit tegen de uitpuilende broekzakken, de navel, het lachwekkende litteken dat was meegegroeid vanaf de geboorte. Een jood dus, ach, Chagall, vandáár - de jood knikte goedkeurend.
- De hele geschiedenis dóór vonden er in oorlogstijd excessen plaats, l'histoire se répète, niets nieuws onder de zon. Behalve als je het zélf meemaakt! Die kerels hadden een zware dagtaak, altijd die gaskamers, crematoria, nieuwe aanvoer van levende brandstof sorteren, administreren en daartussendoor extra-karweitjes opknappen, zoals ophangen, het opruimen van domme lieden die de voorkeur gaven aan een dodelijk voltage in het prikkeldraad, hier en daar een nageltje uittrekken - ze halen me het bloed onder de nagels uit, zeggen wij, maar de nagels zelf, dat is pas fijn werk - kinderen bij de benen pakken en hun hoofd tegen een muur verbrijzelen, bloedhonden loslaten om je in stukken te scheuren. Báárden, daar hadden ze ook een hekel aan, vooral als 't een rabbi betrof. En dan de vrouwen!
- Stel je eens voor, zei Salemans vooroverbuigend, stel je eens goed voor dat jóuw meisje in het vermaakcentrum van zo'n kamp werd opgenomen, als animeermeisje zo te zeggen. Een bijslaapje als beloning voor een harde, plichtsgetrouwe soldaat die zijn handen net schoongewassen heeft van bloed, kinderhersens of maden. De schoot van je meisje als liefderijke beloning voor een moordenaar. Hoe heet ze? Ze is charmant! Grote goden, wat zou ze een toeloop hebben!
- Laat mijn meisje er alsjeblief buiten.
De gedachte maakte hem misselijk, en nu begon de man wéér over schoot en paren te ouwehoeren.
- Ik heb trouwens schoon genoeg van uw vertoningen. Het is voorbij. U moet accepteren dat het voorbij is.
Maar hoe kon het voorbij zijn als de striemen op je rug het tegendeel bewezen.
- En veronderstel dan eens, ging Salemans onverbiddelijk door,
| |
| |
dat ze zo'n zwijn liever de ogen zou uitkrabben dan toelaten in haar schoot. Met een roodgloeiende stang zouden ze haar vagina uitbranden, de schaar zetten in haar kleine tepels, knip, eraf, zoals je bloemen knipt, en dan haar beide borsten afsnijden. De aardigheid is er dan wel af! Zeg nu zelf, wat is een meisje zonder schoot of borstjes? Goed bedenken dat het jóuw meisje is dat ze tenslotte als een hoopje vuil opruimen, zoals de slager daar aan de overkant onbruikbaar afval van de toonbank veegt.
Met ontbloot bovenlijf, de broek op zijn heupen, liep Salemans naar het open raam toe.
- Kom hier, haal maar eens diep adem, dat wil wel eens helpen. Ja, het is allemaal voorbij. Je koopt een biefstuk uit de ijskast van de slager, je hoeft geen brok vlees meer te snijden uit de billen van een halfverrot lijk. De stank in zo'n kamp, vooral als er geen officieel crematorium aanwezig was, het is allemaal voorbij. Laat ik er niet over zeuren, ik maak je nog aan het kotsen. Zo was het. Maurice zoog de avondlucht diep zijn longen in. Er zat wel friten- en benzinedamp tussen, maar het hielp niettemin met zijn hoofd buiten de waanzin van die walglijke verhalen en suggesties. Hij was blij om het asfalt beneden hem, de tegels van het trottoir vol vetvlekken van een automatiek met warme hapjes, in een schijntje kunstlicht uitgestald. In de huizen tegenover flikkerden daghelder televisieschermen, de dreun van een combo vloeide uit tien twaalf ramen de straat op; met uitgestrekte armen, glimlachend, galmde een veelbelovende jongeman zijn levenslust uit. Doodstil lag het korenveld nu, uit schoorstenen en betonnen torens steeg rook recht de lucht in.
- Daar, wees het oorlogsslachtoffer, waaraan zouden die mij anders herinneren dan aan crematoria? En de gashouder. Voor jullie is het: gasfornuis, gezellige gashaard. Voor mij, voor ons, onzichtbaar vergif, miljoenen zijn ermee vermoord.
Hij keek de jongen van terzijde aan.
- De beste bestseller van het jaar hè? Oorlog, sex, en een scheutje religie.
De gids in het museum, met een vinger wees hij aan, met een vuist sloeg hij erop.
| |
| |
- Hier, de jood aan het kruis, groen van angst en het kruis is omgevallen, vlammen slaan uit de synagoge. Hier, engelen brengen Abraham een vriendelijke visite, talrijk als zandkorrels aan de zee is zijn nageslacht, maar het is gedecimeerd door duivels in kaplaarzen. Hier hangt een witte jood aan het kruis temidden van een wanhopige wereld. Sla op de vlucht en neem de thora onder de arm, want troostvol is de thora.
Mager, gebocheld, viel hij op zijn knieën, strekte beide armen uit naar het plafond en bad. - ‘Mijn wonden stinken om mijn verdwazing. Ik ga gebukt en geknakt, loop heel de dag maar treurend rond. Mijn lenden zijn aan alle kanten ontstoken, geen gezonde plek aan mijn vlees. Ik ben uitgeput en gebroken, en snik het uit door het gekerm van mijn hart’.
- Een scheutje religie zei je toch?
Hij keek Maurice met smalle ogen aan, kwaadaardig, maar ook om geen tranen te verraden. Zijn stem sloeg over.
- Een beetje sex kan er nog wel bij.
- U moet dat niet zo serieus opvatten, ik bedoel...
- Nee, het is maar een spelletje. Maar nu we zover zijn gekomen, laten we het dan ook helemaal afmaken. Onaardig zou het zijn, beslist onaardig, om het nú af te kappen.
Beneden zijn navel begon hij aan zijn broek te peuteren. Ongerust stond de jongen erbij. - Ik geloof u best, zei hij. Maniakken moest je gelijk geven, kalmeren. Stom dat hij de man blijkbaar buiten zichzelf had gebracht. Salemans plaatste zich vlak voor de deur in het valse licht van zon en lampekap. De rode zon vlamde op de muur, op de maagd, de bok met bloemen, de meisjes met bloemen voor hun schoot, de naakten alleen een kleine schaduw onder aan hun buik, paartjes in omhelzing, een haan die heerste over dorpen en steden en het lichaam van een meisje in gloed zette, deed blozen van hoofd tot voeten. Er was geen uitweg. Salemans rukte een rits open, zijn broek viel op zijn schoenen. Hij stond er belachelijk bij, bleke benen met zwarte haartjes onder een slip. Hij trok die slip naar zijn enkels toe, richtte zich weer op.
| |
| |
- Kijk dan, riep hij schor. - Het is allemaal voorbij!
Met tegenzin - een huivering begon in zijn nek, bleef hangen diep in zijn buik - keek Maurice naar het naakte lichaam, grotesk met die afgezakte kleren om zijn enkels. Aan de donkere plek van Salemans' geslacht, warrig haar rondom een slappe penis, konden zijn ogen niet ontkomen.
- Nog een beetje sex erbij, zei de man spottend. - Dat wil in dit geval zeggen: een beetje sex eraf! Zie je het?
De man had geen testikels meer.
- Je ziet het, zie ik. Ze hebben mijn kloten eraf gesneden. Eerst hadden ze er met naalden ingestoken, zo voor de grap, weetje wel, prik ik heb je. En toen zijn ze me met messen te lijf gegaan, alsof ik een varken was. Voor nadere bijzonderheden wende men zich tot de betrokken instanties. Ze hebben me niet dood laten bloeden, ik verdroeg de kwellingen des vleses als een man. Alles heb ik overleefd als een man.
Hij trok zijn onderbroekje, het verband, weer over zijn erbarmelijke buik, gespte zijn broek om zijn heupen, zweeg. Zijn lichaam, zijn bleke vel weer verborgen onder kleren ging hij voorzichtig in het pluche zitten alsof hij een verse bloedende wond in zijn onderbuik had.
- Als een mán, grinnikte hij, áls een man zou ik moeten zeggen.
Hulpeloos en niet in staat te helpen stond Maurice met zijn handen in de zakken van zijn colbert, voelde een harde sleutel, kneep in een pakje sigaretten.
- Het spijt me... ik wist niet...
Toen stak hij een geknakte sigaret op.
- Nee, je wist van niets. Jullie weten van niets. Wat is die machtige haan, daar aan de muur, zonder sporen? Een ontspoorde haan. Geen hennetje dat hij kan pakken. Een ontmande man, dat is een ontspoorde haan, jongen. Vat het maar zo dubbelzinnig mogelijk op. Je hebt me al van begin af aan voor gek versleten. Of soms niet? Wat voor benamingen had je voor me uitgedacht? Behalve die beste bestseller?
| |
| |
De jongen klungelde aan zijn kapotte sigaret.
- Geestelijk gestoord, dat op z'n minst. Een gefrustreerde oude bok, heel toepasselijk. Sexueel misvormd, dat is een heel gelukkige keus. En had ik 't niet over een bok met bloemen? Zelfs van een bok is geen sprake meer. Voor mij hoeft geen vrouw haar schoot te beschermen met een boeketje bloemen. O, je hebt natuurlijk gelijk. Wat ga je al niet denken en zeggen als je zo toegetakeld bent, en beseitigt. Laat ik óók maar zeggen het spijt me.
- Iemand als u is niets kwalijk te nemen, zei Maurice.
Aan de lach op Salemans' gezicht zag hij direct hoe onbeholpen hij erbij stond.
- En daarmee verklaar je me rijp voor een psychiatrische inrichting. Stil maar, je bedoelt het goed. En je hebt nog gelijk ook. Het slachtoffer plaatste zijn handen op de stoelleuningen, hees zijn verminkte lichaam waaruit kracht, vruchtbaarheid, tederheid, het leven was weggesneden, uit de zitting omhoog.
- Vergeet het maar. Trek het je niet aan. Maar dít wou ik je nog even zeggen: de oorlog is niet voorbij. De oorlog duurt nog decennia nadat hij is afgelopen. Zolang mijn generatie leeft duurt de oorlog voort, of jullie dat nu graag horen of niet. - Duidelijkheidshalve, zei hij met een grijns terwijl hij Maurice een hand op de schouder legde, die van 40-45! Hoewel, die van 14-18 is ook nog aardig bezig, vraag het je opa maar. En dus die van 1870, en dus, zo zouden we misschien nog uitkomen in de baai van Salamis, wie weet, of op het kleine slagveld waar de eerste boer de eerste herder de schedel insloeg. De mens is veel meer dier dan jullie weten, kúnnen weten, en wíllen weten. De oorlog duurt voort in de vrouw waarmee ik niét gepaard heb, in mijn ongeboren kinderen. En ik ben de enige niet.
Salemans hield de deur open. Maurice vertrok, een jongen die een lesje had gekregen. Hij hoorde de deur dichtvallen van het wonderlijk museum, de folterkamer, barak nummer zoveel, het eenmansvertrek waar geen vrouw een voet zou zetten, de ruimte waar de oorlog voort bleef woeden. Hij liep de trappen af om koffie te ruiken en bier, sigarenrook van mannen met harten
| |
| |
schoppen troef, mannen aan een biljart, de ballen klikten tegen elkaar, pingpongballetjes vlogen heen en weer, op straat fietsten twee meisjes voorbij, tennissen zolang je kunt zien, een netje met ballen hing aan het stuur, wiebelde een beetje in de bocht.
- Annet, zei de jongen voor zich uit.
Op dat moment legde Salemans een hand op de profeet Jesaja, klagend om het verloren Sion, een hoopje ellende bij een stadsmuur, en hij mompelde: - ‘In de kracht van ons leven zijn wij aan doden gelijk.’
| |
IV
Het moest wel een stomme indruk maken, een volwassen man die op z'n eentje korenbloemen plukte, maar wat gaf het, Annet zou blij zijn met een boeket bloemen zo uit de verse grond. Klaprozen er tussendoor, ieder verstandig mens wist dat geen bloem zo snel verwelkte als een klaproos. Je hoefde niet altijd verstandig te zijn als het om mooie dingen ging. Misschien waren ze morgen nóg mooi. In elk geval zou Annet een kleur krijgen van plezier als Maurice Bedeaux, a.s. chemicus, neutronen protonen, morgen met een bos veldbloemen op haar toe kwam. Hij drong in het koren zonder een halm te beschadigen. Wie tarwe vertrapte vertrapte natuur, groeikracht, vruchtbaarheid, brood, leven. Ingesloten door koren keek Maurice om zich heen. Het kasteel van Annet met blauwe leien, de koeltorens, de crematoria van Salemans met een capaciteit van zoveel lijken per dag. Lastig om die Salemans kwijt te raken, zijn ideeën, zijn verminkte lichaam. Hij stapte terug uit het koren, raapte een paar halmen op. Zo bracht hij een authentiek landschap mee voor Annet.
Een bok met bloemen. Verdomd, daar had je 't alweer. Maar Salemans had het bedoeld voor mannen die zaaiden als het koren al opkwam. Laat ze maar kijken en lachen, dacht hij toen hij het vrijgezellenhuis binnenging. Op zijn hok liet hij de wasbak vollopen en legde de bloemen te wachten tot morgen. Morgen vroeg op, het kon niet vroeg genoeg. Hij legde zijn eigen lichaam te wachten tot morgen, tot de trein van zuid naar noord, tot het
| |
| |
station waar hij Annet wachtend wist, tot de kus onmiddellijk achter de glazen cel van de controle.
Zo moe was hij van het hollen, dat het aantal trappen en overloopjes in de flat naar de kamer van Annet verdubbeld was. Zijn schoenen klonken luid door de lege ruimte. Het hele blok leek uitgestorven, uitgemoord. Nergens een kind met een bal, een netje met ballen om te ballen, een schepje, een emmertje voor het strand. Nergens vrouwen nieuwsgierig om een deurkier wie daar zo'n lawaai maakte terwijl de baby sliep. Eindelijk stond hij voor de deur van Annet. Bellen hoefde niet en kloppen ook niet want hij had een loper. Aan de andere kant van de toegangspoort hoorde hij een sleutel vallen, ijzer op steen. Toen die klank was uitgegalmd van boven naar beneden alle trappen langs, ging de deur open. Zie je wel, Annet lag op hem te wachten. Naakt lag ze op de schuimrubber blauwe bank met rode kussens op hem te wachten. Ze hield een bos korenbloemen en tarwehalmen voor haar schoot en op elk van haar borstjes lag een vuurrode klaproos. Die verwelkten dus toch niet zo gauw als hij gedacht had. Ze draaide zich een beetje naar hem toe en glimlachte. Hij glimlachte terug, zette zijn citybag midden in de kamer en liep op haar toe.
- Mijn god, wat ben je mooi, zei hij zacht.
De kamer praatte terstond mee, de muren, het plafond, de vloer echoden: mijn god wat ben je mooi.
Hij plukte de bloemen van haar borstjes, bloemen nat nog van morgendauw, doorweekt van morgendauw. Ze maakten rode vlekken zelfs op zijn vingers. Nu pas zag hij dat haar borsten bloedden, omdat de tepels waren afgeknipt. Uit twee verse, ronde wonden begon het bloed vrijuit op te wellen. Annet begon te huilen.
- 't Is niet zo erg, zei ze, anderen zijn er veel erger aan toe, ik heb tenminste mijn huid nog heel.
Maurice ritste zijn reisnecessaire open, ving haar tranen op in een bloedstift, ‘stelpt het bloeden onmiddellijk, made in germany’. Voorzichtig bette hij de wonden.
| |
| |
- Even flink zijn, zei hij toen Annet haar lippen van haar tanden trok en tussen haar tanden door luid ademhaalde, haar mond opensperde om te schreeuwen. - Even flink zijn, meisje. Ik zal 't die rotzakken wel betaald zetten.
Het bloeden hield helemaal op tegen zijn eigen verwachting in, want was nu een witte stift bij wonden zo groot als een reichsmark? Hun apparaten werkten efficiënt, dat moest je toegeven. De bos bloemen nam hij nu weg van haar schoot. Met ontbloot bovenlijf strekte hij zich uit over Annet. Ze begon te lachen toen hij mekkerde mè mè.
- Ik ben een bok met bloemen, zei hij, ik zoek een plaatsje eerste klas. Niet in mijn navel kietelen hoor!
Ze sloeg haar armen om zijn rug. - Ik kan je ribben tellen, zei ze verwonderd, ben je zó mager? Wacht eens, het zijn je ribben niet. Hoe kom jij aan die striemen op je rug?
- Een heer heeft me geslagen, hij sloeg met het springtouw van zijn dochtertje.
- Touwtje springen is heerlijk. Ik was er bijzonder goed in. Ik wed dat ik 't nog best kan!
Uit haar speelgoedkast haalde ze een springtouw te voorschijn, wit met rode klosjes. Het bleef haken achter ander speelgoed, een trom, twee trommen, een paard op wieltjes dat hinnikte toen het uit de gevangenis werd bevrijd. Een pop met uitgestoken ogen rukte ze uit de kast de kamer in. Een compagnie tinnen soldaten tuimelde over de vloer, maar stelde zich onverwijld op in slagorde. Annet had nu een witte jurk aan en ze sprong in het touw. Het touw kletste op het blauwe linoleum en sloeg er telkens een nieuwe striem op. Zo geselde je op de duur door het beste materiaal heen en kwam het grauwe beton bloot zonder dat je er erg in had. Maar Annet sprong vrolijk in het touw. Haar borstjes dansten op en neer en ze zong er een liedje bij: eepompee poedenee poedenaska, een pond thee, een pond pa.
- Alles was schaars, zei pa, schoenen, koffie, tabak. Ze maakten in die tijd thee van lindebloesem en koffie van gebrande bruine bonen. Goddank dat we het overleefd hebben. Weet je
| |
| |
dat ik eens tachtig gulden betaald heb voor een pondje boter? Gelukkig dat de oorlog voorbij is.
Van de straat klonken kinderliedjes. Annet had een liedje gezaaid en een hele straat lang begonnen kinderen met springtouwen het mee te zingen.
- Ik wil ook de straat op, zei Annet.
Haar gezicht was van het springen vuurrood geworden en de jurk blauw met klaprozen. Waren de wonden weer gaan bloeden? Hij legde zijn handen op haar borst. Hij was er niet gerust op, al voelde de jurk droog aan en vooral zacht, adembenemend zacht.
- Ik zou maar voorzichtig zijn, waarschuwde hij. - Bovendien, luister eens!
Door het gezang van de kinderen heen klonken mannenstemmen in koor, goed geschoold, goed georganiseerd. Opgewekt marcheerden soldaten in kaplaarzen de straat in. Opgewekt zongen ze van bloemen en liefde en vogels en hun moeder, auf der Heide steht ein kleines Blümelein, und das heiszt... Erica. De soldaten dreven de kinderen voor zich uit, hun formatie was een volledige straat breed inclusief trottoir.
- We moeten hier weg, zei hij. Hij tilde Annet op het springtouw, ging naast haar zitten. Zittend als op een schommel zeilden ze het raam uit, een hand aan het touw, een hand om elkaars schouder.
- Zo is het hoog genoeg, zei hij.
Het panorama lag beneden hen. Duiven vlogen op van de daken; gieren, adelaars, roofvogels loerden van de daken. De huizen schrokken zich een ongeluk, stortten in, trilden van angst op hun fundamenten. Sommige gingen er op plotselinge poten vandoor voor het naderend gevaar. De soldaten grepen de kinderen. Die dachten in hun onnozelheid zeker dat het te doen was om een spelletje krijgertje, wie zòu niet: bloemen, het woud, de liefste. Maar de werkelijkheid was naakt: ze stroopten de kinderen hun kleren af en begonnen de naakte lichamen te ranselen met de springtouwen, totdat de straat vol lag met bloedrode kinderlijfjes.
| |
| |
Intussen bleven de soldatenmonden zingen van ein kleines Blümelein, met een tweestemmige hoge uithaal op het eind; heel mooi klonk dat. Toen er geen kind meer overeind stond hingen ze de rode lijken met doorweekte springtouwen op aan de bomen, aan uithangborden, aan lantaarnpalen. Een hele straat vol galgen. Aan geknakte nekken bungelden de kinderen tussen het groen van lindebloesemthee. Lantaarnpalen zetten hun tweede been vooruit, hielden een kinderkruistocht langs de huizen, een zwijgende protestmars. Maar de roofvogels daalden neer en pikten de kinderen de ogen uit, blauwe meisjesogen, bruine meisjesogen, groene meisjesogen, edelstenen, saffieren, smaragden.
Toen grepen de helden de kinderen bij een been en tegen de muur van een school waarover een blauwe moedermaagd haar armen beschermend uitstrekte sloegen ze de kopjes in stukken. Verspreid in de lucht, verscholen achter wolken, weenden moeders om de kindermoord, daalden neer toen de soldaten van Herodes hun opdracht hadden voltooid, strekten hun armen uit tegen de klaagmuur en klaagden naast de oude Jeremias, een oude rabbijn met een hand voor zijn ogen. De madonna hield haar kind tegen haar borst en glimlachte tegen Annet. De ziener hief zijn handen ten hemel: de Heer beschermt mij, voor niets zal ik vrezen, hij voert mij langs grazige weiden. Twee oogballen bungelden op zijn jukbeenderen aan een paar taaie vasthoudende pezen; zonder ogen kon de ziener het beste zien. - Oidipoes, dacht Maurice, hij wil geen zon, geen maan, geen mens vooral meer zien nu hij ontdekt heeft hoe gruwelijk de goden, de zonen der goden wodan en thor hem hebben toegetakeld.
- Ze komen deze kant uit, zei Annet. Ze kroop dichter weg onder zijn arm. En ja hoor, zingend denn bösse Leute haben keine Lieder, marcheerden de soldaten, helmen blinkend in de zon, in paradepas naar Annets flat. Maurice omhelsde haar voor het laatst op de spits van het dak. Zonder woorden likte hij haar tong, wachtte af wat er ging gebeuren. Op commando, een kreet van een vetzak wiens wangen bibberden bij elke stap, kwamen de ploerten tot rust. Op commando trokken ze uit hun rechterbroek- | |
| |
zak een witte zakdoek. Op commando veegden ze volmaakt tegelijk hoofd en handen af. Op commando wierpen ze de zakdoeken als bloedrode vlaggen de lucht in. De wind, een plotselinge tornado, dreef ze langs de huizen, plakte ze tegen het blauw van de hemel. Op commando zakten broek en sokken omlaag en stonden ze in bloot onderlijf, wit en dik onder hun groene jas.
- Ze hebben 't op jou gemunt, zei hij, ze mikken op jouw schoot. Grote goden wat een toeloop!
Op commando bracht elke krijgsman de loop van zijn houwitser, vakkundig gecamoufleerd achter zoveel bosjes warrige haren, in stelling. Op commando ‘Feuer’ brak de batterij los. Een stroom van sperma zwalpte tegen de gevel op terwijl de kanonnen de schok opvingen. Het huis barstte in tranen uit. Dikke tranen biggelden langs de stenen, zo was er tenminste iémand die schreide om dit droevig tafereel. De vlaggen begonnen halfstok te waaien van verdriet.
- We moeten hier weg, zei Maurice, bij een tweede salvo schieten ze misschien raak, godverhoede 't.
Als een reddende engel, geruis van vleugels, een glimlach in de zwarte kraalogen, daalde een reusachtige haan neer op het dak, spreidde zijn staart uiteen en daar konden ze zich gemakkelijk verbergen tussen warme veren. De vijanden dropen af.
- De oorlog is afgelopen, zei hij, zie je dat, de oorlog is afgelopen. Op straat zette een rabbi aan het kruis geslagen zich in beweging, zijn baard was uitgerukt. Staandebeens wandelde de jood door de straten waar de mensen in rijen op het trottoir stonden te kijken. Iemand gooide met aardappelen, allemaal begonnen ze met aardappelen naar de jood te gooien.
- Wat een rotzakken, zei Annet. Ze tikte tegen het raam, er wás geen ruit, ze tikte protesterend tegen de open lucht. Geen mens die er zich wat van aantrok.
- Kom maar, zei Maurice troostend. Gewillig legde ze zich neer op de blauwe divan met bloemen, nam de bos korenbloemen eigenhandig van haar schoot en zei: Kom maar. Ze keek hoe hij hemd en broek uittrok en de slip van zijn buik stroopte. Toen ging ze rechtop zitten.
| |
| |
- Wat is er met jóu gebeurd? vroeg ze verbaasd. - Ziet een man er zó uit? Waar zijn in godsnaam je ballen gebleven?
Aan de overkant haalde de slager ze bloedbevlekt juist uit de etalage. Hij legde ze op een houten blok en hakte ze met een kleine bijl in stukken. Daarna schoof hij de rommel in een vuilnisemmer en veegde zijn handen af aan zijn witte jas.
- Vreselijk, zei Annet, wat een ondier. Ik voelde zijn adem aan mijn benen. Ik maak 't wel weer in orde straks; naald, draad en vingerhoed, arme jongen.
Haar handen genazen. Haar handen streelden de wonden gezond, maakten vruchtbaar. Zijn roede zwol krachtig op onder haar vingers tot een hete staaf die hij gloeiend in haar schede boorde. Annet gilde 't uit.
- Je doet me pijn, kermde ze. Waarom doe je me pijn?
- Ik zal wel weggaan, zei hij geschrokken, ik wist niet dat het zo'n pijn zou doen.
- Ik had me er wel iets anders van voorgesteld, zei Annet. Jij?
- Je moet ook niet willen zaaien als het koren al opkomt, zei hij, vol zelfverwijt.
Alle bloemen strooide ze nu over haar lichaam. Ze droeg ineens dus een jurk van korenbloemen en klaprozen, een plattelandsmotief.
- Ik verwacht een kind van je, zei ze zacht. Haar ogen verwisselden van kleur, Annets blauw werd het bruin van hém. - Wil je het eens zien?
Ze streek bloemen en huid van haar buik en wees met een vinger: een klein kind, geen opgerold foetus maar een echt kind, stond in de open ruimte van de moederbuik heel ernstig te slapen, wist geen kwaad van de prins, de maarschalk, de commandant. Als een kind zo vredig slapen kon was de oorlog stellig voorbij, dacht Maurice. Maar Annets vader, een ribmagere man, schudde droefgeestig, verongelijkt, het hoofd:
Als je dát had meegemaakt! Vrouwen in gezegende staat kregen in die tijd extra rantsoenen zuivel. Bieten aten we in die tijd, en bloembollen. Weet je dat ik eens veertig kilometer gelopen heb
| |
| |
voor een zak aardappelen? Doe het raam dicht, kind, zo vat je baby kou.
Van de daken loerden mensen naar binnen. Door het dak heen viel een man met zijn hoofd naar beneden op de cementen vloer te pletter, morsdood, eigen schuld.
- Wat hoor ik hier voor vreemde geluiden? zei de conciërge van het gezellenhuis. Zo zo, bezoek van andere kunne zonder toestemming!
Hij grinnikte, sneed met een slagersmes een biefstuk uit het lijk en hield het vlees boven de gasvlam van Annets komfoortje. Het stonk ontzettend. Onverhoeds stond hij met het mes boven Annets buik en sneed zonder moeite vlijmscherp het kind los uit het middenrif, het bloedwarme nest. Annet sloeg haar handen voor haar ogen.
- Het is een jodenkind, zie ik, zei de man. Het is een onbesneden jodenkind.
Hij schoof het raam open en wierp het kind naar buiten zoals je broodkorsten gooit voor de meeuwen en een vogel ving het dan ook op. Het kind zette zich schrijlings op een groene vogelrug en wuifde voor het laatst eer het de ruimte koos.
- Kinderen komen van de ooievaar, zeggen ze, zei de man. Ooievaar lepelaar takkendief, ooievaar heeft kindjes lief. Komen jullie eens kijken naar dit schitterend panorama.
Met uitgestrekte armen liep Annet op het raam toe, maar er was geen sprake van dat ze haar kind nog kon bereiken al groeiden haar armen wanhopig naar buiten toe. - O god, riep ze uit, en ze zagen samen hoe de ooievaar rondcirkelde boven een kolossale betonnen toren. Zijn cirkels werden kleiner, precies boven het middelpunt maakte de vogel een duikvlucht met gestrekte hals. Het kind verloor houvast en stortte met het hoofd omlaag in de krater. Het crematorium reageerde prompt door een rookwolk uit te stoten.
- Droevig, heel droevig, zei pa terwijl hij een pijp stopte. - De ene ontbering na de andere hadden we te verduren.
Doodsbleek stond Annet naar het panorama te staren.
| |
| |
- Maar dat kán toch niet, riep ze ontsteld. - Die beesten kunnen baby's toch niet zomaar in een crematorium stoppen!
- O jawel, zei pa paffend aan barnsteen met gouden letters, wat we tóen niet allemaal rookten! We wreven onze eigen teelt fijn en stopten het in de pijpekop. Als het maar brandde hè?
- Eigen teelt? zei Annet. - Afschuwelijk!
Van alle kanten kwamen grote vogels aanvliegen met kinderen op hun rug. Crematoria rezen in een rij uit de grond op en daar leverden de vogels hun kinderen in af. Gedane zaken namen geen keer. Bij elk kind steeg een nieuwe rookwolk de lucht in. De wolken dreven samen boven de stad. Stank, verbrand vlees, kindergehuil en tranen daalden neer over de huizen.
- We moeten zien dat we thuiskomen, zei Maurice met verstikte stem, het gaat regenen. En ik vertrouw die adelaars niet al te best. Het huilen stond hem nader dan het lachen. Ze renden samen over de ophaalbrug van het kasteel, gleden uit toen de kettingen knarsten en de brug omhoogklappend hen door de open poort op de binnenplaats smeet.
- Was me dat schrikken, zei Annet, toen ze zich overeind trok aan zijn hand. Hè hè, even tijd om mijn nagels te doen.
Ze tipte met het kwastje over haar vingertoppen; overbodig werk, want ze waren al mooi rood.
- Waar zijn je nagels? vroeg hij. Kind, je nagels zijn weg!
Maar toen hij goed keek zag hij ze liggen op de keien: kleine rode glanzende schelpen, van boven rood gelakt, aan de onderkant rood van geronnen bloed.
- Die moet je bewaren, zei hij en raapte met zijn nagels de nagels van de liefste op, van één t/m tien, vijf aan elke hand.
- Die moet je bewaren als oorlogssouvenir.
- Dank je wel, jongen, zei zijn vader, die zal ik aan mijn verzameling toevoegen. Zoiets tref je niet elke dag.
De man klopte zijn pijp uit in een asbak van koper, met zorg gepoetst, een pronkstuk op een rooktafel bij een pluche fauteuil. - Die is gemaakt van een granaathuls, zei hij. Na de oorlog had iedereen een asbak van een granaathuls op tafel staan, kanonvuur
| |
| |
in de huiskamer zogezegd. - Hij legde de nagels van Annet tevreden in een krans om de granaat heen, een gouden kroon omzoomd met rode schelpen, mooi, heel mooi. Als de werkster ze nu maar niet...
Het dikste wijf van de wereld kwam binnen op een paard dat op een stoel ging zitten en bedaard een been over het andere legde. De borsten van de vrouw hingen als dikke kwabben boven een schaal gehaktballen waar de damp van afsloeg.
- Wie wil er een paar ballen? riep ze.
Salemans stak een bevende vinger op: - Ikke!
Zijn onderbroek lag op zijn enkels toen hij hoopvol twee ballen van de schaal nam met zijn blote handen. Hij paste ze onder aan zijn buik, schuifelde met kleine pasjes, een onderbroekje lang, naar de spiegel. Verdrietig schudde hij zijn hoofd.
- Ze passen niet, zei hij moedeloos. Véél te groot.
Met een bal gehakt in elke hand zakte hij door de knieën. De ballen rolden weg uit zijn handen, trokken twee lijnen van jus over de vloer, twee honden zetten er gulzig hun tanden in. Het paard kwam overeind uit de stoel, zijn rug bood plaats genoeg voor twee.
- Zullen we de sprong maar wagen? vroeg Annet.
Toen ze de sprong gewaagd hadden de ruimte in, keek Maurice om. Annet zat warm vóór hem te paard, hij hield haar borstjes in zijn handen, en dat was wel het heerlijkste dat hij zich in kon denken, maar toch keek hij om naar de man die voorover plat ter aarde lag met rode striemen op zijn rug, littekens bestand tegen de tijd. Het tafereel maakte op hem een onvergetelijke indruk.
|
|