| |
| |
| |
Michel van Nieuwstadt
Metropolis
Wacht dan, totdat, als ik m'n benen heb gebroken, alletwee
die dan als glassplinters in het asfalt zullen steken
als in een onverzekerd oog, - het wegdek tranen,
deze hele wereld tranen zal afscheiden,
die, - er mogen met passaatwinden
en parelgrijze troost, dametjes komen aangesneld
scherp als teleskooplenzen zullen zijn
en, dàt beloof ik je, genoeg geslepen
om heel dit uitspansel voorgoed
van al z'n ver hysterisch glanzen te beroven.
| |
| |
| |
Senioren I
'n Sliertje grijsaards, dat, verminkt en in 't gips,
via 'n touwladder, die onder hen afbrokkelde, een
tussen twee azuurplooien obsceen
weggestopt bouwseltje betrok,
en daar bier dronk en sigaretten rookte, -
en mèt de schemering neerplofte op 'n gazon
dat, mij meer na dan 't eigen ooghaar, on-
beschaduwd was, en homde als 'n gasfornuis.
Daar hebben ze, 'n nacht lang, gras-
pollen om elkanders oren smijtend,
boompjes ontwortelend, huisgehouden en gevochten
en elkaar bestookt, - tot een krijtwitte,
uitgedoofde dood erop gevolgd is, de volgende ochtend.
| |
| |
| |
Senioren II
Een landschap wordt, wit van verminkte grijsaards,
wier wrok het tot 'n twistpunt kon doen krimpen,
voorlopig, of ze 't op de tijd, die te doden,
begrepen hebben, dan elkaar, wel 'n lot ingeblazen,
dat de spieren soepelhoudt -:
en met dezelfde barokke armzwaaien
als waarmee 'n met bloedspatten wat te kwistig
doelwit - schedels van lotgenoten, wangen en oogbollen
werd omcirkeld, kort tevoren,
is 't nu 't azuur, dat op de korrel wordt genomen,
- sport, om het bloed tot zegellak te drogen.
| |
| |
| |
Per astra ad aspera...
Tenslotte krijgen we 't met sterappels aan de stok, -
en de plafonds aan 't barsten als glazuren schoten,
waaruit - wanneer voor 't laatst, en wanneer niet zo monter
meer? - kleuters komen geregend met z'n honderden
tegelijk. Wijken zullen de muren, mortel en cement,
wanneer met hemels als jachtschotels
de filosofen komen donderjagen, hier, ook hier,
waar men door deurkieren engelen kon zien staan:
Maar de pendules slaan, - en langs 't firmament
zweven de schoolfrikken al, met lampjes als lichtende sterren
| |
| |
| |
Mooi, verval...
Een bamboeschutting en daarachter
hetzelfde wrakke stel tuinstoelen, -
niemand om de verbrokkeling
op 'n in winternachten daarheen te smokkelen
luid schimpend te bekrachtigen, -
zwaar neergestorte zwanen
(vleugels en borstveren ònder 't puin, banen
die zich tòch wel 'n weg -) geen spoor meer, -:
slakken, handelsbetrekkingen met wrakkige
N.V.'s in Peru, - en hoe meer je erom lacht,
hoe meer je in vervallen krotten van kantoren,
met de poten op tafel, de ogen gesloten,
met 'n peuk smeulend in de mondhoek, en de hoorn
van de haak, erom lacht dat het schatert, -
| |
| |
| |
Thesaurus
Tijden van verbroken verlovingen,
en huwelijken, waarin men - als roeiers,
die, als eersten, als eersten, de finish passeerden,
| |
| |
| |
Status Nascendi
Direkt word ik geboren. Buikige mannetjes, hoor ik,
heffen de glaasjes al, en: prosit -
Willem, jongen, als 't een jongen is, geluk
Geluk! - en alle achttien
de dienstmaagden, waarmee ik later
zou worden opgescheept, draafden
al rond. Op blote voeten.
Haalden water. Beten de hond toe,
dat hij z'n wafel hield. Nota bene, -
't arme beest gaf, juist op 't moment
dat ik verscheen, de geest,
en is dezelfde dag - in 't zelfde graf? - begraven.
Zomeren als de pest, drie uur
in de namiddag. Mestvliegen vlogen er al even vrolijk
in, - nog 'n paar maanden en ik ving ze, terwijl
mijn betere ik al aan de vliegenhanger hing, zò, in 't vuistje.
Ik loop op de dingen vooruit. Terug
naar waar 't oorlog was, buiten,
en ze naar dit rozige praenatate klompje vlees
konden fluiten, de granaten, met z'n allen.
| |
| |
Eén is er trouwens op geen tien meter van 't keldergat gevallen,
en ze waren er bijna geweest: tantes,
m'n oudste broertje, kanten vroedvrouwen, en draken
van doktoren, die met hun verloskoffer
toch maar voor snot stonden, toen ik m'n lot
in eigen hand nam. Hopla! Over 't laken
kuierde ik op m'n vader af, gebaarde
dat hij moest luisteren, - en ik schreeuwde, sprak:
prosit, Willem, 't ís 'n jongen, geluk
met 'm. En toonde 'm m'n geslachtsdeeltje. Hij lachte.
|
|