Raam. Jaargang 1964-1965(1964-1965)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 4] [p. 4] P. Hawinkels Er na Als de dood nú was gekomen had ik hem begroet als een jongere broer, die Twist and Shout wil horen als ik de Negende Symfonie van Mahler op heb staan; en met een glimlach had ik aan de dood mijn plaats afgestaan, en was ik licht, zo licht gestorven, och, zoals het bevroren oppervlak van sneeuw zich breken laat. De glimlach, die wij op dingen kunnen zien, die nooit kùnnen lachen: een boeddhabeeld, de maan, de oostelijke horizon, zo vredig, dat ik goddank er zelf niets van begrijp. [pagina 5] [p. 5] Sela Er is een tijd van grote schaamte aangebroken. De tekenen zijn er: de joden worden wakker, uitgesloten, zien hun boeken staan, en lachen zich rot. Welke kleine, onbetekenende eruptie van rebellenvreugde vertwijfeld oranje als de ingewanden van een stuk- geknepen lieveheersbeestje, nee, een coloradokever, snel gevolgd wordt door een ogenblik van zwijgen zonder grenzen, van koude zonder graad. Er is een tijd van grote schaamte aangebroken. [pagina 6] [p. 6] 29 september 1963 Achter de rug van de ineengekromde kloostermuur, waar de wind over striemde, door takken gehinderd, die er dan ook extra van lustten, kwam bedeesd de nacht aandragen met een handvol scheepsbeschuit, zo noem ik jouw bijzijn; bood me zo het allernodigste rantsoen om in leven te blijven. En ik, omschreeuwd door de pungente ritmiek van knappende takken en het sterke geritsel van geranseld loof, deed niets dan aannemen en mijn adem stokte. Misschien herinnerde ik me lange ontbering, wie weet, ik kromde mij op allerlei wijzen naar jou, zodat we al gauw van jou en mij niet meer konden spreken, en er rond onze neusvleugels, subliem als een horizon binnen handbereik, een adem opstak, een fluisteren kwam opzetten dat de nachtwind overstemde. 30 september 1963 [pagina 7] [p. 7] Een notitie In de bus zat ik naast een jongen van een jaar of veertien. Vol plezier keek hij me aan en zei: ‘Ik heb niet betaald’. Ik knikte hem toe, en hij zag hoe ik lachte. Mij beving toen de felle wanhoop, die als stille weemoed tevreden is: ik besefte dat ik dit nooit zou kunnen beschrijven, en niemand anders dit ervaren zou dan ik. Vorige Volgende