Raam. Jaargang 1963-1964
(1963-1964)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 92]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nieuwe BoekenA. Middeldorp, Morgen Misschien. De Bezige Bij, Amsterdam 1964. LRP 78.Twee verhalen, waarvan het eerste, Vrijwinkel het pièce de résistance is. De namen Vrijwinkel en Branke (= klauw) zijn zinnebeeldig: de Duitse klauw slaat toe in de vrije hoek, en als dit gebeurt in een grensgebied, is ook dat van symboliek natuurlijk niet verstoken. Wij weten dit zeker omdat de uitgever het ons garandeert, en hij weet het allicht uit de eerste hand. Waarom hij de recensent in het onzekere laat over de symboliek van het uurwerk die toch met een regelmaat, die uurwerk meer dan waardig, terugkeert, is een vraag die raakt aan de grenzen der bevoegdheid. Kritiek grijpt haar kans als zij vermoedens oppert waar de zekerheden van de schrijver zijn uitgeput. Welnu, geef middelmatige neerlandici een jaar, en op dat uurwerk promoveren zij. Inventarisatie der gegevens (er bestaan voorlopige collecties), een ingenieus tabelletje hier, een diepzinnige voetnoot daar, een degelijk historisch overzicht en vooral dertig pagina's literatuur, het zou me tegenvallen als niet hier of daar een vlijtig boekhouder er reeds in stilte aan bezig was. Daarom behoort de symboliek van het uurwerk tot de bevoegdheid van de achterflap. En wat is dit verhaal eigenlijk niet? De alternerende ritmiek in de opbouw der hoofdstukken met die fraaie switch aan het einde? Het is zo trefzeker gedaan dat zelfs een lezer van geringe scholing er de dwingende tik zo niet van de klok dan van de metronoom voortdurend achter gewaarwordt. Het meer verborgen spel van de kwijlvlek op p. 9, de koffievlek op pag. 36 en de braakselvlek op p. 53 en 59? Maar ook daarop kan men promoveren met fatsoen. In het eerste hoofdstuk de dubbele thematische opening van confrontatie met de vreemdeling en met de dood die in het sluitstuk dezelfde zullen zijn? Er zit een mooie scriptie in: de thematische opening bij Van Schendel. (Bij Vestdijk is ook goed). Of wat men zou kunnen noemen het buidelverhaal, zoals Campert het geparodieerd heeft (laat ons dat tenminste voor hem hopen) toen het leven nog zo verrukkulluk was: het verhaal dat plotseling uit zijn voegen zakt om een herinnering als een oude koe uit de sloot te vissen en dan weer doorgaat of er niets gebeurd is? Ik zou niet goed meer durven nu Campert de consequentie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zover heeft gedreven dat die koe op zijn beurt ook een buidel kreeg om een nog oudere koe te bevatten. De blote bullen dan waarmee Vrijwinkel met zijn rechter oog in oog staat kan men niet zeggen, maar toch vis à vis? Kan men moeilijk beweren dat het oorspronkelijk is, omdat een boek van 1964 er bezwaarlijk buiten kan, men moet toch toegeven dat het verrast, al zou het alleen maar zijn omdat het nergens mee te maken heeft. En het rijpere meisje, niet katachtig genoeg om rijper, niet poesachtig genoeg om meisje te zijn, is zij dan niet het raadsel waarop de kritiek zo graag een paar dagen zou broeden? Ontegenzeglijk, zij heeft iets, maar wat? Vermoedelijk een opdracht, want hoe komt zij anders in dit grensgebied, en wat moet zij met een pistool, met twee nog wel? Wie het weet, zegt het niet aan de achterflap. O, de geheimzinnigheid van dat overigens toch zo wezenloos kind! Het moet wel duidelijk zijn dat Middeldorp zijn vak verstaat. Niet voor niets flapt de Bezige Bij eruit dat hij geschreven heeft over het onderwijs in de moderne Nederlandse literatuur. Hij kent dus de technieken door en door. Hij onderwijst ze. Hij demonstreert ze zelfs, en schrijft, wat zeldzaam is, een proeve van toegepaste verhaalkunst. Hij doet dat kundig en bekwaam. Maar niemand zal beweren dat hij maakwerk schrijft. Er is het immanente raadsel waardoor het geheimzinnig blijft en poly-onterpretabel. De grote vragen van ons bestaan liggen erin besloten: waar komen wij vandaan en waar gaan wij naar toe? Hier zwijgt de achterflap. Maar het meisje incarneert het geheim: waar komt zij vandaan, waar gaat zij naar toe en hoe kwam zij nu in godsnaam eigenlijk hier? Het gebeurt niet veel meer in deze loszinnige tijd dat deze vragen zo dringend worden gesteld. A. Middeldorp zoekt naar een antwoord. Hij is nu 43 (zegt de flap). Hij zal het niet gemakkelijk hebben. Fons Sarneel | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Nieuwe Stem, sept. 1964: Kultuurautonomie in Vlaanderen en Friesland.Kultuurautonomie in Vlaanderen en Friesland: in sept. '64 heeft de Nieuwe Stem daar terecht om gevraagd, al is de vergelijking tussen Vlaanderen en Friesland eigenlijk niet zo gelukkig. Tegenover het zuiver-demokratische klimaat in Friesland waar men alles doet om het Fries te steunen, staat de schijndemocratie België waar met name in de hoofdstad Brussel een ware terreur heerst tegen het Nederlands en de sprekers ervan en waar reeksen taalwetten inmiddels al hun zilveren sabotagejubileum gevierd hebben. In Friesland gaat het bovendien om tweetaligheid, in Vlaanderen om eentaligheid. De Friese problemen betreffen (zoals O. Noordenbos ter inleiding al terecht opmerkt) 300.000 Friezen, maar in Vlaanderen gaat het om 5½ mil- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
joen mensen. Verder is kultuurautonomie in Vlaanderen onafscheidelijk verbonden (terloops vindt men het ook in de Nieuwe Stem) met kulturele integratie. Misschien zou daarom een aparte Nieuwe Stem beter Vlaanderen en Nederland (autonomie én integratie) hebben kunnen bespreken en een andere Friesland met Zuid-Vlaanderen hebben kunnen vergelijken. Het laatste is zoals men zal weten de naam voor (vooral) het Nederlandstalige deel van Frankrijk, de streek rond Duinkerken dus, waar eveneens een 3 tot 400.000 mensen een taalminderheid vormen en waar het Friese voorbeeld van tweetalig onderwijs volledig navolging verdientGa naar eind*.
*
In het al genoemde Ter inleiding noemt Noordenbos het Vlaams helaas een taal; dat is een typisch-Nederlandse vergissing die dertig jaar geleden normaal was. Jammer dat we die juist in dit geschrift nu terugvinden; was een taalkundige bijdrage daarin niet hoogst welkom geweest? Verder verklaart de inleider ‘de toegankelijkheid van veel Vlamingen voor het nationaal-socialisme, dat voor een groot deel op valse romantiek berust’ uit de romantische aard van de Vlaamse Beweging. Maar ook Wallonië en zoveel andere landen naast Nederland zelf hebben hun nazi's gekend en kennen ze nog. Het probleem is veel ingewikkelder; we vinden de voornaamste bijdrage tot z'n oplossing als we ons de werkelijk schandalig-brutale manier realiseren waarop Brussel de Vlamingen sinds 1830 geterroriseerd heeft. Maar bij veel Nederlanders eindigt de verontwaardiging over vormen van diskriminatie waar Nederlandstaligen het slachtoffer zijn, - zoals in Vlaanderen. Ze diskrimineren dus diskriminaties en dat is verdacht. Noordenbos raakt de kern van de zaak niet: het feit dat de Vlaamse Beweging een sociale ontvoogdingsstrijd vertegenwoordigt, een demokratisering van de plutokratie België. L. Picard slaat in z'n bijdrage de spijker wél op z'n kop (Taal en nationaliteit in België) als hij zegt: ‘Intussen echter blijft het kapitalisme in België bizonder sterk. Het is krachtig georganiseerd en geconcentreerd’ (532). Hij is evenwel veel te optimistisch als hij de oplossing van het probleem ziet in de natuurlijke ontwikkeling van de demokratie, want de unitaire plutokratie is vaker in de aanval als in de verdediging en beschikt eigenlijk nog over alle machtsmiddelen, die van de publiciteit inbegrepen. Dat politieke partijen een of meer kranten hebben als dagelijkse woordvoerder is even nodig als het bestaan van een of meer politiek onafhankelijke kranten (om maar iets te noemen). Maar van de laatste bezit Vlaanderen er niet één: alle kranten zijn in handen van de unitaire partijen. - En is de tegenwoordige katolieke partij (de CVP) niet veel strakker unitair als de vooroorlogse? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als België trouwens geen schijndemokratie was, zouden grote volksbewegingen als de VVB, het Aktiekomitee en de Volksunie geen schijn van kans maken, zouden er aan de marsen naar Brussel en Antwerpen hoogstens enkele honderden ontevredenen deelnemen in plaats van de honderdduizenden van nu. Zelfs tegen kulturele autonomie verzet het unitaire België zich met hand en tand. H. Wouters noemt in Culturele autonomie verbazingwekkende feiten in dit verband. A.J. Vermeersch bekritiseert met recht De Vlaming en zijn zelfportret. De vernuchtering in de Vlaamse Beweging (die daar ver gevorderd is, gelukkig) zal ook op dit punt veel winst brengen. Tot besluit looft C.L. Kruithof De Vlaamse letteren van Gezelle tot heden van Vermeylen; hij laakt in niet altijd hoffelijke termen Bernard Kemp die een vervolg erop schreef dat ook mij heel weinig bevredigde: De Vlaamse Letteren tussen gisteren en morgen. A.J. Vermeersch schrijft kritisch over M. van Haegendoren, De Vlaamse Beweging nu en morgen, maar als duizenden Nederlanders deze dubbele pocket alvast 's goed gelezen hadden zouden ze een prachtige basiskennis van de Vlaamse toestanden hebben en met anzienlijk meer resultaat deze sympatieke Nieuwe Stem kunnen beluisteren. Onder de artikelen over Friesland zijn in dit verband vooral die van Fedde Schurer en Kr. Boelens erg lezenswaard: Taalverhoudingen en letterkundige kansen in Friesland en Eén school, twee talen. Het sociologische artikel van L.H. Bouma (Images van Friesland; in het Frans vertaald Des beeldes de la Frise) heeft nog een zekere band met het geheel waarin evenwel Het belegerde leven van Jan Slauerhoff van Sjoerd Leiker en Vestdijk en Harlingen volkomen misplaatst zijn. Hoe heeft de redaktie van een tijdschrift als de Nieuwe Stem zich zó kunnen vergissen! Een paar schoolmeesterlijke taalvitterijen tot besluit: poids geven (556) is wel erg franskiljons Nederlands; van burgerlijk-democratische en sociaal-democratisch huize lijkt een kruising tussen een taal- en een drukfout (517); vegatief (518) zal wel vegetatief moeten zijn; flamingentisme is een gewoon drukfoutje (525); Schwerindustrie (527) kan toch gewoon zware industrie zijn?; kan het ingetoomd wordt (532): lees worden zolang het geen Afrikaans is; Capeck (539) zal wel Capek moeten zijn; Thomas á Kempis (538) is in deze spelling noch Latijn noch Frans en gaat er vanuit (547) moet gaat ervan uit zijn.
dr. P.C. Paardekooper | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ontvangen boeken
|
|