| |
| |
| |
Jan Rogier
Politiek journaal
In memoriam
Ronduit droef durfden wij niet te zijn. Maar het is mij vergaan als op de avond, dat Kennedy's dood werd gemeld: verslagenheid en een gevoel van eenzaamheid in een wereld, die oorlog voorbereidt en geen man heeft om de kinderen tot de orde te roepen. Het was zoiets als een huwelijk: de jonge aristocraat John F., in super-kapitalisme grootgebracht, maar mét hersens, en de boerenman - van zijn gezicht af te lezen - die geen manieren had, maar wel humor, Nikita S. Koude oorlog is iets anders dan gewapende vrede. Voor een huwelijk is het eerste ongewenst, hoewel veel voorkomend, en het tweede aanvaardbaar, hoewel niet ideaal. Welnu, staatslieden scheppen nimmer een ideale wereld, in hoge uitzondering een aanvaardbare. Dat hebben Kennedy en Kroetsjef gedaan. Toen de één wegviel, was het lot van de ander bezegeld. Maar toen ook die viel - door de terreur van ambtenaren of zoals de Groene Amsterdammer zou zeggen door de zorgzame bezigheid van gerontologen - begonnen westelijke burgerlijke kranten om strijd te beweren, dat het zijn eigen schuld was, dat hij gefaald had in zijn binnenlands beleid. Merkwaardig toch, dat zoveel Amerikanen hetzelfde van Kennedy hebben gezegd. De ambtenaren zaten met hun rode potlood gereed om de taalfoutjes aan te strepen. En de redacteuren buitenland wisten precies wat die beide groten wel en wat zij niet hadden moeten doen.
Een paar maanden geleden stond een aartsbisschop van de roomse kerk in Engeland op om duidelijk te maken, dat Paus Joannes XXIII wel een aardige man was geweest, maar niet belangrijk, alleen maar lief. Hij durfde nog juist niet te zeggen, dat Joannes een slechte paus was, niet voor zijn taak berekend; ik ben zo vrij dat als zijn eigenlijke mening weer te geven. Mensen, die zulke opmerkingen maken, zijn namelijk meestal te laf om alles te zeggen wat zij kort te voren onder een borrel aan hun vrienden hebben toevertrouwd. Paus Joannes heeft mét Kennedy en Kroetsjef aan de wereld het uitzicht geboden op vrede, twintig jaar na de overwinning op Hitler-Duitsland en Hirohito-Japan. Pacem in Terris was zó actueel dat de considerans op het Kernstop-accoord er niet eenmaal maar tientallen malen op terugviel.
| |
| |
Gestorven, vermoord en verstoten, dat is het lot geweest van deze drie grote mannen. Was hun rol uitgespeeld, hadden zij niets meer te doen of konden de brave ambtenaren, die alsmaar verklaren hun politiek voort te zullen zetten, die politiek in werkelijkheid niet aan? Het concilie is in een impasse geraakt en wordt alleen met schijnnederlagen en schijnoverwinningen van de zogenaamde progressieven naar een vlak einde gevoerd. Over de onmetelijke ellende, waarin de christenen daarna hun weg moeten vinden, wordt niet gerept. De vreedzame coëxistentie tussen Oost en West, zo veelbelovend, niet het minst om het groeiend begrip voor elkaar, is bevroren. Johnson en Kroetsjef ontmoetten elkaar niet en de oorlog in Vietnam werd niet gevoerd met het oog op Moskou en Peking, maar op Arizona, waar een rivaal voor het baantje zat te wroeten. Het is Barry Goldwater, die Johnsons politiek van de laatste maanden heeft beheerst. De val van Kroetsjef is het einde van een epoche. De belofte, die het programma van drie grote mannen voor een gekwelde mensheid inhield, blijft onvervuld. De duisternis van de ambtenarij, de ordelijke samenleving, de vertrouwde Zondagsmis en de oorlog van op alles voorbereide staten houden wij over. Die wereld zonder humor en zonder verrassend inzicht staat klaar om de leerlingen van een führer, een duce, een caudillo te begroeten. Amerikanen noemen zo'n man zelfs Messiah.
| |
Spaak in Europa
De Belgische minister van Buitenlandse zaken, Paul Henri Spaak, begaafd politicus, maar gevaarlijk grillig, onberekenbaar element in de Europese en de wereldpolitiek, heeft een nieuw plan gelanceerd om de Europese eenwording uit het slop te helpen. Nieuw is er aan dat plan eigenlijk niet veel en het meest opzienbarende is, dat het uit de koker van de Belgen komt, nog wel in een marathon met de Westduitse regering, waar Gerhard Schröder een plan voor een oplossing had aangekondigd. Wat deze minister voorbereidde - ongetwijfeld na toestemming van bondskanselier Ludwig Erhard en dat zou wel eens de oorzaak van de vertraging kunnen zijn - weten wij niet exact, maar de afwijking van het Belgische voorstel zal miniem geweest zijn. Twee verschillen kunnen wij - ook zonder te weten wat het duitse plan ging behelzen - tevoren vaststellen. Het nu ter tafel liggende geeft de visie van de Belgische regering weer op de Europese politieke eenwording en dat is wel wat anders dan dat wij de Duitse visie zouden kennen. En voor het overige: Schröder zou de onbehouwen uitval tegenover Engeland, die bovendien nog volstrekt onwaarachtig is, zeker niet hebben opgenomen. Zo op het oog zijn dat geen spectaculaire nuanceringen, maar juist het ogenschijnlijk kleine is op dit moment van groot belang.
| |
| |
De Gaulle heeft in Frankrijk zonder enige twijfel zekere stabiliteit gebracht. De bloedige Algerijnse oorlog is door hem naar een oplossing, d.w.z. naar een volledige capitulatie gedreven; de binnenlandse politieke discussie is tot vrij onschuldige kroegpraat teruggebracht, waaruit het zwakke protest nauwelijks doordringt; 's lands economie is onmiskenbaar sterker geworden en patriottische gevoelens worden systematisch opgepept: Jeanne d'Arc en Napoleon herleven en le roi of le guide Charles de Gaulle is de sterke man, nauwelijks nog bedreigd door een terreurorganisatie. Maar er valt met deze man niet te praten, want hij wist het allemaal al dertig jaar geleden. Voor Europa heeft hij een koers uitgezet, die slechts bevestiging is van wat minder slimme en gewetensvolle dictators vóór de tweede wereldoorlog al voor ogen stond: de nationalistische koers, dus de overdreven verering van het eigene en het weren van al wat vreemd is. Europa valt echter als begrip niet meer te ontlopen en daartoe dient deze contradictie: het Europa der Vaderlanden, een ideaal van éénwording nagestreefd door nationalistische chauvinisten. En onuitgesproken leeft daarachter het besef van eigen meerwaardigheid, de noodzaak van het leiderschap in Europa van Frankrijk, gepersonifieerd in de president-generaal. In die conceptie kan Engeland niet passen en daarom wordt het door Frankrijk afgewezen. Bij die afwijzing wordt een hoogst onzindelijk argument naar voren geschoven: Engeland is niet werkelijk bereid tot gelijkwaardige samenwerking. ‘Wij wijzen de Britse deelname niet af, maar ontmaskeren de werkelijke drijfveren van de eiland-regering.’ Dat de eigen drijfveren hier in de ander geprojecteerd worden, ligt voor de hand.
Wat doet nu Spaak? Hij geeft toe aan de eis van Frankrijk tot behoud van de nationale zelfstandigheid, bepleit een politieke samenwerking op proef en geeft Engeland te verstaan, dat wij - dat zijn de landen van klein Europa - niet langer kunnen wachten op de Britten. Dat is een volledige capitulatie voor De Gaulle, een overwinning voor hem, zoals hij die in zijn stoutste dromen niet had kunnen verwachten. Hij krijgt zelfs nog een proeftijd aangeboden, die hem na de verdoeming van Engeland en de bevestiging van zijn eigen leiderschap nog de mogelijkheid geeft om constant met verbreking van de samenwerking te dreigen.
Spaak heeft zich met dit plan getekend als een impulsieve geest, die voor dit Europa een gevaarlijke rol aan het spelen is, die flirt met de antidemocratische krachten zonder het zelf volledig te beseffen, die zijn socialistische herkomst verloochent, die de West-Duitsers vliegen aan het afvangen is als een ouderwetse diplomaat en vooral: die ver afstaat van de solidariteit tussen de naties, waarvan hij de belangen met zijn plan meent te dienen. Maar hij heeft nog meer gedaan. Diezelfde Spaak was in de tweede wereldoorlog werkzaam in dezelfde functie en hij ontpopte zich in Londense ballingschap als de propagandist voor een nauwe samenwerking
| |
| |
tussen Nederland en België. Hij mag zelfs de vader van de BENELUX genoemd worden. Twintig jaar na het sluiten van het eerste BENELUX-akkoord doet hij zich kennen als de kampioen van een Waals-Belgische politiek van nauwe aansluiting bij Frankrijk en distantie van de Noordelijke buur. Dat is niet alleen een teken van onbetrouwbaarheid, het moet ook een waarschuwing zijn voor de Nederlandse regering.
De buitenlandse politiek van alle landen wordt nog steeds beheerst door een politieke gedragslijn van een halve eeuw geleden. Slechts enkele groten als John Kennedy en Robert Schuman waren blijkbaar in staat ook in de praktijk het nationale kader te doorbreken. Nu zowel in de Verenigde Staten als in Europa de enge politiek van nationaal behoud, isolement en afweer hoogtij lijkt te gaan vieren, wordt de horizon al maar duisterder. De Gaulle krijgt zijn zin, maar huiver bekruipt ons, als wij in hem begroeten moeten de leider van de nieuwe orde, van een in de hoek gedreven en impotent Europa.
Nederland heeft onder leiding van de populaire minister Luns Don Quichotterie en moraal-politiek bedreven. Nederland staat als gevolg daarvan nu vrijwel eenzaam tegenover de in nationalistische of conformistische categorieën denkende West-europese regeringen. Werkelijk samenspel en effectieve samenwerking blijken nauwelijks mogelijk te zijn. Het paradoxale resultaat is, dat ook ons land geïsoleerd is en dus evenzeer een eigen lands- of noem het nationaal standpunt aan het verdedigen is. Dat gebeurt verre van briljant en met de trekken van grote moedeloosheid. De brokken van Europese eenwording, die wij nog meedragen, zijn haast rijp voor het museum. Eens was West-Europa met de moed der wanhoop bezig aan zijn innerlijke versmelting.
| |
Doorbraak
Toen kortgeleden de Katholieke Arbeiders Beweging met enig - niet al te luid - gerucht een andere naam koos, werd door het Nederlands episcopaat - of was het kardinaal Alfrink alleen? - waarschuwend de vinger geheven, dat de goedkeuring van de statuten van dit nieuwe arbeidersgezelschap, het Nederlands Katholiek Vakverbond, geenszins inhield een betuiging van instemming met de eventuele vorming van een katholieke arbeiderspartij. Die vorming was namelijk opengelaten en daarmee mogelijk geworden voor het nieuwe, in naam en doel aan het socialistische vakverbond sterk verwant geworden instituut. Het bleef een zwak bisschoppelijk verweer en de vreedzame revolutie in eigen gelederen zette onverminderd door. De aktieprogramma's van NVV en NKV werden gelijkluidend. Tijdens de jongste kabinetsformatie is zelfs openlijk gerebelleerd vanuit de katholieke vakbond tegen voortzetting van de samenwerking met
| |
| |
de liberalen en geöpteerd voor herstel van de rooms-rode coalitie. Dat dit streven mislukt is, moet onder andere worden toegeschreven aan de zwakke arbeidersvertegenwoordiging in de Tweede Kamerfractie van de KVP. Die fractie is in meerderheid rechtsgezind en daarmee het tegendeel van een afspiegeling van de werkelijke verhoudingen binnen de bevolkingsgroep, die zij meent te vertegenwoordigen. Ook het weliswaar niet door de katholieke arbeidersbeweging geleide, maar daarmee toch nauw gelieerde dagblad De Volkskrant plaatste zich zonder omwegen aan de kant van de oppositie in de KVP.
Maken wij de voorlopige balans op - en daarvoor is een blik in de keuken of achter de coulissen helemaal niet meer nodig - dan moeten wij constateren, dat de oude strijd tussen vakverbond en standsorganisatie is uitgelopen op de triomf van de vakbeweging. Daarmee heeft de Limburgse school van Poels na een halve eeuw toch nog over Aalberse's Leidse school getriomfeerd ondanks verleden bisschoppelijke uitspraken. Vervolgens is de afstand tussen de socialistische en katholieke beweging tot minder dan een minimum teruggebracht, terwijl de protestants-christelijke vakbeweging de twee grote linkse broers slechts schoorvoetend volgt. Het nog steeds bestaande episcopale verbod voor katholieken van het lidmaatschap van het NVV is daarmee een slag in de lucht en een volstrekte onredelijkheid geworden. In de arbeiderswereld is de koers dus juist tegengesteld aan die van de leidende groep in de Katholieke Volkspartij. De kloof tussen links en rechts in de katholieke gemeenschap wordt steeds wijder juist in een tijd, dat links en rechts in de politiek steeds moeilijker te omschrijven zijn. De verwijdering binnen het katholieke kamp lijkt nu niet als in de jaren twintig en dertig uit te lopen op de vorming van splinterpartijen of opstandige groeperingen en tijdschriften, maar op een geruisloze ontbinding van de confessionele politiek en partijvorming. Terwijl de KVP koortsachtig zoekt naar samenwerking en nauwe verbinding met de immer onderling krakelende protestante partijen - AR en CHU - om straks samen een Christen Democratische Unie te vormen, gaat de arbeidersmassa zich van de liberaliserende politici afkeren. Die CDU van de toekomst - als hij al ooit tot stand komt, want liberale en conservatieve heren hebben een sterke neiging tot verstarring en behoud - zou zeker een zwak gezelschap worden, niet representatief meer voor de religieuze richting, die het pretendeert te vertegenwoordigen. Dat de katholieke arbeiders zouden overgaan tot de oprichting van een eigen partij
lijkt thans hoogst onwaarschijnlijk. Aan de Pacifistisch Socialistische Partij als groepering van uitgetreden ultra's uit de Partij van de Arbeid kunnen wij het échec van een kleine splinterpartij aflezen.
De duidelijke koers naar links zet integendeel de roomse critici van de laatste twintig jaren beschaamd, die de oorlogswaan van een vredesdoor- | |
| |
braak naar het socialisme als een falikante mislukking bestempelden. Geen bisschoppen en geen partijleiders hebben kunnen verhinderen, dat de alleenzaligmakende KVP zijn aureool heeft verloren en thans de strijd als gelijkwaardige zal moeten aanbinden met Partij van de Arbeid en VVD in het dingen naar de gunst van de katholieke kiezers. Als op de jaarlijkse conferentie van de katholieke werkgemeenschap in de Partij van de Arbeid de verbondssecretaris van het NKV, drs. Th. Coppes, verklaart dat ‘grote groepen van kiezers zich in de formule van een volkspartij - de enig denkbare formule voor een confessionele partij - niet meer kunnen vinden, omdat aldaar in de boezem van de partij reeds noodgedwongen de democratische discussie en de compromissen tot stand moeten komen, die eigenlijk aan het parlement zijn voorbehouden’, dan is daar geen vreemd woord meer bij voor de eigen katholieke kring, die zijn politieke kaartenhuis in elkaar ziet storten. Het is een hoogst interessante ontwikkeling, hoewel vaak wat vermoeiend door het trage tempo van aan volgzaamheid gewende gelovigen. Dat tempo wordt echter ook vertraagd door de omstandigheid, dat de partij, waartoe zich die eertijds confessioneel gebonden arbeiders aan het wenden zijn, zelf zo weinig eigens te bieden heeft. De spitse en intelligente oppositie van fractieleider Vondeling ten spijt, weet de Partij van de Arbeid velen maar matig te boeien. De malaise in de linkse hoek, overigens geen typisch Nederlands verschijnsel, maakt die zogenaamde socialistische politiek tot een slechts op puntenwinst berekende koers naar vrijzinnig liberalisme. Dat is geen aantrekkelijk beeld, geen ideaal om warm voor te lopen, maar het is althans een koers, waaraan nog alles te veranderen en bij te schaven valt. En dat laatste kan van de confessionelen nooit worden
gezegd. Die kunnen hun hoogst denkbare doelwit slechts zoeken in een moeizaam verworven compromis, in de grootste gemene deler van alle denkbare politieke, sociale en economische standpunten, dus in een hersenschim. Dat droombeeld drukken zij dan nog het etiket op van christelijke of rooms-katholieke politiek.
| |
Behoudende stem
In De Stem van de Werkende Middenstand 1964, aflevering augustus, beluisteren wij de stem van prof. dr. A. Ariëns, die op de Nationale Studiedagen van de Werkende Middenstand een rede heeft gehouden over Katholieke organisatie-verbanden. Zijn rede is in dit nummer gepubliceerd. Prof. Ariëns toont zich ongerust over geluiden in onze katholieke gemeenschap ‘waaruit men twijfel zou kunnen afleiden aan de waarde en de wenselijkheid van ons gezamenlijk optreden als katholieken en als christenen op maatschappelijk en staatkundig terrein.’ Die katholieken doen dat en zeggen dat omdat zij open willen zijn en de indruk willen wegnemen dat
| |
| |
Rome een machtsinstituut is, merkt hij schamper op. Zich gesterkt wetend door de uitspraken van paus Pius XII, betoogt prof. Ariëns, dat in de landen waar de katholieken geen eigen sociale en politieke organisaties hebben de toestand bepaald niet beter is. Hij wijst op Frankrijk, waar de arbeiders van de kerk zijn vervreemd met als gevolg, ‘dat men het tragische experiment heeft willen wagen de priesters, arbeiders te doen worden in de fabrieken om te trachten weer enig contact te herstellen met een totaal ontkerstende arbeiderswereld’. En voor Duitsland geldt, zegt hij, dat de bisschoppen graag de katholieke vakbeweging terug zouden hebben.
Als prof. Ariens meent dat hij voldoende duidelijk heeft gemaakt, waarom ‘onze eigen katholieke instellingen... de geëigende middelen (zijn) om onze katholieke leken behulpzaam te zijn hun christelijke opdracht te vervullen in de wereld’ dan vergist hij zich deerlijk. Het voorbeeld van Duitsland is zeer aanvechtbaar; wat hij van ‘de’ bisschoppen zegt geldt slechts voor een enkeling. En in het Franse geval is de slechts betrekkelijke zwakte van de christelijke arbeidersbeweging geen oorzaak maar gevolg van de ontkerstening van de arbeiderswereld. Prof. Ariëns verliest bovendien uit het oog dat er in een eeuw veel kan gebeuren. Het is zeer de vraag, of vandaag nog besloten zou worden tot oprichting van een katholieke vakbeweging en die constatering heeft niets te maken met de noodzaak, de functie en de verdiensten van die katholieke vakbeweging in het verleden en zelfs niet met zijn functie vandaag, nu hij er eenmaal is. ‘Liberalen en socialisten volgen overigens dezelfde weg om hun ideeënwereld ingang te doen vinden in het openbare leven’, constateert de gewijde spreker. In deze zin wordt de ontsporing van de inleider duidelijk: opnieuw worden katholicisme, socialisme en liberalisme als vergelijkbare grootheden naast elkaar geplaatst. Wanneer zal men toch gaan begrijpen, dat dit juist een onderschatting van de kerk, een miskenning van haar plaats is. De waarschuwing van prof. Ariëns ‘voor een stroming binnen de kerk, die haar wil terugwerpen op haar zuiver spirituele zending, met afkapping van alle activiteiten van het christendom op tijdelijk gebied’ is volledig op zijn plaats. Maar daar gaat het hier niet om. Is het noodzakelijk, dat er politieke, sociale en culturele organisaties op confessionele basis bestaan? Is dat inherent aan een kerk midden in de wereld? Op die vraag heeft de behoudende stem van prof. Ariëns geen antwoord gegeven. Wat hij gezegd heeft tegen de
congresserende Middenstand is een zuivere reproductie van de vastenbrieven van een halve eeuw geleden.
| |
Opium
Mag een katholieke arbeider lid worden van het socialistische NVV? Dat is de vraag, die tien jaar na het beruchte mandement van de bis- | |
| |
schoppen, waarin dat lidmaatschap verboden werd, met grote klem wordt gesteld. Hoe zou een dergelijk verbod nog gemotiveerd kunnen worden, als de actieprogramma's van het socialistische en het katholieke vakverbond gelijkluidend zijn? Van een onzindelijke manier om de monopoliepositie van de eigen katholieke organisatie te handhaven kan geen sprake zijn, want die eigen organisatie heeft nooit prijs gesteld op deze bisschoppelijke uitspraak. De vraag blijft dus open.
Terwijl nu de discussie hierover aan de gang is, hebben de bisschoppen plotseling katholieke vakbonden op de vingers getikt, die geen niet-katholieken als lid toelieten. Zij stelden daarbij principieel: de katholieke arbeidersbeweging moet openstaan voor iedereen, ongeacht zijn levensbeschouwing. Is dat nu een vorm van proselitisme of van hypocrisie? Ik moet daarbij toegeven, dat ik nog niet gedacht had aan deze mogelijkheid: het NVV kan ook opgaan in het katholieke vakverbond. Opium is immers niet langer verboden waar voor Marx' kleinkinderen. De episcopale invitatie is in elk geval bedwelmend van aandoenlijkheid.
| |
Bevolkingsregeling
De tijd is goddank voorbij, dat het rooms-katholieke standpunt inzake de geboorteregeling buiten de katholieke kring veelal werd uitgelegd als doelbewust streven naar numerieke versterking van de eigen groep. Deze giftige kritiek heeft met name in Nederland dikwijls opgeld gedaan. Er was ten overstaan van een onkritisch publiek - en dat bestond niet alleen in de katholieke gemeenschap - niet veel nodig om deze heimelijke bedoeling plausibel te maken. Het absoluut afwijzen van kunstmatige geboortebeperking door de rooms-katholieke kerk was - of moet men zeggen is - dermate ongenuanceerd en zo zeer in strijd met de wel toegestane ingrepen in de menselijke natuur, die tot onze dagelijkse praktijk behoren, dat niemand ooit duidelijk heeft kunnen maken, wat nu toch de werkelijke achtergrond van deze botte afwijzing was op grond van de voor eindeloze interpretaties vatbare en ongecodificeerde natuurwet. Dat die achtergrond in de psychologische sfeer moet worden gezocht, dat met name de vreemdheid waarmee reeds eeuwenlang door celibataire en veelal onder erotische frustraties gebukt gaande kerkelijke bestuurderen op alle sexualiteit wordt gereageerd, is een niet voor de eerste maal geuite veronderstelling. In de thans zo hooglopende discussie over waarde en gevaren van het celibaat dient deze sociale implicatie wellicht nog meer aandacht te krijgen dan het eventuele lot van de celibataire priester zelf. In dit verband zou men zich zelfs kunnen afvragen, of die befaamde natuurwet niet meer geschonden wordt door degene, die het sexueel verkeer geheel uitsluit voor zichzelf dan voor hem die er regelend in optreedt. Het huwelijk als maat- | |
| |
schappelijk fenomeen - het is uiteraard meer dan dat - is een ordening die de menselijke natuur geweld aandoet; de medische zorg, de hygiëne, ons voedselpakket zijn dat evenzeer. Op alle terreinen van het leven wordt de natuur vervormd en voor andere dan de originele doeleinden gebruikt. Het zou dom en rampzalig zijn,
wanneer daaraan een eind werd gemaakt. Enige jaren geleden werd in Den Haag een wereldcongres over het bevolkingsvraagstuk gehouden. Daar is de discussie tussen de voor- en tegenstanders van anticonceptionalia, gereguleerde sterilisatie etc. in alle hevigheid gevoerd. Het resultaat daarvan was dat verschillende vertegenwoordigers van Aziatische en Afrikaanse landen het congres voortijdig vaarwel zegden. Zij waren stomverbaasd over deze westerse discussie en konden niet begrijpen, hoe deskundigen hun tijd zo vermorsen konden met inleidende beschouwingen. Zij waren gekomen om voorlichting te krijgen en te discussiëren over de meest efficiënte wijze van massale bevolkingsregeling. Voor de onderontwikkelde landen ligt hier wellicht het grootste probleem. Hun betere gezondheidszorg moet noodzakelijk gepaard gaan met geboorteregeling. Gebeurt dat niet dan wordt deze gezondheidszorg, als zodanig een zegen, een zwaard dat zich keert tegen het eigen leven.
Dr. Trimbos, de psychiater en sexuoloog, die al zo dikwijls de aandacht heeft gevestigd op misstanden en ten onrechte gehandhaafde taboes op het brede terrein van sexualiteit, huwelijk, gezin en maatschappij, heeft opnieuw en opzienbarend de aandacht gevraagd. Het is wel eens nodig daarbij voorop te stellen, dat dr Trimbos allerminst uit is op sensatie. Zijn ambitie is geen andere dan als gids op te treden op een nauwelijks anders dan stiekem, giechelend of met kruislegers betreden gebied, speciaal voor de katholieke burgerij. Op de jaarlijkse conferentie van de katholieke werkgemeenschap in de Partij van de Arbeid heeft hij een ernstige aanklacht gericht tot de rooms-katholieke kerk, die hij ‘een der belangrijkste collectieve machten’ noemde ‘die een progressieve bevolkingspolitiek blokkeren’. Als gevolg van de houding van de rooms-katholieke kerk, zo betoogde hij, is het in de internationale politiek thans zo gesteld, dat het bevolkingsvraagstuk angstvallig uit de weg wordt gegaan. De rooms-katholieke kerk staat in haar starre standpunt thans vrijwel alleen en dat betekent dat die kerk een immense verantwoordelijkheid op zich geladen heeft, die ver uitstijgt boven haar legitieme verantwoordelijkheid voor de eigen gelovigen. Deze katholiek vroeg zich af of nu werkelijk het religieuze inzicht van één kerk bepalend mag zijn voor de hele wereldbevolking.
Moedige woorden, maar hij zal voorlopig nog wel de woestijnroeper blijven. Het ziet er niet naar uit, dat de rooms-katholieke kerk overweegt de consequenties uit de hier aangegeven verantwoordelijkheid te trekken en zich te laten voorlichten door anderen dan moralisten van de oude soort. De moraal-theologie is - wordt keer op keer beweerd - een van de
| |
| |
meest verwaarloosde disciplinen. Daar zal ook de derde zitting van het huidige concilie geen verandering in brengen. Er zit trouwens nog een andere benauwende kant aan deze starre houding van de kerk en het onvruchtbare krakeel over de menselijke vruchtbaarheid in de westerse landen: de niet-christelijke wereld zal zich in steeds sneller tempo gaan afwenden van het ‘avondland’, inziende dat een beschaving, waar het koelbloedig moorden onder negers, Indianen en andere vreemde rassen tot de normale bezigheden behoorde en het verhongeren van hele volksstammen met onverschilligheid werd en deels nog wordt gade geslagen, bepaald niet de meest vertrouwenwekkende basis vormt voor een subtiele discussie over het recht van de ongeborene of de bedoelingen van de Schepper met de geslachtsdaad van Zijn schepsel. Walging om zoveel scholastieke hypocrisie is toch wel het minste wat bij de zogenaamde jonge volkeren moet opborrelen in de nu gelijkwaardige confrontatie met het Westen.
| |
Statistisch intellect
Wanneer statistisch wordt aangetoond dat het intellect ongelijk verdeeld is over de religieuze groeperingen in het Nederlandse volk, ligt de primaire reactie voor de hand, met de vinger te wijzen naar de procentueel laagst begaafden, i.c. de katholieken. Zij worden dan geacht iets ter verdediging van hun tekort aan te voeren met de vooropstelling dat dan ook hun verdediging wel beneden de maat zal zijn. Die primaire reactie is echter een onjuiste, omdat hier geen voor de statistiek vergelijkbare grootheden tegenover elkaar zijn gesteld. De groep van buitenkerkelijken bestaat n.l. voor een zeer belangrijk deel uit mensen die bewust hebben gekozen voor hun levensbeschouwing. De leden van een kerkgenootschap daarentegen zijn voor het merendeel door traditie en milieu gebondenen. Hoe paradoxaal het ook klinkt: het niet belijden is in onze beschaving nog steeds een bewuste, het belijden meestal een confirmerende houding. Men kan het ook anders uitdrukken: buitenkerkelijkheid is een in historisch perspectief betrekkelijk nieuw, kerkelijkheid daarentegen een overgeleverd verschijnsel. De vraag dient dus niet te luiden: hoe komt het dat onder de katholieken zo duidelijk minder intellectuelen schuilen dan onder andere groeperingen, maar: waardoor hebben de onkerkelijkheid, het humanisme en atheïsme juist wortel geschoten onder de intellectuelen. Dat is een vraag voor de sociale historicus, voor de socioloog en voor de zielzorger. De historicus zal zeker antwoorden, dat geconstateerd moet worden, dat elke nieuwe geestelijke stroming - en dan los van het waardeoordeel daarover - uitgaat van de intellectuele bovenlaag, omdat het gaat om een bewuste en verstandelijke keuze. Zou men een dergelijk statistisch onderzoek in Nederland verricht hebben in laat ons zeggen 1880, dan was de intellectuele
| |
| |
meerderheid van de onkerkelijken verbijsterend groot geweest. Bewijst dat nu, dat het intellectuele peil van de onkerkelijken daalt? In absolute zin ja, maar dat toont eigenlijk alleen de absurditeit van een dergelijke constatering aan.
De historicus heeft echter niet het laatste woord. De socioloog en de zielzorger zullen daarnaast op verschijnselen wijzen, die begeleidend en aanvullend hebben gewerkt. Daarbij zullen de autoritaire structuur van de katholieke kerk en het opzettelijk gebrek aan vorming tot kritisch denken aan de orde moeten worden gesteld.
Voor degenen die de meer- of minderwaardigheid van een levensbeschouwing aflezen uit de procentuele verhouding van de aanhangende intelligentia, is evenwel geen kruid gewassen. Zij zijn aangevreten door een bepaald niet intelligente aanbidding van het domme getal.
| |
Middenstand
De uitgeverij Het Spectrum heeft onlangs de Nederlandse pers ontvangen voor een koud buffet en de plechtige overhandiging van de duizendste Prisma-pocket. Het was een wat je noemt geanimeerde bijeenkomst, waar de trotse uitgever zijn zakboekjes-fonds in alle kleurigheid kon tonen. Dat is een prestatie en ik moet zeggen, dat we zonder Het Spectrum heel wat goede boeken in Nederland hadden gemist. Is er dan door deze uitgeverij in een behoefte voorzien, want dat is toch ons aller criterium bij het schatten van de verdiensten? Dat die uitgeverij erop uit is, geld te verdienen, staat vast en valt niet te laken. Dat die uitgeverij daarin is geslaagd, weten we en kunnen we zien, maar behalve jalouzie kan dat toch niet meer opleveren dan een privé-felicitatie. Toch heeft die uitgeverij in een behoefte voorzien, zelfs in vele behoeften, want van ver uiteenlopende volksgroepen en individuen.
Prof. Bouman heeft die middag van de duizendste een inleiding gehouden over het massamedium pocket. Hij stond natuurlijk ook voor de vraag, welke bevolkingsgroep met deze vorm van boeken-uitgeven gediend is. Zijn conclusie was weinig verrassend, eigenlijk voor de hand liggend: de nieuwe middenklasse, die gevormd is uit het oude proletariaat of de afstammelingen daarvan, voorts de ambtenaren, de technici en de gewone intellectuelen, een steeds meer geuniformeerde massa, die bestaat uit de gelijkmatige genieters in onze welvaartsstaat. Zo precies zei de bekende socioloog en historicus het niet, maar daar kwam zijn betoog wel op neer. Ter verklaring voegde hij eraantoe, dat diezelfde middenklasse ook geabonneerd is op de grote populaire dagbladen en dat die dagbladen zich op die klasse instellen om succes te hebben. Als duidelijk voorbeeld noemde hij daarbij het nieuwe Engelse dagblad Sun, als opvolger van de
| |
| |
Daily Herald met veel lawaai gepresenteerd. Bij de oprichting daarvan is namelijk gesteld, dat het bestemd is voor de nieuwe middenstand. Prof. Bouman achtte dit een verheugend verschijnsel.
Nu afgezien van het feit, dat Sun vooralsnog niet aan succes lijkt toe te komen, begrijpen wij donders goed wat Bouman bedoelde. Met hem kunnen wij ons blij tonen over de ontstijging van de arbeiders aan het analfebetisme en het gebrek aan tijd en belangstelling voor ontspanning en lezen. Met hem zijn we blij, dat er nu veel mensen blijken te zijn, die goede boeken willen lezen en daartoe de pocketboeken kopen. Maar er is ook een keerzijde van dit verschijnsel en daar had deze geleerde het niet over. Niet slechts de ‘lagere volksklasse’ heeft zich losgeworsteld uit een onderontwikkelde staat, ook de maatschappelijke en intellectuele topklasse van vroeger is losgeraakt van een superontwikkeling. Er heeft een democratisering van de geest plaatsgevonden, die vrijwel alle niveauverschil uitwist. Dienen we ook daar zo gelukkig mee te zijn? Professor Bouman kennelijk wel. Hij is de meest op de voorgrond tredende bespeler van die genivelleerde geest in ons leven. Zijn geestesproducten worden in brede lagen van het volk met veel smaak geconsumeerd. Zijn moeiteloos opgetekende vondsten hebben al miljoenen bereikt en hemzelf zo geen miljoenen dan toch zeker wat tonnen bezorgd.
Die nieuwe middenstand is ook in Nederland vrij aardig thuis te brengen. De caricatuur is: aan het ontbijt De Telegraaf, Prisma-wonderen van het heelal voor in de trein en bij de koffie en 's avonds onder, voor en na de televisie nog een restje van de laatste Elsevier, de Wereldkroniek, Eva en Doe het Zelf. In dat milieu hoort de REM thuis en voor de besten is er steeds een nieuw boek van prof. Bouman. Bloedarm, gladgestreken en schijnbaar origineel, aangepast aan de smaak van die middenstand en berekend op de schokken die een groot publiek kan doorstaan. De sensatie van de krant is niet gericht op wat werkelijk verontrustend is, maar op de kleine en grote zelfkantverschijnselen. Dat houdt de burger tevreden en geeft hem een uitlaatklep plus een verdovingsmiddel voor die vage onrust van anders dan anderen te willen zijn. Rudimenten van individualiteit komen soms bloot te liggen, maar welk machtig concern is er niet als de kippen bij om ook die te integreren en er massaproducten van te maken. Zo wordt de samenleving onschadelijk gemaakt.
Wie was het ook weer die een paar decennia terug de opstand der horden aardig wist te leiden, tot in de gaskamers toe en langs de Atlantikwall? Welvaart, welzijn en geluk. Het maakt niet zoveel uit, of je die kreten op spandoeken in de Oostzone ziet staan of om de omslagen van onze pocketboeken. Er borrelt iets onder dat gelijkmatige en vrij hechte oppervlak. De Amerikaanse republikeinse candidaat voor het presidentschap, Barry Goldwater, toont zich de verwoorder van die onrust. Het is een
| |
| |
stuntelig en bovendien nogal gevaarlijk betoog, wat daaruit voortkomt. Wie zijn The conscience of a conservative heeft gelezen moet tot de overtuiging komen, dat de hele Amerikaanse samenleving rot is en alleen nog maar gered kan worden door zijn krachtdadig ingrijpen.
Boven de technici, de specialisten, de deel-geleerden staan niet meer de regeerders, die het geheel blijven overzien en er ook kaas van hebben gegeten. Degenen, die op die plaatsen zitten, zijn meestal vereenvoudigers, nivelleerders, die vluchten in een behoudende koers. De Kennedy's en Kroetsjefs zijn dungezaaid. Zij worden bovendien opgevolgd door technici en diplomaten: hun hoogste doel is het handhaven van een status quo, die nooit kan bestaan.
|
|