publiek heeft te onderhouden met een apparaat, dat, onder een verchroomde schijn van vrijheid, hypnagogisch bijna, zijn toehoorders de puurste vormen van onvrijheid aanpraat, heeft iets van de vermoeide, heldere en tegelijk versluierde geest van vicieuze vitaliteit, die men over zich vaardig voelt worden na het slikken van kalmerende, ‘tranquilizing’ middelen. Het is een soort geluk, waarvan reklame-foto's - hagelwitte tanden, smakelijk eten en een gezicht zonder één oneffenheid - de belofte inhouden, om ze dan ook nooit in te lossen. Een uitgekookt snijpunt van onrealiseerbaarheid en platheden van alledag, daar cirkelen de tekstdichters, als wespen rond de verkeerd-utopische pot honing, omheen. De toch al niet zo bijster heldere verhouding, die een maatschappij aan de gemiddelde van haar leden tegenover zich toestaat, wordt door slecht-gemonteerde dromen en ideaalbeelden verhelderd in de verkeerde richting. Een valse suggestie van gelijktijdigheid, als zouden hier, de, zij het niet meest ‘vergeestelijkte’, aspekten van de geest des tijds, onmiddellijk weerspiegeld worden, - met een wekelijkse of maandelijkse ‘hit-parade’ en ‘seller-teller’ als hiërarchisch geordend kompendium van die ‘tijdgeest’ - loodst de konsument doodlopende straatjes binnen, waarboven geschiedenis zich herhaalt. Daar zijn ‘evergreens’, om, met klassieke allures, de onveranderlijkheid van dit wereldbeeld te bekrachtigen. Met een bruutheid, door maatschappijkritici ál te gretig als voorwendsel aangegrepen om zich met het verschijnsel niet verder in te laten en het als onanalyseerbaar terzijde te schuiven, en uitgerust met alle listen, waarover een maatschappij, op ruilprincipes gebaseerd, het kan laten beschikken, palmt dit onding, waartegen watjes in de oren van Vestdijk allang niet meer helpen, de ether, en niet alleen de ether, voor zich in.
TEGENBOSCH: Vier mannen en één meisje van veertig in een treincoupé. De mannen discussiërend over de voortreffelijkheden van onderscheiden automerken en plotseling uit hoffelijkheid: ‘Wat vindt u ervan, mevrouw?’
- Daar heb je, zei het meisje, weer de praat van mannen.
De mannen ontspanden zich behaaglijk en aangemoedigd wierpen zij het over een andere boeg, over vrouwen in het algemeen begonnen ze, maar het oudbakken meisje had de indruk, dat zij het over haar in het bijzonder hadden.
- Foei, die mannen, zei het meisje, en haar blik bootste zo goed een hulpeloos rondfladderen na, dat het scheen of ze werkelijk was aangeschoten.
- Wel verdomd, riep de een, en bijgot riep de ander, nu nog sterker aangemoedigd.
Toen schrok het meisje echt een beetje: zij vloekten om haar. En de blik streek neer in een warme zomerwei met klaprozen en paardebloemen. Snel was ze voorbij, die wei.