| |
| |
| |
Nieuwe Boeken
Dr. Michael Avi-Yonah en Dr. Emil G. Kraeling, De Bijbel in zijn wereld, een beeld van de wereld en de tijd waarin de Bijbel ontstond. Nederlandse bewerking van Dr. M.A. Beek, Dr. A. van den Born en Dr. J.L. Koole. N.V. Kon. Uitg. Erven J.J. Tijl, Zwolle, 384 blz. met ruim 400 illustraties, Geb. f 45,-.
Dank zij internationale samenwerking van uitgevers en oecumenische gerichtheid van bijbelgeleerden is het mogelijk gebleken ook nederlandse lezers bovengenoemd werk aan te bieden. Beiden, uitgevers en geleerden, verdienen onze hartelijke dank. Uitgaande van het feit, dat ‘de Bijbel ook en onder andere een bundel geschriften vormt, die tot ons is gekomen uit oude tijd en uit een oosterse wereld willen de bewerkers van dit boek ons een indruk geven van landschap en klimaat van het Nabije Oosten’. Daartoe wordt de tekst van de Bijbel gevolgd vanaf Genesis tot en met de Openbaring van Johannes. Telkens koos men een gedeelte dat door foto's van archaeologische vondsten, inscripties enz. enz. kenmerkend kon worden geïllustreerd om de lezer op deze wijze de ‘leefwereld van de Bijbelschrijvers’ zoveel als mogelijk was naderbij te brengen. Gaarne spreken we niet alleen onze bewondering uit voor de opzet, maar ook voor de keuze en de reproducties van het illustratie-materiaal. Alleen zou men soms een uitvoeriger toelichting hebben gewenst, maar men was waarschijnlijk gebonden aan een bepaalde omvang.
Wij bevelen dit werk zéér gaarne aan in de belangstelling van de velen, die tegenwoordig hebben leren beseffen dat door een hernieuwd contact met de Bijbel zowel het persoonlijk geloofsleven als de gemeenschap der Kerk worden gediend én gebouwd. De prijs is slechts schijnbaar hoog. Want wie de moeite neemt om met ernst en aandacht van dit werk kennis te nemen heeft zijn loon dubbel weg. Eén voorwaarde is er echter: dit boek mag men niet gebruiken als een plaatwerk, doch het wil bestudeerd en overwogen worden in een voortdurende confrontatie met de Bijbel zelf. Wij zijn uitgevers, schrijvers en bewerkers dankbaar voor hetgeen zij ons schonken en wensen hun zéér veel lezers toe.
S.M. Benjamins
| |
Anton van Duinkerken, Brabantse Herinneringen, Het Spectrum, Utrecht 1964.
Mémoires hebben het voordeel, dat zij gewoonlijk geschreven worden door oudere mensen, die van hun levenswerk het grootste deel al vervuld hebben. En hoe geslaagder de mémoires zijn, des te groter is de
| |
| |
kans, dat zij het levenswerk overleven. Misschien gebeurt dat ook met de Brabantse Herinneringen van Anton van Duinkerken, zo kort na zijn Verzamelde Geschriften uitgegeven, dat het erop lijkt of ze nog solliciteren naar de kans erbij gerekend te worden, of de auteur het er eigenlijk niet mee eens is, dat hij al afgerond en wel in drie delen bijgezet is. Op wat Homerus noemt de drempel van de ouderdom schijnt hij nog even te aarzelen tussen een nieuwe, panische activiteit, goed voor nog drie delen, en de berusting. Maar het stond al zo vast, dat hij schitterend zal berusten, dat de gedenkschriften, sinds grote delen ervan in Roeping gepubliceerd werden, praktisch al klaar lagen, voordat de drie delen verschenen. Zij vullen die delen niet alleen op gelukkige wijze aan, maar lijken ook de inzet te vormen tot een nieuw genre in het oeuvre van de schrijver, waarvoor hij blijkens deze tot 1929 lopende autobiografie volledig het postuur en de interesse heeft. Een autobiografie is interessanter naargelang de biograaf meer wereld heeft: Van Duinkerken is oud en belangrijk genoeg om over zich zelf te mogen schrijven en hij heeft genoeg wereld om in zijn autobiografie steeds weer over anderen te schrijven. Zo kan het zijn, dat in dit boek uitvoerige hoofdstukken over Moller en Frencken voorkomen, die toch helemaal in het geheel van de autobiografie zijn geïntegreerd. Er is zo'n pure belangeloosheid van het subject ten opzichte van het object en een zo gretige betrokkenheid ten opzichte van de wereld waarin beide identiek zijn, dat men deze gedenkschriften bijna kan lezen als staaltjes van een genre, ik bedoel: zonder de schrijver te kennen of zich voor hem te interesseren. Klinkt er hier en daar nog een polemisch geluidje door, dan heeft dat niet de pretentie de schrijver een groot of klein gelijk te bezorgen, iets waarop redacteuren van De Tijd bijzonder gesteld schijnen te zijn, maar men ondergaat het als een vrijblijvend stukje
denkstof van iemand, die belangeloos en dankbaar reflecteert op een gelukkige en bewogen jeugd. Ik geloof, dat juist hierdoor het boek zo leesbaar is.
C. Verhoeven
| |
Okeren sonnetten van Quevedo, vert. Dolf Verspoor, Polak & Van Gennep, Amsterdam 1964.
Okeren sonnetten van Quevedo heet een beschaafd boekje met twaalf Spaanse sonnetten en hun vertaling daarnaast door Dolf Verspoor. De gedichten zijn uit verschillende bundels genomen, chronologisch liggen zij door elkaar (b.v. op een sonnet uit 1618 volgt, hoewel nergens vermeld, een sonnet uit 1643, op 1643 een uit 1634 en dan weer een uit 1621). Dit alles, en meer, was nodig om de bundel, een nieuwe bundel van een Nederlander, zo existentialistisch mogelijk te houden en Quevedo onder een modern trefwoord aan
| |
| |
de man te brengen. Het ‘oker’ ziet men er gauw aan af, het is een term met een modern tintje en afkomstig niet van Quevedo, maar van de hispanist (en dichter) Dámaso Alonso.
Quevedo - van wie de scherpzinnige Gómez de la Serna opmerkte, dat zijn naam, die maar één O heeft, er toch twee schijnt te hebben, alsof de schrijver de typische Quevedo-bril zelfs nog op de neus draagt van zijn achternaam - schreef een overweldigende hoeveelheid gedichten en prozawerken. Quevedo was van alles en schreef ook van alles. Groot satiricus, wilde hem niets zo vlug in de pen als de groteske verbeeldingen voor zijn meedogenloos demasqué van de Spaanse maatschappij in de 17e eeuw. Een desorbitante geest, maar die zich in zijn beste gedichten weet te tuchtigen, alsof er geen Barok bestond.
De twaalf gedichten, door Dolf Verspoor bijeengezocht en van een nummering (I-XII) voorzien om vooral maar een cyclus-idee op de voorgrond te schuiven, belichamen weerloosheid en ontreddering, een doorbreken van alle barokke illuzie en een dóórdringen in het doodsbesef. De Spaanse gedichten spreken het sterkst, ook al omdat zij de barokke opschik van het woord missen, die men dan ook tevens in de vertalingen zo graag had willen missen.
Zoals vaak bij vertalingen het geval is, vallen geregeld drie, vier regels ten offer aan de mooie vondst van de vijfde. De vijfde regel, krachtdadig als hij is, blijft staan; met de krampachtige regels die voorafgaan of volgen wordt geschipperd, totdat ze eindelijk in een zeker evenwicht liggen. Achter op de flap valt dan een vlugge criticus te herkennen aan zijn opmerking, dat de vertaling van X treffend is en zowaar soms het origineel nog overtreft (altijd in de vijfde regel). Gedichten zijn niet te herdichten, zeker niet door het aantal rijmen, het koste wat het wil, evenredig te houden. Waarom wel de rijmen in de gaten houden, niet de punten en puntkomma's en weer wel de vraagtekens? Ook de beste vertalers verrichten op die manier slechts montagewerk.
De vertalingen van Dolf Verspoor doen, wat het taalgebruik betreft, aan als originele Hollandse gedichten, maar van het jaar 1921, en dan gepubliceerd in ‘De Stem’ van Dirk Coster en Just Havelaar. Een Urbain van de Voorde schreef zo. Van een herdichting, van een evenaren van het Spaans origineel (dat is nou inderdaad flap) is geen sprake en hopelijk is het Dolf Verspoor daar ook niet om begonnen. De woorden van Quevedo zijn schraal, nergens gezocht of pompeus, die van Dolf Verspoor hebben een te poëtisch waas, teveel grandeur en te weinig knoken. Het zijn bijna vertalingen geworden van Góngora. Quevedo vermijdt te zingen (‘mijn zang heb ik voorgoed gesmoord in zuchten’), Dolf Verspoor daarentegen is te ostentatief
| |
| |
bezig ‘er wat van te maken’. De vertaling van een zinnetje: para comprar los hados más propicios met: het steekgeld voor uw lot praalt in uw handen, afgezien van de volkomen verzintuiglijking van wat in het Spaans een volkomen abstractum is, is tienmaal zwaarder dan het Spaans. Ook wendingen als ‘der bronnen fonkeling’ of ‘diep in der ziele kloostergangen’, met een inversie van vóór 1921, zijn te dik en zelfs stijlloos.
De vertalingen van Dolf Verspoor kunnen nuttig zijn, verdere pretenties moeten zij niet hebben (ondanks een inleidinkje met klinkende namen als Malraux, Heidegger, Lain-Entralgo, Proust en wie al niet). Alle eer aan Quevedo, die er bij Polak & Van Gennep bijna zonder drukfouten van afkwam; alle respekt voor vertalers, wier lot of vrije beroep het nu eenmaal is om vooral bij het vertalen van gedichten te proberen zo min mogelijk te modderen.
Fr. Brands
| |
Ontvangen boeken
Jan Banen, Doolhof in meervoud, LRP 79; |
Sybren Polet, Verboden tijd, LRP 83; |
Michel Butor, Retour Rome, LRP 85; |
Carlos Droguett, Eloy, LRP 87; |
Kurt Tucholsky, Verhalen, LRP 89; |
Ljef Nikolajewitsj Tolstoj, Jongensjaren, LRP 90; |
S. Vestdijk, De kellner en de levenden, LRP 91; |
Bert Schierbeek, De tuinen van Zen, LRP 92; |
Ljef Nikolajewitsj Tolstoj, Kinderjaren, LRP 93;
Uitg. De Bezige Bij, Amsterdam, 1964. |
|
Willem Brakman, De gehoorzame dode; |
Salamander-reeks:
158. | A.H. Nijhoff, Twee meisjes en ik; |
159. | Max Dendermonde, De dagen zijn geteld; |
160. | Louis Couperus, De zwaluwen neergestreken...; |
161. | Herman Heijermans, Droompaard en andere Falklandjes;
uitg. Em. Querido's Uitgeverij N.V., Amsterdam, 1964. |
William Shakespeare, Othello, vert. Bert Voeten, LP 100; |
Dimitri Frenkel Frank, Spinoza, LRP 105;
uitg. De Bezige Bij, Amsterdam, 1964. |
|
Rhijnvis Feith, Het Graf, inl. en aant. door Dr. P.J.A.M. Buijnsters, N.V. Uitg. Mij. W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle 1964. |
|
Dr. Karel de Clerck, Uit het leven van P.C. Boutens; |
|
Jacques Hamelink, Het plantaardig bewind, zes verhalen, uitg. Polak & Van Gennep, Amsterdam 1964. |
|
Hendrik Arnold Meijer, De Boekanier, met inl. en aant. door Dr. W. Drop, N.V. Uitg. Mij. W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1964. |
|
|