Raam. Jaargang 1963-1964
(1963-1964)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||
JournaalTEGENBOSCH: Dat náár anti-monarchistische Parool bericht 17 april, op gezag van ANP overigens, is ook daar al geen controle meer?, over Harer Majesteits reis naar Mexico: ‘Een kelner in een restaurant van Acapulco werd gisteren op staande voet ontslagen omdat hij geen kleedje had gelegd op het tafeltje van de koninklijke familie. De Koningin had ook klachten over de bediening.’ Dat ‘ook’ suggereert dat kleedjes leggen op de tafeltjes der Majesteiten en Hoogheden niet valt onder het begrip ‘bediening’, waarover toch te twisten viel of tenminste de heren Oud en Drees om advies gevraagd konden worden, maar taalkwesties terzijde, wat een onbeschoftheid. Van Het Parool en het ANP bedoel ik. Om me daar te willen wijsmaken dat onze Koningin, toch al zo zwaar beproefd in haar gezinsleven, ook nog eens haar volle zwaarte van Majesteit zou willen laten neerdonderen op een simpele kelner-kleedjeslegger, en dat terwijl iedereen weet dat verdriet zacht en humaan maakt, en dus niet te verwachten valt dat een vorstin - democratisch, zoals alom bekend, niet slechts omdat het constitutioneel niet anders kan, maar omdat het democratische nu eenmaal de hoogte van het hedendaags menselijke is, en wie waagt te betwijfelen dat onze Koninklijke Familie de hoogte van het hedendaagse menselijke eigen is? - dat onze vorstin dus zo onvorstelijk en onmenselijk zal zijn om vanwege een gemist tafelkleedje een kelner van brood en eer te beroven. Men treft tegenwoordig, tot in de avondbladen, de grofste aantijgingen tegen onze Majesteiten. Maar het zij gezegd: dit oranjeklantje dat deze regels schrijft, rooms of niet, dat heeft er trouwens volstrekt niet mee te maken, daar staan we boven, boven roomsheid, onze eigen roomsheid tenminste, dit oranjeklantje zal niet nalaten onze vunze pers waar nodig een fikse wasbeurt te bezorgen, en ik begin dan ook meteen, ik begin met te verklaren, dat ik eerder dan Het Parool en het blijkbaar op hol geslagen ANP mijn eigen overtuiging volg, mij zeggende, dat onze Koningin in Mexico een bijna door hielenlikkers op straat geslingerde kelner met Haar machtige hand heeft opgevangen en op Haar eigen koninklijke hoogte van ‘waar mensen werken, maken mensen fouten’ heeft geplaatst, zodat wat zeker 's mans slonzigheid was, nu is veranderd in een felix culpa, oftewel het fortuin van de genade, gelijk immers, de eeuwen door, de ware vorstelijkheid altijd placht te bewerken. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||
VAN NIEUWSTADT: (Kunst van Nu - april 1964; een interview van Gied Jaspers met Jacques Hamelink.) Ik hàd erop voorbereid kunnen zijn, - eens zou, niet om na te gaan, deze keer uit welke richting de wind nu weer waait, of dat misschien ook wel: hij ga zijn gang, ik zal hem geen strobreed in de weg leggen, - eens zou, weer of geen weer, de man opstaan, die, met één natte vinger vragend opgeheven, en ondoorgrondelijke lichtschijnsels in de ooghoeken, zonder blikken of blozen, de wenkbrauwen vervaarlijk hoog, u kènt het soort, - ja, dat dàcht u, - en wat, had u dan wel gedacht, dat dat soort precies wilde, - de afschaffing van de slavernij? Het zijn kwesties van subtieler aard, waarover zij zich de welvarende hersencellen afbeulen! U bent gewaarschuwd, - op een goede dag stapt zo'n kannibaal ùw achtertuintje in, en, in vertrouwen, wat zou u zo gauw weten te bedenken, op dat moment, - en het kan elk moment zijn, elk van de ontelbare momenten tussen zonsop- en zonsondergang, om van de rest nog maar te zwijgen, - wat zou u voor jammertaal uitkramen, wanneer een met bandrecorders, onbestorven kwartovellen, en, god zegene de greep, misschien wel met waterpistooltjes uitgedost man voor u opdook, om u, ongezouten tegelijkertijd te tutoyeren, te beloeren, en te vragen naar de bekende weg? Een dienaar van de geest. Het zal je gebeuren! - ‘Schrijven is een uiting voor je, kun je dat nader toelichten?’ Het zal je gevraagd worden! Men mag dan al schrijver zijn, leven in een land, dat het zich tot een eer kan rekenen de doodstraf niet te kennen, - wie hierop het antwoord schuldig blijft, (en dat blijf je, als alles goed gaat) blijft niettemin schuldig, - en zal geen rust kennen voordat een gevoel van rusteloze schaamte, van wroeging, van groots opgezette onbenulligheid zich over hem heeft uitgebreid, en dan nog, - dan nog is er geen vrede, want vanuit de atoomcentrales der vaderlandse literatuurgeschiedenis kunnen, onafwendbaar als pannekoeken steekvlammen op hem komen afgezeild, - paddestoelen wringen zich uit de grond als polemieken, - en een land, waar vrede heerst omdat er anders ook vrede zou heersen, waar de elektrische stoel alleen al niet uitgevonden kon worden, omdat de pluchen er al electrificerend genoeg waren, dit land zal plotseling, en juist te laat, alles begrijpen: doodstraf, schrijven, niet-schrijven, alles... Maar wat helpt dat, wanneer het bliksemt? Literatoren zitten, tot in elke uithoek van noem maar op welke provincie, beverig met de penhouders als bliksemafleiders in de hoogte, stuk voor stuk te suizebollen, - of zou, tòch, daar, helemaal in de verte, op de achterste bank, vijf en twintig jaar geleden in Terneuzen geboren, de onbetaalbare, een vinger gaat omhoog, een schrijver, een debutant, die méér dan bliksems afleidt, hoe bestaat | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||
het, - die vràgen beantwoord? En jawel hoor: ‘Schrijven is voor mij een doorstoten naar een nieuwe realiteit.’ De eerste bliksemschicht klieft het uitspansel. ‘Ik definiëer schrijven als een soort slaapwandelen’. Hij hoeft niets te merken. Noem hem niet bij zijn naam, - hij is bezig naam te màken...... ‘Misschien zou je het kunnen vergelijken met het gevoel na de coïtus’. Een tweede weergaloze flits, alsof het zo hoort door een kolossale knal gevolgd. Overal bliksem nu. ‘...Je wordt afhankelijk van het woord. Flarden zinnen en beelden dringen zich aan je op, en dat zijn de momenten van je grootste afhankelijkheid maar tegelijkertijd van je grootst mogelijke kracht. Die momenten bestaan ook in de mystiek: het moment dat je het meest afhankelijk bent van de godheid, of hoe je dat noemen wilt, dat is ook het moment van de grootst mogelijke kracht’. Wat is er gebeurd? Niets tot nu toe. Maar, wanneer, alsof er nog steeds geen vuiltje aan de lucht was, de man met de blocnote, de walke-talkie, en de niet te stelpen waarheidsdrift vervolgt: ‘Wat doe je op dit moment(!) om in je onderhoud te voorzien?’ - dan, dan gebeurt het, en het is alweer voorbij, en er is niemand in de verre omtrek, om in onbedaarlijk lachen uit te barsten, geen collegaliteratoren, geen tijdschriftredacties, geen uitgeverijen, nergens, alleen: onder een kleurloze hemel, in een verdord achtertuintje, kan de met ballpoints en blitzapparaten omhangen gestalte nog noteren: ‘Niets, maar ik kan leven van wat ik schrijf’. Uit de mond van de laatste nederlandse literator, Jacques Hamelink, of Hamelinck, wat kan hem dat schelen...
TEGENBOSCH: Om sterk te staan in dit leven en dat van morgen, want we leven hier zo goed als iedere dag, en om een leidraad te bezitten in de verwarringen waarmee de taal ons zoveel strikken spant, zodat de communicatie hier soms werkelijk la-la om niet te zeggen ju-ju is, ziehier de betekenissen van enige gangbare woorden die in gesprekken van intellectuelen tegenwoordig nogal eens vallen; en omdat het over intellectuelen gaat, beginnen we natuurlijk met De Tijd-De Maasbode: krant die men niet alleen vanwege de redactie, maar vooral ook om de lezers wil opzeggen. Professor Schlichting: 1. geleerd Nijmeegs auteur, bij tijdgenoot en nageslacht befaamd vanwege zijn zeven delen altijd doorwrochte ‘Ingezonden Stukken’; 2. collega van professor Duynstee; 3. vindt prinses Irene ‘een Modern Meisje’. Modern: eufemisme; bijvoorbeeld in: ‘moderne handelwijze’: handelwijze die men zo noemt omdat het een nog niet eerder aldus vertoonde rotstreek is die met alle geweld moet worden goedgepraat. Irene: stel dat je haar gewoon een nest mocht noemen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||
Geloofsovergang: ja, wat is dat eigenlijk? Gribling: gekscherende klanknabootsing. Kwestie: wat bij gebrek aan goed weer in Holland altijd is. Holland:
en 13 en eigenlijk vóór alles en in alles en achter alles: een christelijke natie, en hier dan ook is Hij geboren om er te lijden en te sterven, amen, zeker, en dat tot in lengte van dagen, zoals Pascal zegt: ‘Jésu sera dans la Hollande jusqu' à la fin du monde: il ne faut pas dormir pendant ce temps-là.’ Le mystère de Jésu). Oecumene: 1. waarschijnlijk slechts een modewoord zoals ‘oeps’ en ‘kèjelache’, in alle geval zijn de etymologie en de oorspronkelijke betekenis niet meer te achterhalen, in het gebruik afgesleten; 2. tergterm; prikkelt zeloten tot samenscholing in zogenaamde gespreksgroepen; 3. (bargoens:) vlo, tierend in priestervacht. Priestervacht: godgewijd voorwerp; in sommige bedevaartplaatsen vereerd door mondkussing en handengeaai; moderne stromingen in de kerk betwijfelen of in deze oude volksdevotie kan gehandhaafd worden; met het oog op het dringend karakter van deze aangelegenheid zal het Vaticaans Concilie te zijner tijd een rapport van de Theologische Commissie krijgen aangeboden; naar verluid heeft het onderwerp deel uitgemaakt van de gunstig verlopen besprekingen tussen Paus Paulus en de Patriarch van Istanbul. Vlo: nu, dat is, en dat zeg ik als overtuigde R.K. Schrijver die zijn taak kent, dat zijn die protestanten bij ons, vlooien, deze verlutherde, loederse antipapisten, en ik ben blij, ja uit heel mijn ziel blij, dat eindelijk de mombakkesen zijn afgegaan. Als medechristen moet ik ze liefhebben, praat me d'r niet van, natuurlijk, dat weet ik ook wel en dat doe ik ook, maar ik haat ze met een heilige haat en ik zou ze te lijf willen, op d'r bast komen als de Heer zelf die in de tempel die vuige wisselaars te lijf - afijn, lees het in het Boek, het staat allemaal in het Boek, lieve mensen lees toch het Boek, het staat er allemaal in.
WOLKEN: Het wordt lente, we hebben het dode tij weer doorstaan en we vragen ons weer af: hoe lang nog. Ja, dat is eventjes | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||
wat, vooral als het niet lang meer kan duren. De angst voor longkanker en kransslagaderaandoeningen (klopt dat?) is weer gesleten, we hebben de soort van alcohol gevonden die onze overige aderen zo min mogelijk verzwakt (in mijn geval whisky), we hebben zelfs struiken en bomen geplant met een gezicht van: daar zullen we nog lang plezier van hebben. De bronchi-aandoeningen beginnen 't af te leggen, de vogels nestelen tot achter de regenpijp, de kollega's hebben hun zomerreis alweer uitgestippeld, de krokussen zijn alweer platgeslagen door de regen. Hoe lang nog? Quousque tandem - persoonlijk voel ik me nu helemaal Catilina die 't zo vies moest afleggen tegen het instituut Cicero. Ik zweer nog samen, maar ze hebben me in de gaten. Ze = Cicero = alle instituten. Speciaal het instituut van de dood. Met de lente in top, als de vlag op de modderschuit. Hoe lang nog trappen we erin? Toen mijn grootmoeder dood was, zei haar jongste broer, de laatste van een eik-harde generatie: ik moet nou gaan oppassen, want ze hebben me nou in de gaten. ‘Ze’, dat zei hij ook, al had hij nooit van Cicero gehoord. Ze hebben die Cicero achteraf ook nog lelijk gegrepen. (Ze = hier niet Cicero.) Ik wil maar zeggen dat ‘le printemps adorable’ z'n odeur kwijt is al voor hij goed en wel begonnen is.
TEGENBOSCH: Dit jaar 1964 is bij uitstek het jaar van de grote kloof tussen christelijk en onchristelijk. Nergens gaapt hij dieper, de kloof, dan in de ingezondenstukkenrubrieken van onze kranten. Daar vooral wordt uitgemaakt wat het is, het christelijke, en wat het onchristelijke. Hevig betrokken als ik mij voel bij deze onderscheiding, heb ik naarstig en dagelijks, en trouwens ook nachtelijks en werkelijk dus zonder ophouden, beproefd het christelijke van het onchristelijke te leren onderscheiden. Hoe echter wordt het woord uit de Schrift bewaarheid (speciale term uit de Schriftverklaring) ik herhaal dus: bewaarheid, dat we hier met een teken van tegenspraak hebben te doen. Als mensen gaan zeggen wat ze bedoelen wanneer ze zich christen noemen, - en ze doen dat vooral door te berichten dat ze anderen niet christelijk noemen - bestaat er blijkbaar alleen maar tegenspraak. Ze belijden dat ze het eens zijn over Christus, maar zo gauw als Christus iets met het leven van alledag te maken krijgt, heeft die Christus legio namen: heet Jan en Piet, Algra en Cammelbeeck, Duynstee en Drie Paters S.J., KVP en Christelijk Historisch en natuurlijk al van eeuwen her Sint Pieter en Luther. Nou ja, het wezen van het christendom moet bar duister zijn. En dat is eigenlijk nog tot daaraan toe. Maar misschien ontbreekt de werkelijkheid van het christendom. Iemand zou voor wat betreft deze christelijke natie die indruk kunnen krijgen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||
Einzug der gladiatorenI
Deze kikkers van gard sivikkers
en hun trawanten
moesten liever kranten volschrijven
dan hun ene regel
(vanwege de subsidie,
zie Van het Reve, leve de minister)
O deze honden van Pavlov,
zij zien de maanraketten
en kwijlen al maantaalGa naar voetnoot*)
nu nog fietsend langs kantoren,
maar straks de leren jekker verruilend
voor lekker een zilveren borstplaat,
o deze gladiatoren,
nu reeds profijtelijk
de namen lerend der 10.000 schroefjes,
straks kijkend met elektronen-makroskoop
naar wriemelende mieren
in Raam
en andere preklinische instituten.
Zij dragen - burgers kijk -
de kleren van de koning.
II
Duidelijk herkenbaar zijn deze astronauten,
hun voorhoofd is tweemaal de breedte,
zij kunnen niet beven
deze langdradige staalpillen.
Wie zou trillend willen bevingeren
de kosmische kompassen,
etend uit tubes,
de tabletten der zuiverheid zuigend?
Daaldreef |
|