Raam. Jaargang 1963-1964(1963-1964)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 55] [p. 55] Frans Blommaert Gedichten I Je opent mij altijd met een lauw mes; ik voel mijn bloed in de sneeuw, een rode schreeuw; maar het sproeien van ijstranen en de gespannen wortel breekt. Jij speelt altijd met de kinderen waar ik heimbrand en gooit dan kushandjes uit het treinvenster en bindt je skieëen aan. Je woont in de tuin waar voor mij de wolken geboren en de regen uit zijn reigersnest valt. Nooit was je mijn venster, nooit glas maar ik was bedronken, schudde lantaarnpalen wanneer jij om appelen vroeg. ‘Daar was geen bloesem’ zeg ik; ‘Jij bloeide’ zeg je en je opent mij altijd met een lauw mes en snijdt me weg, mij en het leven, de dood en het gras dat nog wou groeien. [pagina 56] [p. 56] Nu woont in mij stilte, zoals in alle woestijnen. Ratten glijden van rotsen en gaan geruisloos onder. Leven is fossiel, dat later misschien doorlicht in musea zal staan, maar de nacht is een logge pletrol over mij. Je opent mij altijd met een lauw mes, en voldaan en lacht naar alpengloeien waaraan geen ratten knagen. [pagina 57] [p. 57] II Alleen in de zomer bloeien vrienden aan mijn bomen in de winter spreken slechts de telefoonpalen en altijd schep ik leegte rondom mij, uitgevreten schalen katten die met een visgraat in hun bek gaan slapen. Zeker, je hengelt naar mij, stad zonder wee zwaait en gooit haar kleine geluiden tot ver in mijn stroom en hengelt naar mij met het zoete aas. Niet omdat ik meer brand, uitbrand dan jij niet om de wilde kastanjes in april die ik wou aansteken als kaarsen. Maar God klemt me in zijn hand plant mij in schoorstenen en laat mij in de winter bloeien, en zonder vrienden vallen mijn blaren langs het spreken der palen in berustend water. [pagina 58] [p. 58] III Als de avondstad; een wei vol gouden kevers; hun trillende vleugelvliezen elektrizeren elkaar. Maar de dood ademt snel, zegt de toren; nog voor het spreekuur van het leven ligt iedere vleugel bevroren. IV Nachtschaduw, onzichtbaar in oorlog onder een palm met een wuivende naam; wellicht moeten wij verminkt zijn en worden wij dan verrast door de man op de voorsteven die de dag beveelt en het land van melaatsheid reinigt met mondwarm speeksel. Dan zal een Israël van liefde bidden in psalmen; kinderen bloeien uit bramen en God schrijft grote dingen in het zand. Vorige Volgende