Raam. Jaargang 1963-1964
(1963-1964)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |
KroniekDe kip die kakeltTussen de beide (Boekvink-)novellen van Willem van Toorn, De Explosie en De Feesten zijn voorbij van resp. '59 en '60 en zijn nieuwe boekGa naar voetnoot[1.] bestaan allerlei overeenkomsten, maar veel duidelijker is hun onderscheid. Van de fantastische opzet in De Explosie en de bewuste subtiliteit in de Feesten, typische verlokkingen voor debutanten, is drie jaar later geen spoor meer te vinden, evenmin als van die elegische mismoedigheid die voor beginnelingen het schrijven zo vertroostend maakt, maar voor lezers zo ontmoedigend. Ook het schijnbaar religieuze, nóg zo'n welgemeende waan van heel veel vaag poëtenproza, is hier niet meer teruggekeerd. Hardnekkig is alles uit dit proza geweerd dat meer de kleur dient dan de substantie. Zo weinig is het gebrand op vertellen en zo afkerig is het van expressie dat het, uitsluitend op zeggen uit, zich nauwelijks vertakt en een egaliteit handhaaft, die zich met veel karakter onderscheidt van allerhande bontheid die eenkennigen zo graag beschouwen als modern bij uitstek. Hier waait de wind niet warm en zuidelijk uit het gewest van Claus, maar uit de noordhoek van Van het Reve. Die vlakheid van zinsbouw is in overeenstemming met een rechtlijnigheid in het relaas, die tussen de betrouwbaarheid van begin- en eindsekonde strikt is in de tijdsbepaling van ieder bestanddeel, precies zoals er in deze dorpsroman ook nauwkeurigheid is in de stereometrie van het décor. Wie De Toeschouwers gelezen heeft kan in dat dorp gaan wandelen als in zijn geboorteplaats. Natuurlijk is dit geen verdienste, maar in het totale arrangement wel een voorwaarde die Van Toorn treffend onderkend heeft. Een dorp is immers een wereld die zich nog laat overzien. En een wereld stond de schrijver voor ogen, niet als een voorwerp van beschrijving, maar als een levenswerkelijkheid voor zijn held. | |
[pagina 64]
| |
Als Oskar Lee naar de huizen en de mensen kijkt, is dat niet terwille van hun innerlijk of hun verschijning, maar uit een bedremmelde benieuwdheid naar zijn eigen spiegelbeeld. Achter alle ramen wordt naar hem gekeken, in zijn groet legt iedereen zijn oordeel. Moordend voetlicht isoleert hem van de anderen en laat hem alleen als op een podium, waar hij, beloerd, zichzelf beloert. Hij voert gesprekken met zijn hoofdonderwijzer of diens dochter Christ, met Rika Bel, zijn hospita, maar geen woord daarin is een uiting, alles is cliché en dooddoener. Ze wisselen niet van gedachten maar van woorden. Toch overstemmen de gedachten het gesprek, dat voor de lezer daardoor een bizar avontuur wordt. Oskar is een kip die eieren legt voor een dubbeltje en voor die tien cent voer ontvangt zolang hij niet geslacht wordt, maar dat binnenkeels gekakel dat erbij hoort voor zichzelf bestemt. De werkelijke Oskar is de kakelaar die autonoom wordt als er niemand in zijn buurt is, als hij lanterfant op zijn zolderkamer of op slenter is in het bos. Als de maatschappij haar dagelijkse dubbeltje niet opeist komt er vrij wat deze samenleving niet horen wil en ook maar liever niet horen moet. Kees Fens zou dit dolzinnig bellen blazen in het ijle, dat hij ook bij Wolkers en bij Van het Reve signaleert, toneelmonoloog willen noemenGa naar voetnoot[2.], maar bij van Toorn (en wat mij betreft ook bij de grote meesters niet) heeft het, ondanks een schijnbare verhoging der plechtstatigheid, weinig met de nadrukkelijkheid van planken en schijnwerpers van doen. Het is het protest van de kip die een ei moet leggen maar misschien zoiets bedoeld had als een vrucht. Het is waarheid en misschien wel poëzie die zich door niets of niemand meer laat onderdrukken nu het voetlicht eindelijk wegvalt. Kakelpoëzie. Oskar Lee ironiseert er bij voorkeur zijn pedagogische kinderachtigheid mee. Wat is dat trouwens voor een onderwijzer die maar uit het raam staat te turen omdat hij anders moet staren in de gapende onderbroek van een achterlijk maar opgeschoten kind, | |
[pagina 65]
| |
een onderwijzer die te beuzelachtig is om een begin te maken met zijn hoofdaktestudie maar wel tweemaal in de week in het handboek der zielkunde het rapport doorneemt betreffende de jongen L.B. die zich om edele motieven ontdoen wou van zijn dinges? Een onderwijzer die aandachtig in zijn schaamhaartjes kriebelt en zich afvraagt waarom ze niet groeien en sluik zijn zoals zijn hoofdhaar toch ook? Die bij gebrek aan geloof in de grote gedachten die de samenleving hoog moet houden het gaatje vergroot in zijn broekzak en er ernstig bij piekert in de laagte? Die zich ergert aan de tabakskruimels in zijn zakken en papieren, aan de rommel op zijn tafel en zijn miezerige schulden, maar die nooit begint aan de grote opruiming die met één slag ruimte scheppen zou voor een overzichtelijke carrière? De gedachten van iemand die veel alleen is dalen tot grote diepten van kinderachtigheid, zegt hij zelf, maar in die diepten hoeft hij dan ook niet te geloven wat niet waar is. Liever beuzelachtigheid dan dienstbare ernst. Liever een kwaad dan geen geweten. Als er dan toch een ei moet komen, dan maar liever erbij mogen kakelen dan antiseptisch produceren. Intussen is het wel een fraai mensbeeld dat Van Toorn daar eventjes neerzet. Het lijkt op dat van Elsschot, maar het staat een kwarteeuw verder. Oskar mist de listigheid van Laarmans die zich óók drukt, maar hij mist meteen het geloof in illusies waaróm hij zich drukt. Hij sluipt en chicaneert niet, hij zit, een beetje vunzig weliswaar, warm onder zijn kwade geweten dat hem rechtvaardigt. Vooral krijgt zijn geweten het te kwaad als hij de vrouw van bovenmeester Braakman, doordat zij zo hardnekkig haar illusies vasthoudt, langzaam krankzinnig ziet worden. Het hele dorp ziet trouwens wat er gebeurt, van achter de ramen want ramen beschermen de kijkers. Toeschouwer is wie er niets mee te maken heeft. Hij kan zich omdraaien als het teveel wordt en zeggen Mij niet gezien als mevrouw zich voordoet in haar kleerkast. Maar wel drijft zo'n gebeurtenis de afgewenden naar elkaar. Een praatje sust angst en verbijstering. Wat nooit gebeurt, die avond wiebelt | |
[pagina 66]
| |
het bed van Jan en Rika Bel. Het vindt plaats, dacht hij. In tijden van angst en nood vinden de mensen elkaar. Het mensbeeld wordt een wereldbeeld. Jan Bel pest honden, maar Oskar protesteert niet. Christ Braakman zal zwanger zijn na vele geneugten à trois, maar Oskar protesteert niet als zij hem daarom binden wil. De bovenmeester liefhebbert in levensbomen, ieder van ons is een deeltje van het grote geheel, terwijl hij zijn vrouw naar de kleerkast jaagt, maar Oskar protesteert niet. Onvoorstelbaar ver op de achtergrond rumoert Hongarije, maar Oskar protesteert niet. Het vitale tumult wordt binnensmonds versmoord. Het krimpt weg in een holle kies waar het zeurt en zeer doet. Spoelen helpt een beetje, al is het niet voor lang. Soms komt er een scheut en dan kijken de mensen je aan. Als ze kijken gaat het niet, zegt daags voor haar zelfmoord mevrouw Braakman nog. Alle dorpsbewoners kijken elkaar in hun kwade geweten. Toeschouwers, die er niets mee te maken hebben en zich omdraaien als het koude vuur gewerkt heeft.
Van Toorn heeft een roman geschreven die zonder het rinkelend machtsvertoon van artistieke paardemiddelen doet wat alle grote boeken doen: zeggen dat het niet waar is, zeggen dat moraal iets is wat nog aan de orde moet komen als de vloeren worden bijgeveegd waar verontruste moralisten bekomerd om de mens hun fijne sigaren hebben gerookt. De mensen zijn niet zo doorzichtig als tabakswalm een tevreden roker suggereert. Het mysterie zit niet in het kwaad maar in de oprechtheid die zich onttrekt aan het kwaad waarin mensen ontvangen zijn. Goed en kwaad zijn kinderachtige categorieën, maar Van Toorn is wel zo wijs dat niet zo ondubbelzinnig uit te drukken. Hij doet alleen maar niet mee. Er is iets bij het middenrif dat walgt, maar de kramp is te zwak en nu komt er een dom gekakel naar boven dat niet veel anders duidelijk maakt dan dat het niet waar is. Hij lijkt daarin, al mist hij diens Prometheus-achtige allures, zeer veel op Jan Wolkers. Maar zijn geluid is veel wantrouwiger. Fons Sarneel | |
[pagina 67]
| |
Kleine kroniek van de Franco-terreurMultatuli heeft gelijk. Niets is eentoniger dan een relaas van onrecht en onderdrukking. Voor mij ligt een map met gegevens over politionele en - als men ze zo wil noemen - justitiele praktijken in Spanje. Afkomstig van een sekretariaat: Mevr. G. van Reemstde Vries, Max Planckstraat 27 hs., Amsterdam-O. Telefoon 020946443. Gem. Giro R 5502 (giro gemeente: 13500), dat vaart onder de dubbele vlag van: CONFéRENCE D'EUROPESHRDL onder de dubbele vlag van: Conférence d'Europe occidentale pour l'amnistie aux emprisonnés et exilés politiques espagnoles, en: Westeuropese conferentie voor Spanje.
Ik doe een greep uit het materiaal. Bulletin van oktober 1963. Naar aanleiding van de wijze waarop door de autoriteiten is opgetreden tegen stakende mijnwerkers in Asturië hebben 102 Spaanse intellektuelen, waaronder hoogleraren en vooraanstaande kunstenaars, een brief geschreven aan de heer Manuel Fraga Iribarne, minister van voorlichting en toerisme. Zij vragen inlichtingen over feiten die hun ter ore zijn gekomen: 1. Het overlijden van de mijnwerker Rafael Gonzalez, tengevolge van mishandelingen ondergaan op het politiebureau van Sama de Langreo; 2. De kastratie van de mijnwerker Silvino Zapico, welke op dezelfde plaats en dag geschiedde als de mishandeling van R. Gonzalez. Zapico's vrouw werd kaalgeschoren; 3. De testikels van de mijnwerker Vincente Baragana uit het buurtschap Loda (Soma de Langreo) werden verbrand.
De minister beantwoordde deze brief in een uitvoerig epistel aan de katholieke schrijver José Bergamin, waarin hij de mishandelingen ontkende, maar de mogelijkheid van het kaalscheren van vrouwen, als zijnde een onbetekenende en humoristisch op te vatten zaak, toegaf. Een vervolg op de affaire valt te lezen in twee knipsels uit Le Monde. In november heeft José Bergamin, heftig aangevallen in de pers, voortdurend per brief en per tele- | |
[pagina 68]
| |
foon bedreigd, en voor het bijzonder nationaal tribunaal tegen illegale propaganda gedaagd, het raadzaam gevonden om op de Uruguayse ambassade politiek asyl te vragen. (Korte tijd later is deze 68-jarige, die na een ballingschap van 25 jaar in 1958 in zijn vaderland was teruggekeerd, naar Uruguay vertrokken, nu wellicht voorgoed verdreven).
Een ander dokument. Een brief van 16 gevangenen uit de centrale gevangenis van Burgos, eveneens aan de minister van voorlichting. Opsomming van folteringen. José Ruiz de Lagarreta werd bij diverse ondervragingen in Madrid in 1961 geslagen. Zijn voeten werden met een bullepees bewerkt totdat hij het bewustzijn verloor; zijn voeten bleven een lange tijd gezwollen. (Zijn vrouw, eveneens gedetineerd, werd krankzinnig.) Onthuld wordt dat de folteringen grotendeels worden uitgevoerd door kleine brigades ‘specialisten’ en niet als een algemeen gedragsbeeld mogen worden beschouwd van politie en andere regeringsorganen. Vervolgens wordt de kwestie van de onwettige veroordelingen aangesneden. Vijfentwintig jaar na de burgeroorlog, aldus de auteurs, zijn de krijgsraden nog altijd in funktie. Eenieder die blijk geeft van een oppositionele houding tegenover het regiem, bijvoorbeeld door hogere lonen te vragen, vrijheid van vereniging of andere politieke vrijheden, loopt gevaar van ‘militaire rebellie’ te worden beschuldigd, en op basis van gedwongen getuigenissen, zonder enige kans op burgerlijke verdediging, tot zeer langdurige gevangenisstraffen veroordeeld te worden. Tenslotte beklagen de opstellers van de brief zich over de schandalige behandeling waaraan de politieke gevangenen in de gevangenissen worden onderworpen. In het bijzonder protesteren zij tegen het feit dat ook niet-katholieke gevangenen gedwongen worden de katholieke godsdienstoefeningen bij te wonen, hetgeen in strijd is met de leer van de katholieke Kerk, met de verklaring van de rechten van de mens, en zelfs met de Spaanse wet. Ge- | |
[pagina 69]
| |
vangenen die zich tegen deze gewetensdwang verzetten, zijn gestraft met eenzame opsluiting en verlies van strafvermindering. Op het overhandigen van de brief aan de direkteur van de Centrale Gevangenis reageerde deze met het plaatsen van de ondertekenaars in eenzame opsluiting. Deze straf werd weliswaar spoedig opgeheven, maar daartegenover werd de straftijd van de opposanten met twee tot vier jaar verlengd. Laatstgenoemd feit staat te lezen in een dankbrief die verschillende politieke gevangenen eind november hebben gericht ‘Aan de kerkelijke hiërarchie, aan de pauselijke nuntius in Spanje, aan de pers en de radio van Europa en van andere landen, aan de publieke opinie’ als blijk van waardering voor de door hun uitgeoefende druk, die tot een herstel van de vrijheid van geweten heeft geleid. In de gevangenis van Burgos tenminste - de ondertekenaars laten niet na te stipuleren dat in de overige gevangennissen van Spanje, in de kazernes en in andere officiele instellingen de verplichting om godsdienstoefeningen bij te wonen nog altijd bestaat.
Zo reigen zich de feiten aaneen tot het beeld van een systeem. Een onmenselijk systeem dat voortdurend nieuwe wandaden bedrijft. Mijn verhaal zou nog lang kunnen worden voortgezet. Het zou zeer eentonig worden. De wereld telt veel van die eentonige verhalen. Zij vormen zelfs een sociaal probleem, want zij verstoren onze rust die anderszins toch al zo bereigd wordt. Hoe verdedig je jezelf? Je zet een handtekening onder een protestaktie; je stort wat geld op rekening van een hulpaktie. Alsof je daarmee je rust zou kunnen terugkopen! Eerder is de inadekwaatheid van dit reaktiepatroon datgene wat ons geweten pas voorgoed zou moeten verontrusten. Intussen wordt ons het inslapen moeilijk gemaakt door de mensen die ons steeds opnieuw met hun eentonige verhalen komen lastig vallen. Zoals degenen die mij in staat hebben gesteld dit artikel te schrijven. Die jaar in jaar uit doorgaan met het verzamelen en verspreiden van informaties, het organiseren van bijeenkomsten, protestakties, tentoonstellingen, en met het inzamelen van geld | |
[pagina 70]
| |
voor de gezinnen die door de franco-terreur van hun kostwinners beroofd zijn (vandaar dat ik het gironummer doorgaf). Of de in deze aktiviteiten gestoken energie rendeert? Ik ben mij ervan bewust dat het antwoord op deze vraag niet beslissend kan zijn voor hun bestaansrecht. Toch dient erop gewezen dat juist de omstandigheden in Spanje mogelijkheden inhouden om een reële invloed ten goede uit te oefenen. Het regiem van een land waarvoor de toenadering tot de Westeuropese landen een groot ekonomisch belang vertegenwoordigt, kan tegenover de publieke opinie in die landen moeilijk onverschillig staan. Dat de Franco-regering inderdaad pogingen doet om de kritiek in het buitenland de wind uit de zeilen te nemen, bewijzen o.a. de plotseling, zeer beperkte maar met ruime publiciteit omgeven ‘mildheden’, waarop zij van tijd tot tijd de openbare mening verrast. Ook door steeds opnieuw op de kritiek te reageren, waarbij b.v. de aangewreven feiten in hoofdzaak worden ontkend maar op enkele ondergeschikte punten toegeven (zoals in de brief van minister Iribarne aan José Bergamin), probeert de regering de indruk te wekken dat met haar te praten valt. Al wat ertoe bijdraagt om Franco c.s. ervan te doordringen dat zij op zo'n manier niet klaarkomen, werkt daarom ten gunste van de politieke gevangenen, en in de richting van een grotere politieke vrijheid. Het lijkt mij goed dat katholiek Nederland in deze zaak eens uit zijn wat halfslachtige achterhoede-positie van: ‘wij zijn ook tegen Franco’ roepen vandaan komt. Wij hebben, dacht ik, een extra reden om ons verantwoordelijk te voelen. Of menen wij soms dat wij het best aan het Spaans episcopaat en de pauselijke nuntius kunnen overlaten om de stem van het katholiek geweten te vertolken? Of stellen wij onze hoop op de bedevaarten organiserende Carlisten? Clemens Raming |
|