| |
| |
| |
Journaal
TEGENBOSCH: De nu eens wanhopig, dan weer vernielzuchtig stemmende traagheid van ons bestaan. Al tientallen jaren weten we zeker dat religieuze overtuigingen géén basis vormen voor allerhande politiek en sociale partijvorming, maar niet de geringste stap wordt gezet om daartoe strekkende veranderingen teweeg te brengen. En zij die de eersten moesten zijn om dat te doen - bij ons de kardinaal en de bisschoppen - schijnen het minst van al tot zo'n stap bereid. Integendeel, een om zijn breeddenkendheid bijna populaire kerkvorst, mgr. Bekkers, gaat zijn tijd verdoen aan flauwe vermaningen en donquichotterig de poot stijf houden inzake een r.k. school in tegenstelling tot een neutrale school ergens in het Maaslandse deel van zijn diocees. Hoe weinig effectief zijn zelfs de algemeen als juist erkende gedachten. Effectief is alleen de sleur. Zeker wanneer de sleur de gevestigde machten hechter vestigt. Onder zulke omstandigheden moet men er aan gaan twijfelen of zij die met de mond de juiste gedachten belijden ze eigenlijk ook wel denken. Veeleer valt te duchten dat de clerus die ons weleer braaf hield met dreigementen van hel en beloften van hemel, nu de lijmpot vol heeft met zogenaamd vooruitstrevend gebabbel. Wat een wee makende woordbediening, telkens als de woorden op vestiging en verdediging van de macht uit zijn.
VERHOEVEN: Verhuizen is een tijdelijke ontworteling. Ik hang ontheemd in de lucht tussen twee huizen in. En ik ontdek, dat ik niet alleen ben. Ik ben samen met een rommelig stuk verleden, dat rondom mij aangeslibd is en zich in de vorm van bezittingen aan mij heeft vastgezet. Het drijft nu in grillige restanten om mij heen. Uit alle hoeken komen stoffige relicten uit een vergeven en vergeten geschiedenis, getuigen van een nu belachelijk schijnende ijver of van een kleine, maar genante waanzin. Ze liggen plotseling met grote nadrukkelijkheid in het licht en staren mij aan, onmiskenbaar hun meester. Het is mijn ondergronds bezit, weggestopt om ruimte te maken voor de nieuwe waanzin van het moment en daar in het verborgen uitgegroeid tot een tyrannieke macht, een spook. Ik heb er geen greep meer op en kan er zelfs de jaarringen van een groei of welk redelijk patroon niet meer op aflezen. Wat ik daar in de hand en om mij heen heb, is een groezelig en schimmelig stuk absurditeit, dat mij verontrust. Geen vuur is groot en heet genoeg om de sporen van een dwaze ijver weg te schroeien. Maar
| |
| |
de wond is geslagen, alweer een bres in mijn eenheid. Als ik toen niet was die ik nu wil zijn, zal ik dan wel ooit iets anders zijn dan een willekeurig moment uit een onpersoonlijke geschiedenis? Ik blijk zelfs niet in staat te zijn aan mijn eigen geschiedenis een bijdrage te leveren. Er wordt maar een geheimzinnig proces aan mij voltrokken, waarvan de resultaten onnaspeurlijk zijn. En zwevend tussen twee huizen voel ik mij ineens enorm wijs, skeptisch en stil. Ik begrijp de geschiedenis nu, de zin van het bestaan, de functie van het huis, de zolder, de kelder, de betekenis van de schoonmaak, de rituele reiniging, de hele religie, de vrouw, het kind en de moeder aarde. Ze hoeven mij niets meer te vertellen; ik kan wel honderd aforismen op tafel kotsen. Met mijn neusgaten vol stof en de klei aan mijn voeten, ontworteld en vervreemd van mijn verleden prijs ik de dag van morgen, die dank zij bezem en zorgvuldige lediggang proper en helder zal zijn als het puurste niets. Alleen het niets geeft geen roet of stank. Het is volstrekt hygiënisch. Wie de hygiëne kiest, kiest het niets en wie de ijver kiest, kiest de rommel. Of iets dergelijks.
VAN NIEUWSTADT: Eerstens is gebleken, dat het onmogelijk is te leven zoals men zou willen, ook al zou ‘wat men wil’ precies de ommezijde zijn van dat luxueus luilekkerland, waarin ieder heeft wat hij begeert. Júist dan, juist in een doorgefunktioneerde welvaartsstaat zijn zelfs de voorstellingen, waarheen men z'n utopische energieën mobiliseren zou, radikaal vals. Vóórdat een helder bewustzijn ontstaat kan van wat in een verre verte wenselijk is, is elke ruimte voor wensdromen al volgestouwd met het naar plastic en Odorex ruikend materiaal, dat utopische prikkels op het verkeerde spoor zet. De ‘status quo’ heeft zelf te veel van een gestrande utopie, dan dat aan de terminologie alleen al van wie uit zijn verzet ertegen zoiets als een negatieve toekomstverwachting puurt, niet het negentiende-eeuwse pathos kleefde, dat zulke pogingen in eigen wereldvreemdheid smoort. Het zij zo. Alleen is hiermee nog niets gezegd, dat tegen utopieën pleit; wél: van de webbige struktuur, die er door bemoeials van maatschappij-kritici hun gehaspel alleen maar webbiger op wordt, de meest moordende karakteristiek gegeven, - dat zij zich namelijk aan alle karakteristiek onttrekt. En omschrijvingen in de trant van het zoëven gebruikte ‘webbig’ weerspiegelen niets dan de onmogelijkheid een struktuur, die evenmin webbig als zonneklaar, en evenmin doorzichtig als chaotisch is, maar alles en niets tegelijk, door middel van in kinderlijke bezorgdheid opborrelende dooddoenertjes terecht te wijzen. Met te zwijgen, met het verheimelijken van elke spaander nog zo onschuldige maatschappij-kritiek zou men zich van een andere kant evengoed medeplichtig maken aan de instandhouding van dezelfde on- | |
| |
mogelijke situatie; die van de onmogelijkheid tot inzicht erin. Leven zoals men zou willen is identiek geworden met 't dokumenteren van een zo rigoreus mogelijke twijfel aan de
bestaanbaarheid daarvan. En nou jij weer.
SMIT: Met Kerstmis kreeg ik van mijn oudste dochter een boek, dat al lang op mijn lijst stond: Museum der modernen Poesie van Hans Magnus Enzensberger. Het is een voortreffelijke bloemlezing uit de moderne Duitse, Franse, Engelse, Italiaanse, Spaanse en Russische poëzie. De Nederlandse is vertegenwoordigd door uitstekende vertalingen van Paul van Ostayen. Ik was erg blij met het boek, totdat ik van de Spaanse dichter Jorge Guillen het volgende gedicht las:
Die namen
Offnet halb seine Wimpern,
Blickt auf. Was schaut er? Namen.
Trägt ihre Schrift. Die Rose
Nennt sich noch immer Rose,
Auch heut, und das Gedenken
Ihres Vergehns heisst Eile,
Eile, noch mehr zu leben.
Die Liebe will sich weiten
Und zwingt uns das Nachher auf.
Drum Achtung, Achtung, Achtung.
Ich bin, ich bin, ich werde!
Und die Rosen? Die Wimpern
Geschlossen: Horizont ist
Am Ende. Vielleicht gar nichts?
Ik zou de lezer willen verzoeken dit gedicht te vergelijken met het vers ‘Ochtend’ dat ik in het vorige nummer van Raam publiceerde. Hij zal dan wel niet zo bar schrikken als ik deed, maar hij zal zich toch minstens verwonderen. Ik schreef mijn vers anderhalf jaar geleden en had toen bij mijn weten - ik zou trouwens niet weten wáár - het gedicht van Guillen niet gelezen. Intussen ben ik met het boek tóch blij.
RAMING: ‘Eén ding moet evenwel helderder worden, wat bleef liggen op het Vaticanum Primum in 1870: hoe staat het met de relatie primaat-wereldepiscopaat? Heeft Christus de volheid van opdracht en volmacht om de Kerk te besturen in de handen gegeven van één man, aan Petrus en zijn opvolgers, zodat andere bisschoppen aan dat bestuur slechts indirect, via hen, deel hebben? Of heeft Hij die volheid aan de twaalf, aan heel het apostelcollege gegeven, in wie midden Petrus in zijn opvolgers altijd teken, middelpunt en waarborg van eenheid blijft? (...)
Dit lijkt voer, enkel voor theologen, maar de kwestie snijdt dieper.
Naar gelang de beslissing die nu valt zal het leven van de katholieke Kerk in tal van landen een heel ander uiterlijk gaan vertonen’.
| |
| |
Aldus H. van der Linde in een artikel over Concilie en Oecumene in De Gids, november 1963. Dat hiermee de situatie reëel getekend is, bewijzen wel de bekende vijf vragen die het moderamen van het concilie in verband met het schema over de Kerk aan de vaders heeft voorgelegd. Vier daarvan gaan over de theologische plaatsbepaling van het bisschopsambt; alleen de vijfde betreft een praktische kwestie, namelijk de eventuele herinvoering van het diakonaat.
Het door paus Johannes als pastoraal bedoelde concilie heeft zich meer en meer ontpopt als een theologisch concilie. De noodzakelijke kerkhervorming wordt opgehangen aan theologische kwesties waarvan ze, theologisch gezien, niet afhankelijk gesteld kan worden. Men tracht door exegetische analyses Christus' bedoelingen bloot te leggen alsof men bang moest zijn daarmee in strijd te komen wanneer men onbevangen inging op de vraag hoe in deze tijd de evangelische boodschap te verkondigen. De theologische problemen waar men zich op werpt, zijn ongetwijfeld belangrijk. Maar het lijkt mij voor de theologie geen gunstige toestand wanneer men zich om haar verdringt om haar konklusies als hefboom of grendel te gebruiken. Belangrijker nog is het gevaar dat men gaat vergeten dat praktische problemen door principiële beslissingen nog niet werkelijk worden aangepakt. Iemand met wie ik deze kwestie besprak zei mij: wanneer de konservatieve minderheid zich in bepaalde theologische stellingen verschanst om van daaruit de hervorming van de Kerk te blokkeren, moet men haar wel met haar eigen wapens gaan bestrijden. Antwoord: geeft men daarmee aan die stellingen niet een waarde die ze niet hebben? Zijn er in de zg. progressieve meerderheid wellicht niet velen geneigd om in het leggen van deugdelijke theologische grondslagen een alibi te zoeken voor het niet trekken van een aantal praktische konsekwenties. Men moet immers niet alles tegelijk willen. De toekomst heeft een brede rug. Vóór het begin van de tweede zitting van het concilie heeft bisschop Helder Pessoa Camara aan al zijn collega's een brief geschreven waarin hij betoogt dat de terugkeer tot evangelische eenvoud en armoede belangrijker is om de eenheid met de afgescheiden broeders te vergemakkelijken dan het bestuderen van leerstellingen. Hij stelt voor aan vorstelijke aanspreektitels als Excellentie en Eminentie te verzaken, evenals aan dure kruisen, kusringen, representatieve auto's en wapens met
bijbehorende spreuken, om zodoende ‘voor eens en voor altijd een einde te maken aan de indruk dat het bisschoppelijk gezag in de praktijk meer weg heeft van zich te doen vrezen dan zich bemind te maken; meer dienstbaarheid vergt dan zelf dient’. Deze oproep is in overeenstemming met de tekst in het schema over de Kerk die zegt
| |
| |
dat de ambtsdragers in de Kerk hun funkties moeten zien als dienstbaarheid aan de gelovigen die hun eigen broeders zijn; een uitspraak waar nu eens geen woord theologie aan te pas komt daar zij louter een samenvatting is van de woorden van Christus volgens Matteus 23.8-12. Camara's brief is tot dusver beantwoord met een diep stilzwijgen. Het is mogelijk dat een aantal bisschoppen niet alleen ‘in principe’ maar ook werkelijk achter Camara staan, en - daar zij voor het pijnlijke schouwspel van een diskussie over deze zaak terugschrikken - hopen en bidden dat de vrucht in stilte zal rijpen. Daarin ligt dan ook de enige kans dat dit concilie aan de bedoelingen van paus Johannes zal beantwoorden. Want als straks het concilie in woorden proclameert wat het weigert metterdaad te belijden, welke andere slotsom is er dan mogelijk dan dat het zichzelf veroordeelt?
TEGENBOSCH: Aan de radio, zondag 8.xii. Hoor via de KRO de paters Dominicanen in de rubriek ‘zwart op wit’. Het blijkt dat pater Van Doornik een nieuw boek heeft uitgegeven, een handboek van de katholieke geloofsleer, waarin hij de nieuwe gedachten van de nieuwe leidende theologen heeft opgenomen in een mixture van gedachten, die allicht niet meer preconciliair, echter ook niet al te extreem vooruitstrevend is uitgevallen (en die dus werkelijk de kerk weer brengt op de plaats waar ze krachtens goddelijke voorbestemming hoort, in het midden) en zoiets wordt een moedige daad genoemd. Met het verschijnen van dit handboek trekt pater Van D. twee eerder verschenen handboeken uit de handel terug. Waren ook handboeken over onze geloofsleer, nog geen tien jaar oud. Maar nu al loost de pater een zucht van verlichting dat ze niet meer hoeven. (Hoe weet hij dat eigenlijk?) En dus allez, nu maar het nieuwe boek gekocht, zeggen de paters zwart op wit, laat ons toch even moedig zijn als schrijver Van D., en, voegen ze er aan toe, voor de prijs hoeven we het niet te laten, het is een goedkope pocket.
Voor de prijs hoeven we het nóóit te laten (een jaargeld voor een heilig geloof!) maar voor de waarde misschien. Die is wat erg goedkoop, wordt die immers gekregen op de nu langzamerhand wel vervelende toer van het Ware-Geloof-Dat-Nooit-Verandert en dat het slechts de omstandigheden zijn die veranderen.
Het ware geloof - dat wil ik dan nog aannemen - verandert nooit. Maar de onder alle veranderlijke omstandigheden superveranderlijke omstandigheid, dat zijn de paters, de handboekenschrijvers en de leidende theologen alsmede de niet-leidende en de misleidende, die hele verzameling die zich als generaals en sergeanten van de strijdende kerk opwerpen. Wanneer zullen we eindelijk eens van deze verander- | |
| |
lijke omstandigheid verlost worden? Nooit. Dat is onveranderlijk. Dat is het onveranderlijke in ons geloof en dat heet, met mystieke bijklank, kerk.
En 17.xii. via de AVRO: Kees Brusse over een Nederlandse abbé in Zuid-Frankrijk, zekere révérend Bouw, of Boo of Beu of Bui - boe, weet ik veel. Zuidfranse pastoors in kleine parochies van amper 500 zielen hebben niet veel werk met dopen, trouwen, begraven. Dus zitten ze in de Zuidfranse zon voor hun Zuidfranse kerkje en trekken de lijn. Zo niet Brusse's abbé B. en daarom mag hij voor de radio en gaat Kees Br. hem interviewen: die vergaart antiek. Iets passends voor abbé's. Al jaren verzamelt abbé B antiek. Een priesterleven is er mee heengegaan. Het ging niet moeilijk, zegt hij Br., want geen boer of geen bisschop wist daar wat antiek waard is (wel eendrachtig in onderontwikkeld zijn dus, die boer en die bisschop) en als herder van de kudde mag je je schapen en lammeren eens diep in de vacht voelen en zo dus: een paar lakens en een servet voor een empirebuffet en wat nieuwe beelden van gips in ruil voor dertiende-eeuwse. Voorts vergaderde hij miskelken. Natuurlijk, hij is abbé en dus je roeping word je zo gauw niet ontrouw. Vaak bezet, die kelken, met hele dure edelstenen, zegt Br. en dat laat zich aannemen, want er zijn in de loop der tijden wat stenen gezet op 's Heren beker. En als Br. bij de abbé weggaat, hoort hij hoe achter zijn rug de abbé met vier grendels de deur sluit. Allicht, zegt Br. er is daar voor miljoenen in die pastorie en dat moet dus goed vergrendeld wezen.
Ook verbeeld ik mij, er moet daarbinnen nog een steen zijn waarop de herder des avonds zijn hoofd neerlegt. Hij wel. Op die steen dan loert nú reeds Zijne Hoogwaarige Excellentie, de Bisschop-Conservator van het Vaticaanse Museum, voor de afdeling Het Priesterlijk Ambt (voor leken, behoudens stormachtige ontwikkelingen in het Concilie, niet toegankelijk. Zijn immers de Heer en de heerlijkheid niet daar om verkwanseld te worden).
VERHOEVEN: Na het lezen van Op Weg Naar Het Einde, het boek, waarin Gerard Kornelis van het Reve zich definitief ontpopt heeft als de Grote Schrijver van Deze Tijd vind ik mijn artikel over de mythe van het schrijverschap maar flauw akademisch gezeur en zoutloos brood voor de bleekneusjes, gedoemd te verschimmelen. Ik hoef maar één Machtige Volzin in mijn geheugen terug te roepen om weer eens te zwichten en voortaan altijd in de authenticiteit van het Schrijverschap te geloven. ‘Ik moet schrijven, omdat het de enige activiteit is die ik vind dat zin heeft, niet omdat ik er iets of iemand mee dien, maar omdat het mijn werk is en mijn bestemming, mijn gedachten op schrift te stellen.
| |
| |
Schrijven is voor mij van zulk belang, dat seks, eten, mooie kleren en comfort, daarbij vergeleken, vrijwel betekenisloos worden en dat terwijl ik een geil, hartstochtelijk en gulzig mens ben’.
Schrijven, zomaar opschrijven? Wat, waarover? ‘Je zult het moeten raden’ zegt de bizonder vreemde dief Ewald Vanvugt, ‘ik riskeer voor jullie geen krankzinnigheid’. Of ‘ik wil echt wel schrijven, maar ik weet niet, waarover’. Er is een hinderlijk wolkje in het hoofd of een gloeiende woede rond het middenrif. Voor de schrijver zal dat de inspiratie of de stof zijn - dat is hetzelfde - voor de buitenstaander het probleem.
RAMING: Wat verwacht je van het concilie? Een jaar geleden was ik nog grif bereid om op deze vraag in te gaan. Wanneer ze nu op mij wordt afgevuurd, merk ik dat ik met mijn mond vol tanden sta. Als ik erop zou antwoorden zou ik de wijsheid moeten beamen van degenen die verzekeren dat het verstandig is geen al te hoge verwachtingen te koesteren; Keulen en Aken zijn niet op een dag gebouwd en de historie is er om te bewijzen dat concilies niet altijd gelukkige episodes in de kerkgeschiedenis vormen. Maar die wijsheid is mij gaan tegenstaan omdat ik er de heimelijke bedoeling in bespeur af te leiden van de vraag: wat hoop je van het concilie?
TEGENBOSCH: Niets staat ons onveranderlijke ware geloof zo standvastig in de weg als de kerk, die nu eens verschijnt als ‘het blijde roomsche leven’ en dan weer als verwikkeld in 1000 onoplosbare problemen, die brandstapels heeft opgericht en eeuwig te laat haar encyclieken ter post bestelt, die generaties vastkruist aan neurosen en dan met tv-glimlach ‘kiekeboe je eigen geweten’ roept. Een ontzettend bedrieglijke omstandigheid, deze kerk. Zo bedrieglijk, dat ze tot op de dag van heden voor geen enkele gepleegde misdaad verantwoordelijkheid neemt, maar zuivere Bruid van het Lam speelt, hoe bezoedeld ook, altijd gereed om aandacht voor haar glanzen te vragen, altijd voor de plaats en de tijd van het misdrijf een goddelijk alibi bij de hand - eeuwig en alomtegenwoordig is gelijk nooit en nergens - en dan ook nooit ofte nimmer in staat om troost te bieden op de plaats waar mensen verdriet hebben.
Vanwaar die roomse blijdschap anno 1963 dat het zo geweldig vooruit gaat met de kerk? Werkelijk, de zondebok die nu de woestijn in wordt gestuurd is een hele dure bok, eeuwen aan een stuk met hogepriesterlijk menu vetgemest, ik bedoel het curiestelsel. Maar wil het echt goed gaan, moet de allerduurste de woestijn in. Bijvoorbeeld, en dat eigenlijk, de nog vettere bok van de machtige kerkewaan.
|
|