Zeer geachte Heer Raming,
Tot kortheid maant me het feit dat het met penvechterij net omgekeerd is als met boksen: het vermaakt de strijders maar verveelt de kijkers.
I. Ik meen oprecht dat alleen geniale mensen ons groene dwangbuisje - Woordenlijst genaamd - met elegantie kunnen dragen; mijzelf is het nooit gelukt en ik zal er ook nooit moeite aan besteden: pereboom moet zonder n, maar perentaart met en peresap weer zonder. Bessestruik mist de n, bessentros heeft hem weer wel. Paasavond moet vooral met een hoofdletter maar kerstavond met een kleine. Natuurlijk vereist Kerstkind een hoofdletter, maar kerstekind een kleine. U noemt dit een ‘vanzelfsprekende kraam’ en een ‘profijtelijke toestand’ waartoe we ons ‘opgevijzeld’ hebben. Ik kan het noch vanzelfsprekend noch profijtelijk vinden; alleen een dwaasheid waarvan ik zou willen dat we bevrijd waren.
II. Stel een spelling niet gelijk met wegenbouw; het laatste is geen afbeelding van iets bestaands, het eerste wel. Vergelijk hem liever met een plattegrond. Welnu: een wetenschappelijke spelling is fonologisch; hij beeldt ieder fenoom altijd op dezelfde manier af en is dus de betrouwbaarste die we ons kunnen denken.
Als de niet-deskundige lezer het daarmee eens is dat de spelling de waarheid af moet beelden en niets anders, dan zal hij z'n vertrouwen geven aan de deskundigen. Is dat zo vreemd? We vertrouwen toch ook de dokter die ons behandelt, de ingenieur die de Moerdijkbrug ontworpen heeft en de voedseldeskundige van de fabriek die babyvoedsel in blik maakt?
Dat spontane vertrouwen van de leek in de taalkundige voel ik als een reden om m'n eigen wendier te knevelen als het tegen de wetenschappelijke spelling protesteert. Maar wilt u het een andere taalkundige vergeven als hij daar niet in slaagt, en als niet menselijks hem vreemd blijkt?
Het staat iedereen vrij om zich over alles meningen te vormen en zelfs om zich illusies te maken over de waarde van die meningen. Maar een nuchter mens beschouwt die waarde als evenredig met de graad van deskundigheid van de mener.
En mag het misdeelde kind volgend jaar profiteren van de verkoop van postzegels waarop spéllende scholieren afgebeeld staan?
P.C. Paardekooper