| |
| |
| |
Gabriel Smit
Stadsgezicht
Mannekracht over de stad:
beton houdt glaswanden kaarsrecht
Het groeit van staal en handen,
een scherpgepunt perspectief:
dunne, strakke zwiepdraden
reiken naar een zilveren overkant
Mijn hand op de muur, - ik haal
dieper adem. Ook hier, ook hier.
uw enige, eerste stem. Ik praat
rode tegels, luchtkokers,
Soms dichterbij, soms plotseling
verder, het hart moet een omweg maken,
en waarom niet? Het vindt
| |
| |
Ook hier, - cement. Zijn schelpen
U minder dan zee? Is mijn hand
op de ijzeren leuning nu verder
beton houdt glaswanden hemelrecht
| |
| |
| |
Ochtend
op en ziet zijn eigen namen.
toe, elk met hun taak. De bloemen
van vergaan, vergeefse begeerte
vroeger en straks ineens nu
spring hoger, sla vuur, longen
Hemelse lichthand, schrijf aan de grijze
| |
| |
is liefde, een liefde een nieuwe
over een akkerpad. Blauwe
korenbelden wuiven beraad,
spelt zichzelf en geeft ons
van gisteren, maar toch nieuw,
een andere afkomst, een andere verte.
een misschien van graniet.
| |
| |
| |
Vergeefs
Tussen U en mij trekken nachtlange
dagen een wezenloos wolkenspoor:
ik zie U, zie hoe uw handen
wijzen, maar loop er diep onderdoor,
weet niet wat U zegt, smeek vogels
uw naam, klaag akkers aan, breek
ransel de dingen af: spreek, spreek,
kom dichterbij, wees eindelijk eerlijk,
kom uit achter uw eigen gezicht,
sla uw ogen op naar die U kijkt.
Of anders: bewijs mij mijn ongelijk,
dat mijn ogen zich vrij kunnen keren
naar hun binnenwaarts vergezicht.
|
|