Raam. Jaargang 1963-1964
(1963-1964)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[pagina 2]
| |
Hier ben ik,
als door sterren gezakt,
met wat de wind over mij waait;
dieren springen over mijn abstrakt.
dit is alles, en daarom alles
zonder meer;
langzaam wordt het mij verwant;
zie, ik schrijf nog gesteente neer,
maar het wordt mijn vaderland.
| |
[pagina 3]
| |
Ik weet niet beter
of met mijn haar groei ik vast
aan de wind, aether
van een lege engel.
ik weet niet beter
of ik kan niet vliegen.
dit doen de lijsters al,
achter het regenen
dat turquoise is
en van adem.
| |
[pagina 4]
| |
Ik heb zwijgen,
de vogels hebben bloeden,
de vogels hebben hijgen,
zij hebben grote golven.
ik heb zwijgen,
de stenen hebben kwetsuren,
de stenen teren op de dood
die in hen blijft duren.
ik heb hun denken,
hun diepst, hermetisch lood.
| |
[pagina 5]
| |
De stilte naar binnen
staan namen
in het steen
dieper nog dieper
roest een engel
die in het daglicht
niet scheen
verder is niemand gegaan
de stilte naar binnen
komt men laveloos
aan de achterkant
van het bestaan.
| |
[pagina 6]
| |
Diep in ons bloed
staat het skelet,
het broze, dat ons
bezet en stil maakt.
wij zijn over onszelf
met onze adem
van streek geraakt,
en buiten alle wanen.
diep in het niets
staan gigantische manen,
varens van donker -
alleen wij zijn er iets.
| |
[pagina 7]
| |
Het is weer avond;
het is weer licht
in de vitrine van maan en zee;
de dieren die doorschemeren
door mijn denken zijn
op trek naar nieuw gebied.
de hemel is volstrekt;
ik droom in de dierenriem
van mijn gedachten, gewekt
door de bloedstorting
van een lied.
| |
[pagina 8]
| |
Was het licht maar van licht,
de vogel van vogel,
de hemel van hemel gemaakt,
en het steen van steen.
ik zou het een
na het ander gezicht,
mijn adem en ook de luchten
losweken van het gedicht.
| |
[pagina 9]
| |
Dit kan niet lang meer
duren:
wij huilen langs woorden
of bloeden er langs.
wij zijn kleine gestoorden
van nature;
de dingen staan buiten,
stil, op andere aren.
| |
[pagina 10]
| |
Dood is
een weg die ons afluistert,
waarlangs wij engelen aan ballonnen
oplaten -
waar waaien zij heen?
zij komen neer achter ons denken,
tussen bewusteloos steen;
zie, achter in de gehoorgangen
van ons verlangen;
men ziet nog even zee.
| |
[pagina 11]
| |
De bovenstaande 10 nagelaten gedichten werden, barse klimatologische omstandigheden in aanmerking genomen, hoegenaamd onbeschadigd aangetroffen. Verscheidene, geschreven op een vogelbot, werden zomaar tussen hoog gras gevonden. Andere roestten, gekerfd in boomstammen. Het land is leeg. Men kan erheen op expeditie, men kan er desnoods heen op een schaduw. Voor wie zich die moeite toch nooit getroost, lagen hier getrouwe kopieën ter inzage. Hij moge beseffen, dat hij zich slechts de luxe van een museumbezoeker heeft getroost, van een neuzer.
De instandhouder |
|