| |
| |
| |
Klaas de Wit
Stoelendans
Toen Joachim voorzichtig op de eikenhouten deur had aangeklopt moest hij tamelijk lang wachten. Daarom klopte hij nog eens. Achter de deur kraakte iets. Het kon ook wel een stem zijn. Hij maakte de deur zo ver open dat hij zijn hoofd naar binnen kon steken - Ja, kom d'r maar in... Het was dus een stem. De stem van een schildpad. Een schildpad in een bureaustoel, de nieuwsgierige kop parmantig uitstekend van onder de kraag van het dekschild - ongelofelijk oud, bruin, rimpelig, zachtjes heen en weer zwaaiend. Als je ze op hun rug draait kunnen ze uit zichzelf nooit weer recht komen. Zo, zo, jij moet dus wat bijles hebben... Kijk, dat was nu een boekenmolen. De schildpad had er zijn woordenboeken in, dictionaires noemde hij ze. Joachim had nooit geweten dat er zoveel woordenboeken bestonden. Hij kon nooit iets vinden in een woordenboek, bleef altijd steken bij een woord dat er niet toe deed. Zo kwam je nooit klaar met je werk. Het bleef voor je uitschuiven als sneeuw voor een sneeuwploeg. Joachim kwam nooit klaar met zijn werk, daarom moest hij bijles hebben. Als die man nu maar niet langer doorging dan tot negen uur precies. Halftien kwam de dansles uit. Met de tram kon hij het dan nog net halen. Ik geef je nog één kans, had zijn vader gezegd. Meneer Greeve is de beste van de stad. Maar dan is het uit met die dansles. Dit is trouwens ook geen tijd om te dansen, zo is het ook weer. Om half negen kwam een wijfjes-schildpad - ook ongelofelijk oud, ook geen lippen - binnen met twee kopjes thee op een porseleinen blaadje. Geen suiker, maar honing. Joachim moest zijn ogen dicht doen als hij er van dronk. Jaja, slurpte de liploze mond tussen de gloeiend hete thee door, die Sallustius is niet gemakkelijk, nietwaar? Maar we zullen hem wel klein krijgen... Waar kijk je zo naar? Ja, dat dacht ik wel. Dat vinden
| |
| |
ze allemaal hoogst interessant. Een duitse helm uit de wereldoorlog - de eerste, moeten we nou dus eigenlijk zeggen... Pak hem maar eens. Toen hadden ze er nog van die pieken bovenop. Zie je die blutsen en schrammen? Die heeft heel wat meegemaakt, denk je ook niet? Beneden in de kamer heb ik er nog zo een. Uit de loopgraven van de IJzer, een Belgische neef van me voerde daar het bevel over een regiment huzaren. Zeg, jongeman zullen wij samen eens iets afspreken? Als jij zevens haalt voor latijn en grieks, dan is die helm voor jou. Nou, wat zeg je daarvan?
Ach laten we alsjeblief opschieten, meneer Greeve. Als ik om vijf over negen de tram niet krijg is ze weg. Dan heeft die lange fielt met z'n overslaande stem haar naar huis gebracht. Ze is mijn eerste meisje, weet u? Nou ja, wat zal ik ook proberen u dat uit te leggen, met uw helm, uw ablativus absolutus, uw surrogaat-thee met honing, uw dictionaires. Als we maar opschieten. Zevens haal ik toch nooit, meneer Greeve. Toen we in de regen gewandeld hadden waren haar wangen koel en geurig als...
Heeeee, dag Joachim! Waar was jij? Ze rukt zich los - (rukt zich los inderdaad, want de lange fielt wil haar vasthouden aan haar wapperende regenjas, maar ze draait handig tweemaal in de rondte hopsasa, en is vrij) - en loopt op hem toe onder de druipende bomen. Jammer nou, dat het niet meer regent. Ze lopen dezelfde weg terug die hij eerst in het schommelende trammetje heeft afgelegd. Hij legt uit waarom hij niet meer op dansles kan komen. Ze toont weinig begrip. Jammer, maar dan moet hij wel begrijpen dat het steeds moeilijker zal worden de opdringerige Lammert op een afstand te houden. Natuurlijk, ze was zijn meisje. En bovendien mocht ze die vent helemaal niet, zo grof en zo. Maar ze was wel bang voor hem. En als Joachim er vanavond niet geweest was en hij had aangeboden haar naar huis te brengen, dan had ze nooit nee durven zeggen, tenminste...
Ze lopen nu langs het huis van meneer Greeve. Joachim heeft zijn boekentas achter de heg in de voortuin laten liggen. Die straks eerst nog weer ophalen en om kwart over tien - op z'n àllerlaatst - thuis zijn, veel tijd zal er niet overblijven. Aan het
| |
| |
eind van deze laan strekt zich een volkstuin-complex uit. Daar zijn smalle overhuifde laantjes met banken. Zo'n bank is koud en nat, maar na een poosje merk je dat niet meer. Nee, dàt niet. Waarom niet? Omtoch niet, ik wil het niet... Achter de volkstuintjes liggen de tennisbanen. Dan komt een onbebouwde straat met links een barakken-kamp van wat zijn het, genie-troepen of zoiets. Allemaal ouwe kerels met versleten uniformen en gedeukte helmen. Die schildpad met z'n helm voor een zeven... Dan komt de straat waar ze woont, alleen met haar moeder, Haydnstraat, keurige gele baksteentjes.
M'n moeder zegt, die hou je nooit. Hij lacht: waarom niet? Ik heb gezegd dat jij zo beschaafd bent, dat je zoveel weet, dat je zo anders bent dan de jongens bij mìj op school. Ze hebben geen manieren. Hij proeft weer de weeïge smaak van honing-thee, breekt de weke mond open met zijn tanden, doet met zijn handen wat ze niet wil - wat ze niet woù, want nu in het tochtige trapportaal van haar moeder laat ze het woordeloos toe, betoverd door zijn surrogaat manieren met honing. Je bent zo sterk, zegt ze ook nog, als hij haar achterover buigt tot ze bijna breekt.
Terughollend naar het voortuintje van meneer Greeve probeert hij zich te herinneren hoe haar wangen smaakten, de allereerste keer, als..., als..., Hoe vaak zou hij die vervloekte honing nog moeten innemen?
Deze auteur - (hij sprak uit oo-toeur, op z'n frans) - moeten we benaderen vanuit de volle rijkdom ener klassieke levensvisie, jongeman, anders blijft het armetierig woordgepriegel. Toegegeven, meneer, maar wat wilt u? Meestal interesseert het je meer te weten of het pauze-bakkertje nog van die droge koeken-zonderbon heeft, of je over een jaar als je achttien wordt nog moet onderduiken, of waar Bram en Leo zouden zitten en zou Leo nog kwaad zijn dat je een keer vuile rotjood tegen hem gezegd hebt omdat het zo'n onuitstaanbaar ventje was, of zou hij helemaal nooit meer kwaad zijn, niet meer onuitstaanbaar, niets meer, alleen zo'n slecht uitgegomd stukje herinnering aan een onuit- | |
| |
staanbaar dik ventje dat zich doodsbleek omkeerde en stil wegliep? Kijk, dat alles, en nog veel meer: zou het waar zijn wat Kliphuis zegt over die pyama-fuiven, dat ze daar schuine moppen in scène zetten, charades obscènes, en wat zou je vader uitvoeren als hij dagenlang niet thuis komt, natuurlijk iets illegaals, maar zou hij echt een held zijn die waagstukken uithaalt, of gewoon een soort illegaal ambtenaar, en wanneer zou je moeder nou eindelijk eens ophouden de zenuwen te krijgen, als er aan de bel getrokken werd? Ziet u, meneer Greeve, het valt echt niet mee om je daar tussendoor ook nog even het klassieke levensgevoel eigen te maken - harmonie tussen geest en lichaam, maathouden in alles, en zo. En dan heb ik het nog niet eens over mijn eerste liefde die mede dank zij uw gewaardeerde lessen een miezerige dood gestorven is. Alhoewel, vandaag zou ik daar toch eventjes op willen terugkomen. Ze is namelijk jarig vandaag, zeventien lentes zoals men zegt, en ik heb een machtig plan uitgewerkt. Die zevens blijven voorlopig nog even buiten beschouwing, maar uw Kriegshelm heb ik toch wel nodig. Zie, uw thee met honing is op, meneer Greeve. Ik heb er nog steeds niet van hoeven kotsen, al is het er vaak niet ver vanaf. Uw tijd nu om even naar
beneden te gaan, even bekomen van al dat latijn, diep ademhalen voor Sophokles, en en-passant gelijk even de volle blaas geledigd, maat houdend in alles, juist, daar gaat u al. Ondertussen ik als een haas, als een opgejaagde wezel, de balkondeuren opengemaakt, de wrakke leren stoel voor de kast, hier met die helm, touw erom, en zo op het balkon zoetjes laten zakken in de sneeuw. De waterspoeling... De deuren weer dicht, belangstellend bladeren in de metrische vertaling van Boutens. Zeker, meneer Greeve, hele knaap die Boutens, maar oeioei wat een onmogelijke taal. Je hebt er niets van in de gaten, hè goeie ouwe schildpad - (hoe paart een schildpad?) - het is donker daar boven op die kast, trouwens met dat leesbrilletje op de punt van die kunstleren neus ben je toch volkomen ongevaarlijk. De hemel mag weten hoe ik het ding daar weer terug krijg...
| |
| |
Toch geen ongeschikte vent, denkt Joachim, als hij met de ongedacht zware pickelhaube op het hoofd door de zwarte straten dwaalt. Alleen jammer dat hij zo ongelofelijk oud is, zo onmenselijk oud dat hij al praktisch gesproken dood is. Je voelde je tegenover hem ongeveer als tegenover het geraamte in het nattehislokaal. Je kon er op den duur wel behoorlijk aan gewend raken, maar helemaal vertrouwd werd het toch nooit. Als je hier zo door deze uitgedoofde straten liep, kon je je gerust voorstellen dat de hele wereld zo oud was als Greeve, niets dan schildpadden en geprepareerde geraamten. Tien uur... Nu zitten ze met het oor voor de borrelende en piepende radio's en spellen voor de zoveelste keer dezelfde berichten - voorbereidingen voor een machtig voorjaarsoffensief, systematische bombardering van belangrijke oorlogsdoelwitten, mit Bomben belegt... Straks gaan ze naar bed, de mannen met hun vrouwen, de heren met hunne dames, everybody has a body. Ze zou me in elk geval uitnodigen voor haar verjaardag, had ze gezegd. Nooit meer iets van zich laten horen. Maar wel zeggen dat ik zo anders was, zulke goede manieren had. Jawel, maar als je in het vervolg niet meer op dansles komt weet ik niet of ik hem nog langer kan weigeren. Weet ik niet, die was goed... Maar nu kwam het erop aan: hij, Joachim van de Velde, zou zich revancheren. Met zijn pruisische oorlogshelm op zou hij aan haar verbijsterde ogen voorbij de kamer binnenmarcheren. En als het gelal verstomd was - (het was tenminste te hopen dat er gelal zou zijn, al vroeg je je dan wel af waar haar moeder in deze dagen zoveel sterke drank vandaan moest halen) - zou hij haar toespreken, ten overstaan van al die anderen, de hese fielt incluis. Het is oorlog! Misschien weet je het niet meer, domweg vergeten, maar het is toch oorlog. Boven de wolken vliegen ze weer. Nog geen tien kilometer hiervandaan zitten mensen in een kamp, te wachten tot ze kreperen of in een beestewagen over de grens gesleept
worden. Misschien zitten Leo en Bram er ook. Misschien zitten ze er niet meer. En wat doe jij? Jij kan niet eens iemand trouw blijven, nog geen maand. De eerste de beste fielt hoeft je maar even goor aan te kijken, en je bent
| |
| |
nergens meer... Dan salueren en zich omdraaien, de deur uitschrijden onder verpletterende stilte. Nu ging het er slechts om de nodige moed bijeen te schrapen en bijeen te houden, niet denken aan de onvermijdelijke kater, niet je afvragen wat je eigenlijk zèlf wel deed, afgezien van dat armzalig beetje wroeging, een om de zoveel tijd voorzichtig opgewarmd kliekje, over die kleine dikke onuitstaanbare Leo.
Hij stond nu onderaan de stenen buitentrap. Het lawaai dat zich door muren, ramen en deuren heen naar buiten drong loog er niet om. Wat dat betreft kon het stadium van het gelal al ruimschoots aangebroken zijn. Unter der Kaserne, vor dem groszen Tor... Nou ja, dat zong iedereen tegenwoordig, zelfs voor de engelse radio. Hij trok de helm vaster op het hoofd, niet nadenken, an die Rohren, los! Duikbootkapitein Günther Prien waagt zich geheel alleen in zwaarverdedigde vijandelijke thuishaven, nie dagewesenes Draufgängertum. Hij was nu op het trapportaal aangekomen. Welke van de vier deuren was niet moeilijk te raden. Door het glasgordijn viel overigens bijzonder weinig te zien. De deur naar de kamer stond half open, rook en lawaai, af en toe een fragment van een opwaaiende rok. De elektrische bel klonk lang en manend, een bazuinstoot. Wat daarna gebeurt is niet erg duidelijk. Op het laatste moment meent hij nog een waarschuwend voorgevoel te vernemen - (een ongewoon kledingstuk aan de kapstok verderop in de gang misschien) - maar dan wordt de kamerdeur al wijd opengezwaaid en uit een dikke tros lichamen springt zij naar voren, het hoofd hoogrood en lachend, zich met de achterkant van de pols het blonde haar uit de ogen vegend. Heeee, Joachim - maar hij staat al midden in de kamer en schudt haar hand van zich af. Iedereen is stil, de mannen in uniform op de rij stoelen in het midden, de vrouwen - (vrouwen, denkt hij, het zijn vrouwen, met een walging die de andere ontzetting nog ruimschoots overtreft) - de vrouwen in hun verfrommelde danskleren. Alleen de grammofoon zeurt onverstoorbaar door - vor der Kaserne werd ich steh'n - in marstempo. Stoelendans, denkt hij, God in de hemel, stoelendans... Een van
| |
| |
de vrouwen rukt en trekt verwoed aan iets in de diepte van haar décolleté. Nah, roept een soldaat die ook aan zijn kleren heeft zitten frunniken, schau dir das mal an, Heini, das ist ja genau der Kaiser Wilhelm, da staunste, was? Nu breekt er een hel los van brullen en gieren. Hij zoekt wanhopig de kamer door naar de lange fielt van dansles. Hij zou hem om de hals gevallen zijn. In de hoek staat alleen maar een Weinachtsbaum met elektrische kaarsen. Een vrouw die zo dicht bij hem staat dat hij haar zwetende oksels kan ruiken legt een arm om hem heen en zegt: Wil je niet meedoen? We doen een leuk spelletje. Tussen het gieren door hoort hij hoe achter hem gefluisterd wordt: Weggaan, Joachim, wil je direkt weggaan asjeblieft... Dan draait hij zich met een ruk om, drukt haar de helm op het hoofd en slingert haar op schoot bij de dichtst bijzittende soldaat. Deze slaat verrukt zijn armen om haar heen, zwartbehaarde hand op roodfluwelen buik, haar kleine hand daar weer overheen, wild krabbend, bloedige striemen, het hoofd achterover gooiend om de belachelijke helm kwijt te raken, het gieren oplopend tot een waanzinnig gekrijs, en de laatste groeve van de plaat - mir dir, Lily Marleen...
Als hij weer op straat loopt kan hij alleen maar denken: Hoe moet ik dit meneer Greeve uitleggen, er moet een manier zijn om het hem te vertellen, ik moet het hem toch kunnen zeggen?
|
|