idee gebracht dat een man als Kollewijn onze blijvende dank verdient omdat hij zulke grote etterbuilen hielp genezen, ons nog dagelijks naar schatting tien minuten tijd bespaart en zo ons leven verlengt.
Het verschil tussen een taalkundige en een gewoon mens is dat de eerste aan die pionier denkt in termen als ‘Kollewijn behoeft geen krans’ en de tweede in de trant van ‘Kollewijn behoeft geen dank’. Wie dus enige inspanning doet om onze spelling altans van enkele reeksen zotheden te bevrijden en wat meer wetenschap, orde en konsekwentie in de zaak te brengen, die moet bestand zijn tegen uitbarstingen van hele boze buien en van de ergste onredelijkheid. Het wendier openbaart zich zelden rechtstreeks want het is zich van zijn belachelijkheid en lelijkheid diep bewust. Dus trekt het de schaapskleren aan van de redelijkheid, als het daar de kracht toe heeft, en het spreekt dan in schijnargumenten als: ‘U doet een aanslag op de gaafheid van de taal! Schaam u.’ Of: ‘Vier uw vernielzucht bot op andere, minder kostbare dingen.’ Of: ‘U bent een bolsjewist, een beeldstormer, een ontluisteraar van taal en letterkunde. Hoe eenvoudiger we gaan spellen, hoe slordiger het spreken wordt.’ Enzovoort.
Eigenlijk is het wendier nog op z'n sympatiekst als het zonder die schaapskleren eerlijk zegt: ‘Laat me met rust.’
Vaas spellen we met een s ondanks de z van het meervoud vazen, en dief eindigt op een f ondanks de v van dieven. Geen gezond of ziek mens heeft daar last van en een kind kan daaruit konkluderen tot de volstrekte overbodigheid van de d in bond die daar heet te moeten staan vanwege die in bonden. De b in web vindt natuurlijk evenmin z'n rechtvaardiging in die van webben. Wie overigens klanken van meervouden in spellingen van enkelvouden aan wil treffen, die moet evenmin de konsekwentie schuwen van daak en hool (i.p.v. dak en hol) omdat de meervouden daken en holen luiden.
De spelling laadt lijkt door z'n analogie iets wetenschappelijks te vertegenwoordigen, maar het tegenovergestelde blijkt uit het