Raam. Jaargang 1963-1964(1963-1964)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 8] [p. 8] P. Hawinkels De tempel Wij moeten een tempel bouwen. Een mooie, helemaal met architraven en tympana en de hele santekraam. Archeologen moeten hun lippen aflikken. Wij zorgen ervoor dat de statica van heden evenals ons esthetisch vormbesef aan de trekken komen, wij wikken en we wegen, uiteraard. Het resultaat zal prachtig, verblindend en hinderlijk wit staan te flonkeren tussen de toeristen, de tongen zijn droog, de ingewanden vol met belangstelling. Zelf kunnen we er niet in wonen, nooit, daarom stoppen we onszelf erin, met naambordjes, en onderwijl zwerven we in de bossen, de weiden en de hei. ‘Dààr wonen wij’. Hier zijn we, een oog naar ons gebouw. Dan misschien een god erin? Geen kwaad idee. Wat priesters aangesteld, wat wierook ingeslagen, en het slachten van kleinvee neemt een aanvang. Nu kunnen we terug, en offeren mee. Maar denk toch aan de tijd! Drie minuten na de eerste steen, moet de tempel weer afgebroken zijn, de ene steen van de andere met onze fijne vingers, waar we hem op hebben gezet met ons denkwerk. [pagina 9] [p. 9] Beatnik sight Vanavond wandelde ik, alleen met wind en wegennet; en uit het donker kwam ik bij een boom, een jonge boom, die daar doodsbleek stond, het leek wel met tranen, zich wrekend op een getij van charlatannerie. Ik schrok: De bleke bevende leden van een mager, zichtbaar wezen. En uit mijn zieke lichaam nam ik het besluit bij deze boom te willen horen, ik hield van hem. En ik wist dat het huiveren dat mij doorrilde niet enkel van de kou was. Vorige Volgende