zondering, hoewel ieder op zijn wijze en het is leerzaam, hierover na te denken’.
Hij was nu bijna de stad genaderd waar hij woonde en de nacht was reeds gevallen. In het vrije veld, enkele tientallen meters buiten de stadsmuur, ontdekte hij een stenen gebouw zonder vensters. Uit de schoorsteen stegen dikke rookwolken en flitsten vuurvonken. Menend, dat daar onraad was, liep de man op het gebouw toe en opende de deur.
Hij ontdekte een werkplaats, waarin op grote vuren ijzeren kookpotten stonden, waarin een kokende brij borrelde. Verder waren er ontelbare flessen met vreemdgekleurd vocht en wonderlijke machinerieën, buizen, kranen, vliegriemen en drijfriemen.
Midden tussen deze wonderlijke zaken stond een man, een alchemist, met zijn vingers in zijn oren ijverig te lezen in een groot, dik boek.
De binnengekomene ging op hem toe en tikte hem op de schouder. Dit deed de zwarte kunstenaar verschrikt terzijde springen. De man stelde hem gerust. ‘Ik zag vuurvonken uit uw schoorsteen komen en meende, dat ge hulp nodig hadt vriend. Schrik niet, maar vertel me liever waartoe het werk dient waarmee ge bezig zijt’.
De alchemist greep de man bij de schouders en duwde hem haastig naar de buitendeur. ‘Wilt ge, dat ik mijn kop verspeel door u het geheim te verraden? Ge hadt hier niet mogen komen, dit alleen is voldoende om mij en uzelf in gevaar te brengen. Mijn opdrachtgevers verstaan geen scherts. Ze hebben mij strenge geheimhouding bevolen. Eén ding wil ik u zeggen: wie zichzelf en zijn soort wil verdedigen, kan dit alleen doen, door anderen te vernietigen; onthoud het’.
De man sprak geen woord meer en haastte zich naar huis. Daar aangekomen sprak hij: ‘Nu heb ik iets gehoord, waarover ik niet durf nadenken’.